| |
Korte aanteekeningen over Duitsche letteren
1. Carl Einstein
CARL EINSTEIN behoort tot de avant-garde der Europeesche jongeren. Ouderen, als Thomas Mann en Gerhart Hauptmann, kennen zijn werk niet, (liever: erkennen de beteekenis ervan niet openlijk) - de jongeren te Parijs kennen hem echter even goed als de futuristen te Florence of Moscou. Hiermede is zijn positie in de moderne Duitsche literatuur ongeveer aangeduid. Het zal zeker nog jaren duren, eer zijn werken gelezen worden (Franz Blei meent, in zijn nawoord op ‘Bebuquin’, ongeveer 30 jaar). Einstein's figuur teekent zich hierdoor momenteel niet duidelijk genoeg tegen de literaire horizont af. Zijn aan André Gide opgedragen roman ‘Bebuquin’, in 1906 geschreven, (in een tijd dus, waarin de expressionisten van 1915 nog geen lange broek droegen) is een der weinige blijvende werken der Duitsche jongeren. Wanneer ‘Die Buddenbrooks’, ‘Christian Wahnschaffe’, ‘Emanuel Quint’ en zoovele andere waardevolle romans vergeten zullen zijn, zal men aanvangen Bebuquin te lezen. In dit werk bereikte de schrijver (wat nadien nog niet weer bereikt werd) een merkwaardige, aan de schilderkunst van Picasso, Bracque en Léger aansluitende uitdrukkingswijze - een radicaal doordenken der opgeworpen problemen - een bijna mathematische fantasie. Een fantasie, die, hoewel volkomen beheerscht, tot in de verste verten zweeft. Einstein bleek tevens in het bezit van een kosmische ironie, waarover onder de modernen misschien enkel Latorgue in zijn ‘Moralités Légendaires’ beschikte. Carl Einstein zag de mogelijkheid, (hier bemerken we het resultaat van een diepgaande studie der aesthetica), om tot een geheel nieuwe schepping te komen. Uit den vorm wilde hij het persoonlijke als een derde nieuwe
aanschouwing doen ontstaan, die tot geheel nieuw
Carl Einstein
inzicht leidde. Reeds in ‘Bebuquin’ gaf hij in scherpe reflex indrukken van uiterlijk gebeuren, die door de uiterst rationalistische waarneming van den dichter, waarbij al het omringende bijkomstige weg viel, een nieuw beeld opleverden, daar we dit met onze oude afgesleten oogen niet konden benaderen, doch er nieuw tegenover moesten staan. Zóo radicaal doordenken als Carl Einstein in dezen roman doet, trof ik nergens. Bij ons is daar geen sprake van - bij de jonge Franschen geloof ik nauwlijks. Het geschiedt enkel bij de schilders en beeldhouwers der avant garde (Léger, Lipschitz, Bracque, Tatlin e.a.). Deze overeenkomst is niet toevallig. Carl Einstein is ook en vooral de aestheticus die Duitschland voor het eerst met de kunst der negers vertrouwd maakte (‘Negerplastik, Kurt Wolff’), in een tijd dus waarin Picasso, Bracque, Gris, e.a. in aansluiting hiermede in de schilderkunst nieuwe vormen vonden. ‘Bebuquin’ kan men dan ook - wil men een etiket geven - een voorbeeld van cubistische uitdrukkingswijze noemen. Dit boek had voor de moderne Duitsche literatuur een groote stap voorwaarts kunnen be- | |
| |
teekenen. Men vermocht hier echter nog niet aan te knoopen - ook thans nog niet (enkel Gottfried Benn). Zoo bleef, hoewel reeds in 1912 gepubliceerd, ‘Bebuquin’ alleen staan. Men zal eerst nog door vele Werfel's en Toller's, Unruh's en Frank's heen moeten bijten (om van de dei minores niet te spreken) eer men Einstein's streven aanvaardt: ‘man gebe konzentrierte Resultate, keine Wege’.
