bevrijdende machtspreuk. Zooals bij de schilderkunst der Impressionisten de kleur, zoo was hier het woord tot zijn eigen organisch leven gewekt in de gedichten der Parnassiens en Symbolisten. Nieuwe oerelementen vond men in het woord, welke de intellectueele beteekenis verdrongen. In plaats van het krantenduitsch en de conventioneele conversatietoon uit het werk der Duitsche epigonen, vond George bij de Franschen een nieuwe innigheid, een feest der taal. Hoe bepeinsden al deze kunstenaars het materiaal, waarin zij werkten. Hoe was al hun wijsheid ervaring en vrucht van den arbeid (want daaraan alleen is stijl te danken).
Verlaine's ‘Ars poetica’ bevatte de diepste geheimen van zijn werkplaats, die tevens voor allen golden. Al wat gewild was en didactisch, alle ‘pointe’ en ‘esprit’, waarmede in Duitschland de navolgers van Heine de dichtkunst meenden te moeten sieren, moesten uit de lyriek worden verbannen. Ze zou gelijk worden aan de muziek:
‘Fuis de plus loin la pointe assassine
D'esprit cruel et le rire impur
Et tout cet ail de basse cuisine’.
Wat Verlaine voor hem beteekende, heeft George in ‘Tage und Thaten’ uitgesproken: ... ‘Was aber ein ganzes dichtergeschlecht am meisten ergriffen hat das sind die lieder ohne worte - strophen des wehen und frohen lebens. Hier hörten wir zum erstenmal frei von allem redenden beiwerk unsre seele von heute pochen: Wuszten dasz es keines kothurns und keiner maske mehr bedürfe und dasz die einfache flöte genüge um den menschen das tiefste zu verraten. Eine farbe zaubert gestalten hervor indes drei spärliche striche die landschaft bilden und ein schüchterner klang das erlebnis gibt. Wir erinnern uns dasz wir keines wortes mächtig von diesen weisen erklingend durch die straszen und felder gingen in einem beengenden schmerzens- und sprengenden glücksgefühl’.
Nog grooter en beteekenisvoller dan Verlaine, was, naar wij vermoeden, de figuur en kunst van Stephan Mallarmé voor den dichter. Hier bespeurde hij een heroisch bestaan vol in stil vertrouwen gebrachte offers.
Mallarmé, die de ondoordringbaarheid en eenvoud van een reine ziel bezat, had een magischen ring om zich getrokken. Daarbinnen las hij den ingewijden met zijn diepe, klankvolle stem gedichten voor of sprak over de nieuwe dichterlijke syntax die hij volgens zijn zeggen in de laatste quartetten van Beethoven had bespeurd, of over de instrumentatie der taal, zooals die eerst door de muziek van Wagner mogelijk was geworden. Dan weer voerde hij anderen mee in zijn metaphysica. Ontstaan en ontwikkeling speelden daar geen rol. Op klassieke wijze werd het Zijnde, het Al gehuldigd. Voor hem was het Heelal de groote onbewegelijke spiegel, die den dichter zichzelf en zijn droomen op steeds nieuwe beteekenisvolle wijze weerkaatst. Bovenal was het het doel der kunst op het groote metaphysische, logische en muzikale verband in den onderstroom der gebeurtenissen te duiden. Ieder woord en iedere figuur in een kunstwerk moesten daarom behalve hun klaarblijkelijke beteekenis nog een diepere, symbolische bezitten.
Het meest typische symbool moest echter de Stijl zijn. Deze te vinden was reeds daarom zoo moeilijk, omdat het het moeilijkst is zichzelf te vinden, uit zichzelf naar buiten te treden. Naast kunstuitingen helder als de ochtend vond men bij Mallarmé gedichten, die bijna onbegrijpelijk waren, doch met hun zuivere proporties en klanken de ziel diep bewogen als gezangen in een vreemde onbekende taal.
‘Denken wir’, schrijft George in zijn lofzang op ‘Mallarmé (1893), “an jene sinnlosen sprüche und beschwörungen die von unbezweifelter heilkraft im volke sich erhalten und die hallen wie rufe der geister und götter, an alte gebete die uns getröstet haben ohne dasz wir ihren inhalt überlegt. An lieder und reime aus grauer zeit die keine rechte klärung zulassen bei deren hersagung aber weite fluten von genüssen und peinen an uns vorüberrollen und blasse erinnerungen auferstehen die wie schmerzhafte schwestern uns schmeichlerisch die hände geben. Wir wissen auch noch welchen starken eindruck die schriften der Byzantiner und Spätlateiner in uns hinterlieszen und der kirchenväter die sich nicht enthalten konnten ihre bereuten sünden in schillernden farben darzustellen. Wie wir in ihrem unterjochten zerquälten stil das pochen und zucken unsrer eignen seelen mit genugtuung herausfühlten und wie manchmal die schwergeborenen verse des heiszblütigen Aegypters die mänaden gleich jagen und brausen uns vor denen des alten Homer mit wollust erfüllt. Jeden wahren künstler hat einmal die sehnsucht befallen in einer sprache sich auszudrücken deren die unheilige Menge sich nie bedienen würde, oder seine worte so zu stellen dasz nur der eingeweihte ihre hehre bestimmung erkenne. Klankvolle dunkelheiten sind bei Pindar, Dante und manche bei dem klaren Goethe”. En George eindigt met de woorden: Deshalb, o, dichter, nemen dich genossen und jünger so gerne meister, weil du am wenigsten nachgeahmt werden kannst und doch so groszes über sie vermochtest, weil alle in sinn und wohlklang nach der höchsten vollendung streben damit sie vor deinem auge bestehen. Weil du für sie immer noch ein geheimnis bewahrst und uns den glauben lässest an jenes schöne Eden das allein
ewig ist’.
De gedachten en vermoedens die in dien tijd het jonge Frankrijk vervulden, leeren we kennen uit het