Bij den kop van Mr. P.H. Ritter Jr.
‘Het lichaam en de regelmatigheid zijner verhoudingen zijn een kristallisatie van den geest. De vormen ervan hebben, naarmate van hunnen bouw - een bepaalde beteekenis - zijn een bepaalde formuleering der innerlijkheid’.
DE juistheid van deze definitie erkennend, moet men ‘een portret teekenen van Mr. P.H. Ritter Jr.’ bijna een contradictio in terminis noemen. Een ‘bepaalde formuleering van zijn innerlijkheid’ te geven is een probleem, welks oplossing zou kunnen voeren tot wanhoop, wanneer het niet tevens zoo'n sterke bekoring had, die aanspoort tot volharding. Wie Mr. Ritter hoort zeggen, dat nog nooit iemand er in geslaagd is, een goed portret van hem te maken, is zéér geneigd dit als overdreven te beschouwen. Want zijn uiterlijk maakt, oppervlakkig bekeken, volstrekt niet den indruk, dat het ‘zoo moeilijk’ is: het is tamelijk regelmatig, ‘gewoon’, zonder onmiddellijk ópvallende détails. Maar wie dan de gelegenheid krijgt om dit gelaat eenigen tijd aandachtig te bestudeeren, en tracht, het waargenomene in een teekening weer te geven, die ontdekt al spoedig, dat hier van overdrijving geen sprake is. Elk oogenblik verandert een lijn, een vorm, een verhouding, zónder dat dit in de expressie van het gelaat ‘aangekondigd’ wordt. Want deze, hoewel ze de reflex is van innerlijke verandering, demonstreert zich niet in de beweeglijke onderdeelen, het oog, den mond, maar, en dit is het merkwaardige, in de lijn van den neus, of van het voorhoofd, zèlfs nu en dan in de lijn van den schedel! Soms is de gelaatsuitdrukking peinzend, slaperig bijna - dan inééns wordt de voorhoofdslijn strakker, de neus rechter. En als dan het gelaat zich naar u toe wendt, dan openbaart zich de gansche beweeglijkheid van dezen geest in de oogen, ietwat droomerig en tòch gloedvol, met daarboven de fijn verloopende wenkbrauwen. Men is dan even verrast hierdoor, verrast vooral over de energie, den krachtigen wil, die uit deze oogen spreken kan - deze verrassing wordt wat minder groot, wanneer men den ‘kop’ weer ‘en
profil’ beschouwt, en dan ziet, hoe deze krachtige wil zich demonstreert in den vierkanten bouw van de kaak - en ook in de sterk naar voren gerichte kin. Een kenmerk, dat ook bij den toch zoo heel anders geconcipiëerden ‘kop’ van van Deyssel zoo treffend is. En wie dan, al teekenend, deze dingen constateert, verwondert zich niet meer, dat deze man de schrijver is van de ‘Zeeuwsche mijmeringen’, maar ook de fijne analyticus van ‘Het huis eener kunstenares’ en de hartstochtelijke verteller van ‘Het gracieus avontuur’. En tegelijkertijd de ethicus, de paedagoog, en de leider van een dagblad. Zóó