Open brief aan Mr. François Pauwels
WelEdel Gestrenge Heer,
In het onderhoud, voorkomend in het Julinummer van Den Gulden Winckel, meent u den Distelvincken als blijk van onbeduidendheid te moeten aanrekenen, dat zij lofdichten schrijven op Hindenburg. ‘Men voelt zich niet meer trotsch Hollander te zijn’.
Het (eenige) zoodanige gedicht echter is noch door een Distelvinck, noch door een Hollander geschreven. Groningen, de stad mijner geboorte en inwoning, is geen Hollandsche stad, gelijkt van ouds op Lübeck, spreekt, waar het Hollandsch niet kunstmatig werd in- en opgedrongen, een taal die in een groot deel van Duitschland gangbaar is, en heeft zelfs thans, na een ietwat potsierlijke en betreurenswaardige verhollandsching, nog een eenigszins Duitsch karakter. - Bovendien: waarom is bewondering voor het heldhaftig volk, dat eindelijk door een alleronridderlijkste overmacht vertrapt werd, een blijk van zielsverval, terwijl het als normaal beschouwd wordt, in te stemmen met het ‘oordeel’ van een door omkooperij verlengende pers? (Vlaanderen en Zuid-Afrika moesten leeren van welke zijde voor het Nederlandsch taal- en beschavingsgebied het meeste gevaar dreigt!) En al hebt gij, François! mogelijk ‘neutraal geschreven’, neutraal gevoeld hebt ge zekerlijk niet - hoe zoudt ge anders betreuren dat Nederland neutraal gebleven is?
Men versta mij wel. Niemand in Groningen denkt aan staatkundige vereeniging met Duitschland. Onder deze omstandigheden allerminst. Noch aan afscheiding, gelijk enkele Friezen. Maar nogmaals: bewondering voor Duitschlands onvergelijkelijk heldendom, op zichzelf reeds geen verontschuldiging of uitleg eischend, en bijv. in Spanje zeer verbreid, is voor óns ook vooral begrijpelijk als terugslag op onnatuurlijke, zuiver toevallige toestanden, die ons iets van het eigene karakter te ontnemen dreigen.
In de hoop U hiermede te hebben ingelicht, teeken ik mij met verschuldigde hoogachting
HENDRIK DE VRIES