Den Gulden Winckel. Jaargang 24
(1925)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
van zijn talent genoemd moeten worden: romantiek en realisme. Zijn romantiek. Wel te verstaan: niet in den duitschen zin van het woord; niet à la Hölderlin. Want er is wel geen dichter zóó angstig-afkeerig van God als Slauerhoff. Maar romantiek in de algemeene beteekenis van: het beelden eener onwerkelijke wereld. Slauerhoff bezit een bijkans grenzenloos fantastisch vernuft, een durf in het aanvatten van het ongeziene, die sinds langen tijd hier in Nederland zijn weerga niet kan vinden. Een angst voor kwetsuur drijft dezen dichter naar een wereld, waar hij zichzelf vermag kwijt te raken en waar zijn gevoel een eigen objectief leven kan aannemen. Elke psychische aandoening vindt men vervormd in zijn tropische verbeeldingen, zijn onderzeesche gebieden, zijn onbewoonde eilanden, zijn amoureuse scènes, terug. Wat echter het levende aan deze afgelegen werelden verleent is zijn ‘realisme’. Slauerhoff blijkt evenzeer gevoelsrealist als romantisch fantast. Hij bezit een uiterst verfijnd wàarnemingsvermogen, een wreede opmerkingsgave voor verschijnselen, voor vormen, voor reacties. De wijze, waarop zulk een vreemdsoortige wereld tot stand komt, en waarop zich de sfeer om de dingen gaat sluiten, laat zich alleen verklaren uit een anatomisch instinct, dat de verschijnselen tot op de kern doorziet, in dienst gesteld van een gevoel, zoo wijd, dat het ding na ding in zich opneemt en langzaam, als een tafereel, ontrolt. Wat Slauerhoff's realisme ontsluiert, verhult zijn romantisch gevoel weer in een visie, die, langzaam ontstaan, zich aan de afzonderlijke waarnemingen verzadigt en door de harde tastbaarheid der realia heen de atmosfeer ontwikkelt eener voldongen wereld.
D.A.M. BINNENDIJK |
|