Ik hoop hier over zijn werk nog eens uitvoeriger te berichten.
| |
2. Steeds weer: Maximilian Harden
Nauwlijks heeft Harden zijn werk ‘Frankreich, Deutschland, England’, één machtig ‘Zukunftnummer’ (die dus toch het licht zag, zij het dan ook in anderen vorm), doen verschijnen, of een nieuw werk ligt weer voor ons: het vierde deel zijner ‘Köpfe’ (Erich Reisz Verlag Berlin). Had Harden alleen deze vier deelen geschreven zoo zou zijn naam reeds niet uit de annalen der Duitsche literatuur kunnen worden geschrapt (Adolf Bartels ten spijt). Historici en politici zullen deze deelen in de toekomst telkens moeten raadplegen om komenden generaties een beeld en begrip te geven van deze periode. Harden portretteert in dit vierde deel niet enkel hedendaagsche figuren. We lezen in meesterlijk - zij het dan ook wat overladen - proza beschouwingen over Paulus en Joseph, over Danton en Napoleon. Daarnaast ook hier portretten van hedendaagsche staatslieden en politici. Met welk een eerbied en uitvoerigheid werd hier een beeld van Lenin ontworpen, zijn genie getoond, zonder dat de schrijver een enkel oogenblik kritiekloos bewondert, of zich in lyriek verliest. Nog bewonderenswaardiger, (het belangrijkste van het geheele boek), is het portret van den communist Hölz (terloops: heeft men wel eens de sterke overeenkomst tusschen hem en Michaël Kohlhaas bemerkt?). Harden is hier de verdediger van wat onderdrukt en ten onrechte veroordeeld werd. Hij deelt natuurlijk, niemand zal dit trouwens van hem verwachten, Hölz' politieke opvattingen niet, doch aanvaardt en verdedigt diens diepste Wezen. Dit vierde deel is een waardig vervolg op de machtige drie deelen die vooraf gingen. Het loon dat zijn land hem voor deze daad deed toekomen: eenige slagen met een ploertendooder. Bijna werd bewaarheid hetgeen Harden
eens als opdracht voor in het eerste deel, dat hij een mijner vrienden ten geschenke gaf, schreef: ‘Deze Koppen van hem wien ze nog eens zijn kop zullen kosten’.
| |
3. ‘Kannitverstaan’.
Het is jammer dat de groote pers dit boekje tot nog toe over het hoofd heeft gezien terwijl anders, zoodra een Fransch professor of dichteres eenige schreden over de Hollandsche grens hebben gezet en over dit feit in een maand- of weekblad berichten, dit dadelijk uitvoerig wordt gememoreerd. ‘Kannitverstaan's Herbstliche Reise eines Melancholikers’ had zeker recht op belangstelling, te meer daar zich achter dit - aan de bekende vertelling van Johan Peter Hebel ontleend - pseudoniem niemand minder dan Wilhelm Hausenstein verbergt, een der belangrijkste jongere Duitsche schrijvers over beeldende kunst, - vooral bekend door zijn werk over Paul Klee en zijn arbeid ‘Barbaren und Klassiker’.
‘Die herbstliche Reise’ is verschenen bij de Deutsche Verlagsanstalt met talrijke illustraties naar Rembrandt, Koninck, Vermeer, Van Goyen en Aart de Gelder. Het is vooral het werkje van een kunsthistoricus, die als zoodanig zeer belangrijke opmerkingen maakt; tevens het reisverhaal van een Zuid Duitscher - een ‘melancholiker’ die onze zekerheid en nuchterheid bewondert maar toch steeds weer met een weemoedig verlangen naar Beieren terug verlangt. Hausenstein beschouwt vooral het wezen van het Hollandsche landschap, zooals hij dit om zich en in de musea zag, en de verhouding van de architectuur tegenover het landschap. Belangrijk vooral is zijn analyse van het stadhuis te Leiden waaruit hij meent de formule te kunnen afleiden: ‘Das statische an sich ist das Problem der Holländischen Baukunst’. ‘Hier ist nur die Mitte des Begriff's Holland. Das blosze Stellen ist da Stil genug. Es ist da - und ist an sich selbst wesentliche Kunst’.
Vooral Delft dwingt hem bij zijn bezoek bewondering af. ‘Hier hatte er gestanden, Jan Vermeer de Delft, der Holländischte der Holländer, und wahrlich der Edelste und gröszte, das klassische Beispiel der Uebereinstimmung Holland's mit sich selbst’.
