Boeken over muziek
The new Music. By Georg Dyson. Oxford University press. Londen, 1924.
GEORG DYSON is er voortreffelijk in geslaagd een geestvol en vooral ‘muzikaal’ boek samen te stellen over de nieuwe en nieuwste toonkunst. Met groote piëteit voor de ‘nieuwe muziek van eertijds’ rechtvaardigt hij de a-tonale wonderwerken van een Schönberg, Bartôk, Stravinsky - steeds een juist afgewogen selectie uit het werk van de meest vooraanstaanden citeerend.
Dit boekje is niet geschreven voor de massa, maar uitsluitend voor enkele muziekgevoeligen. Voor den criticus lijkt het mij zeer van noode. Speciaal voor de weinigstoutmoedigen onder de melomanen is het een uiterst betrouwbare wegwijzer op voor hen onbekende paden. Juist voor diegenen, welke zich eenigszins vlijtig bezig houden met hetgeen er te Leipzig en Berlijn op muzieklectuurgebied verschijnt, zal het, dunkt me, een aangename verpoozing moeten zijn, dezen nobelen Angel-Sakser te hooren betoogen in dit belangrijke geschrift, hetwelk hij uit zijn verschillende lezingen bundelde.
Georg Dyson schrijft met diepe kennis van zaken. Elk hoofdstuk is een juist pleidooi voor den nieuwen klank, en elk onderwerp beheerscht hij zoo volkomen, dat zelfs de meest geoccupeerde muzikant tijd zal kunnen vinden om de idée van den schrijver met aandacht te beschouwen. Wat hij verstaat onder ‘the expansion of tradition’ is zoo meesterlijk gevoeld en weergegeven, dat ik het even onder aandacht wil brengen; hij schrijft hier o.a.: The story of the century between Beethoven and ourselves may, therefore, from the point of view of texture, be fairly said to hinge on the exploitation of chords as such. Their relationships control the fabric, in which ‘high lights’ take the form of exceptional combinations. In early stages comparatively mild forms arrest the attention. These are then greatly attenuated in effect by constant use. More striking values are discovered; and so on, ad infinitum.
Examples from Beethoven have already been given. Chopin, Schumann, and above all, Wagner, gave to this form of progress accamulating impetus. Even the initial crash of Mendelssohn's Wedding-march embodied a popular taste already widely diffused’.
Met groote intelligentie pleit hij voor Stravinsky, ofschoon hij zich geenszins door hem bij den neus laat nemen. Hij heeft hem wel heel goed in de gaten. Bij een vrijwel ontoegankelijk gewrocht uit Stravinsky's ‘Drie stukken voor strijkkwartet’ teekent Dyson aan: ‘Well, if this type of passage has any proper place in the art of the string quartet, then the end is near. It is not here a question of a new idiom, or of an unfamiliar arrangement or concentration of ideas. There are no ideas, musically speaking. It is neither melody, nor rhythm, nor part-writing, nor harmony. It is just so much noise. The notes are recognisable, but then notation alone ensures so much. It is perhaps not altogether an unmissed tragedy that our notation has its limits’.
Op een dergelijk intelligent-detailleerende wijze is het geheele boek geschreven. Het is doorweven van humoristisch-getinte, maar toch altijd tactvolle wellevendheid, welke den adel vaststelt van den sensitieven engelschen geleerde.
Delius, die een der meest vooraanstaande figuren onder de hedendaagsche musici is, geeft hij een zéer ruime plaats: ‘Delius is not of the market place. So homogeneous is he that it is sometimes hard to tell where folk-song ends and Delius begins’.
In deze korte uiteenzetting ligt àlles besloten, en het is