den tiefsten Problemen des deutschen Volkes wurzelndes, und aus ihm organisch herauswachsendes wirkliches Kunstwerk von hohen Qualitäten in schriftdeutscher Sprache, mit interessierenden Einzelschicksalen, die symbolhaft das Wesen unserer Zeit dartun’.
Deze oproep ging ditmaal niet van een der groote uitgevers (Erich Reisz, S. Fischer of Ernst Rowohlt) uit, doch van de ‘Münchener Neueste Nachrichten’ en het ‘Hamburger Fremdenblatt’. Deze benoemden een jury, waarin behalve Ricarda Huch talrijke tweederangsfiguren als Dr. Tim Klein, Fedor von Zobeltitz, en vele anderen zitting hebben. Als honorarium wordt voor het door de jury te kiezen werk honderdduizend Mark beschikbaar gesteld. Men is onwillekeurig geneigd ironisch te lachen wanneer men deze advertentie, die nu reeds maandenlang de aandacht trekt, onder oogen krijgt, daar toch eigenlijk met zekerheid te verwachten is dat deze prijs aan een der bekende Duitsche literatoren te beurt zal vallen. En is het in wezen eigenlijk niet volkomen onbelangrijk of nu aan Jacob Wassermann, Bernard Kellermann, Herman Hesse of Max Brod deze prijs wordt toegekend? Dit was natuurlijk niet onbelangrijk wanneer wij in de meening verkeerden, dat een dezer auteurs in staat was een roman te schrijven, waarin werkelijk ‘het leven van onzen tijd verbeeld’ was. Deze prijsvraag is echter dom, daar een literaire ontwikkeling zich niet door honderdduizend Mark laat beïnvloeden. De Duitsche literatuur bezit nu eenmaal geen Dickens en geen Balzac. Aan dit feit kunnen noch ‘Die Münchener Neueste Nachrichten’ noch ‘Das Hamburger Fremdenblatt’, iets veranderen.
Deze literatuur telt brokken prachtig proza, doch bezit geen groote romans die het Wezen van een tijd weergeven en heeft deze nooit bezeten (eenige uitzondering: Grimmelshausen). Hoe komt dit? Waar schuilt hier de oorzaak? De Duitsche dichter heeft nog slechts zelden sociaal gevoeld. Lezen we een werk van Grimmelshausen dan leven we terstond het leven van een geheelen tijd mede. Deze dichter zag zijn figuren nog niet verdeeld in verschillende klassen en standen - hij zag enkel het geheel. De moderne Duitsche roman echter omvat steeds een slechts gering onderdeel en is door de sociale omstandigheden (waarboven de dichter zich niet meer weet te verheffen) begrensd. Het resultaat is een roman als ‘die Buddenbrooks’. Of wil men soms zeggen dat deze roman ‘het wezen van onzen tijd’ verbeeldt? Zelfs een jury als bovengenoemd zal dit moeten ontkennen. De Duitsche dichter van heden is niet in staat den grooten roman van dezen tijd te schrijven, waarnaar wij zoo verlangend uitzien. Dit werk (dat een bonte avonturenroman zou moeten zijn) zal eerder in Frankrijk geschreven worden) nog eerder misschien in Sovjet-Rusland, doch zeker niet in Duitschland. Het lijkt me niet onbelangrijk aan het slot van deze notitie het oordeel weer te geven van Gerhard Pohl (den uitgever van ‘die neue Bücherschau’), wiens critische beschouwingen steeds meer de aandacht verdienen. Deze schreef: ‘Am 13 Januari 1925 sagte Jacques Sadoul in seinem Revisionsprozess: ‘si je suis un bon communiste et un excellent internationaliste je demeure quand même un bon français!’, und diese Traditionsbewuszten Worte ins Gesicht der Frankreich ‘beherrschenden Patrioten, die ihn wegen Landesverrats zum, Tode
verurteilt hatten. Sadoul beruft sich auf Taine, Balzac, Zola, Flaubert, France. Er fühlt sich als Glied einer Nation - einer bestimmten Gesellschaft. Ist es wunderbar und eine Frage des Talents, dasz der zweiundzwanzigjährige Raymond Radiguet die Katastrofe von 1914 tiefer und wahrer, weil kollektiver trifft als es überhaupt einem deutschen Prozaïsten möglich wäre? Hätten “Oeuvre” und “Journal” heute die Aufgabe gestellt, den echt französischen Roman zu schreiben, sie wären zu spät gekommen. Denn Marcel Proust ist da und Morand und Radiguet, Gizodaux sein Riesenmasz nie erreichend, wohl aber wurzelnd in der groszen französischen Tradition’.
Het ware te wenschen dat de jury over deze uitspraak eens nadacht. Hoeveel beter zou dit geld besteed zijn, wanneer de redacties van ‘Münchener Neueste Nachrichten’ en ‘Das Hamburger Fremdenblatt’ er toe over wilden gaan dit geld te verdeelen onder oorlogsinvaliden, werkeloozen of behoeftige kunstenaars. De heeren Kellermann, Wassermann en de dei minores: Walter Bloem, Rudolf Herzog en zoovele anderen hebben aan hun ‘echt’ Duitsche romans toch reeds geld genoeg verdiend.
En stond er onder de jongeren werkelijk een op, in staat een roman te schrijven waarin ‘het Wezen van dezen Tijd’ zich weerspiegelde, zoo zouden deze heeren juryleden immers toch van meening zijn dat dit ‘ein tendentiös gerichtetes Machwerk’ was (zooals het ons waarschuwend toeklinkt uit den tekst van dit prijsschrijven) daar het noodzakelijk slechts afwijzend over ‘het wezen van dezen tijd’ zou kunnen berichten.