Groot-Nederland
Behalve vele vervolgen (van Herman de Man's Van winter tot winter, Couperus' Kantekleer-vertaling, Wagenvoort's Karavaanreis in Zuid-Perzië) vinden wij in de afl. Schetsjes uit Tyrol van Carry v. Bruggen, verzen van Agatha Seger en Oi-Ina, en een beschouwing van Siegfried v. Praag over Octave Mirbeau als naturalist. Schr. vestigt er de aandacht op, dat Mirbeau als plastisch auteur, als minnaar van het exotische en lichte kleuren, afwijkt van de meeste naturalisten-naturen.
‘Hierin staat Mirbeau zelfs dichter bij den kunstenaar met romantischen aanleg. Ook zijn neiging tot opvoering der gemiddelde werkelijkheid, zijn doen zwellen van eigenschappen, zijn voorliefde om menschen, die toch altijd maar “eenvoudige menschen” zijn, tot ware karaktergevaarten te laten uitzetten, zijn eigenschappen, die meer bij den kunstenaar van romantischen aanleg overheerschen. Denken wij aan Corneille, Hugo, of Balzac b.v.
De “kunstenaar met romantischen aanleg” houdt ook in werkelijkheid het midden tusschen den classicus aan den éénen kant, den naturalist aan den anderen kant, en in zeker opzicht zou de groepeering Racine-Corneille-Hugo-Balzac-Mirbeau-Charles-Louis-Philippe een psychisch gamma vormen - Racine zuiver “klassiek”, Corneille “romantisch-klassiek”, Hugo “klassiek-romantisch”, Balzac “naturalistisch-romantisch”, Mirbeau “romantisch-naturalistisch”, Charles Louis Philippe zuiver “naturalistisch”. Eigenaardigerwijs blijkt uit die groepeering weer de cirkelgang in al het levende, want de uiteinden Racine (zuiver klassiek) en Charles Louis Philippe (zuiver naturalistisch) grenzen juist ook weer aan elkaar en ontmoeten elkaar in hun teere en intense observatie der “werkelijkheid” waaraan zij niets veranderen, en in hun taal, die bij beiden gedekt, stemmig en innig is.
Men begrijpe mij wel, ik wil met dit betoog slechts een mógelijkheid van “psychische groepeering” in de letterkundige geschiedenis aanwijzen, om die naast de meer exactere, chronologische, haar dienst te doen verrichten’.
Dit uit een aanteekening van Nico Rost over Heinrich Mann's onlangs gereed gekomen trilogie ‘Das Kaiserreich’: ‘Hij schreef zijn werk met een zeldzamen hartstochtelijk fantastischen moed, met een moed, die bewonderenswaardig is. Over de periode van Wilhelm II schrijft hij, alsof ze reeds honderden jaren achter ons ligt. Hij heeft zijn stof behandeld, zonder zich aan de werkelijke feiten te houden. Eén uitzondering dient echter te worden vermeld: de pagina's over Wilhelm II. Deze scène, die met groot talent verbeeld is, is echter gerechtvaardigd, daar de auteur hierdoor toonen wil, dat Wilhelm II in anderen zin dan de overige historische persoonlijkheden van zijn tijd, reeds een historische verschijning is geworden.
Heinrich Mann's roman is een geniale sensatieroman (en heeft daarom toekomst)’.