Hetgeen hem het meest lokt, waaraan hij vooral zijn liefde gaf: onze molens. ‘Liebe ich Holland? So ist es um der Mühlen willen. Man ist gegen das’ uitstekende - das Wort sollte im Holländischen Sprachschatz gar nicht existieren. Und jetzt die Windmühlen. Sie sind das konzentrierte Gegenteil des unprofilierten Hollands. In ihnen allein wird das absolute Bedürfnis aller Natur, nach Unterscheidung des Hervorstechenden aus reagiert. Unmöglich dasz irgend einem Land das Exzessive gänzlich fehle. Hier nun sind es die Mühlen. Die Mühlen die das Exzessive übernommen haben, die es leiten, ordnen, einsetzen. Sie fassen in den ungeheuerlichen Gestus ihrer Flügel, in das zurück gebundene Pathos der Exzentrizität ihrer Flügel, alles Ausschweifende des Landes in sich zusammen’. Ook in de beschouwing over Rembrandt blijken, hem de molens het centrale punt, waar alles om draait. ‘Alles ungeheure in Holland kommt
| |
| |
aus der Mühle, so ist auch Rembrandt aus der Mühle gekommen, so ist und bleibt er in der Mühle, ja, er selbst, beinahe noch der Zeitgenosse jenes Cervantes der eigentlich Don Quixote hiesz; er selbst ist die Mühle, die Holländische Mühle über Holland. Er ist mehr als Holland, wie die Mühlen mehr sind als Holland - nämlich ein Holland das in jedem physischen, dynamischen, moralischen Sinne sich über sich selbst erhöht. In Rembrandt ist Holland über sich und also gegen sich selbst, bewegt es die aberwitzige Romantik der Mühlenflügel zwischen Wasser und Wolken, Sonne und Mitternacht. Ist es so schwer die Tragödie des Rembrandt zu sehen? Sie ist doch offen da wie die Tragödie der Windmühlen die mit verzweifelten Armen winken, und immer voller Dunkelheit sind, wenn einmal Ihre Türen klaffen. Oder wäre es etwa keine Tragödie ein Holländer mit allen Fasern wider Holland zu sein, ein Deutscher gegen Deutschland, ein Franzose gegen Frankreich mit dem Hasz und der Liebe und mit der Vergeblichkeit der Liebe, des Hasses?’
Hausenstein komt tenslotte tot de conclusie dat er vier mogelijkheden zijn, 1o) Davon rasen wie der Van Gogh, 2o) sich exterritoralisieren im mittelsten Holland, ins Herz Holland's hinein, wie Rembrandt, 3o) dableiben und Holland so lange durchs messingene Sieb gieszen, bis es zu seiner reinsten und echtesten Substanz geschichtet ist, wie Vermeer es macht, 4o) man kann es machen wie Mijnheer Franz Hals, der scheinbare Bohème: man kann das ganze aufdie leichte Schulter nehmen. Men zal bemerkt hebben dat Hausenstein's werkje het lezen wel waard is; wel geeft het minder dan het in opzet beloofde, en zijn de opmerkingen over het dagelijksche leven - onze zeden en gewoonten - in verhouding tot hetgeen hij over onze oude schilderkunst zegt, minder belangrijk. Met zijn eindconclusie: ‘das Holländische Wohlsein ist antiquirt’ - kan men het ondertusschen wel eens zijn.
Men behoeft om dit toe te geven - zelfs niet eens Duitscher te zijn.
| |
4. ‘Der Neue Merkur’
Moritz Heimann heeft eens geschreven, dat het hedendaagsche Duitschland geen literaire cultuur bezit. Deze opmerking is juist en treft de kern. Hier vooral schuilt de hoofdoorzaak van de onbekendheid der moderne Duitschers in het buitenland. Men heeft te weinig werkelijk goede literaire week- en maandbladen waarin de verschillende figuren regelmatig en grondig besproken worden. Op deze wijze is het bijv. te verklaren dat een belangrijke figuur als de onlangs overleden Franz Kafka zoo weinig bekendheid heeft gehad. Het buitenland weet zoodoende niet, hoe het zich moet orienteeren, welke figuren en stroomingen van wezenlijk belang zijn. (Hetgeen ook weer geen reden mag wezen om niet te zoeken en het aan het toeval over te laten. Het ligt nu eenmaal niet opgeschept, ook niet in de literatuur).
De laatste jaren is hierin vooral door ‘der Neue Merkur’ (die nog veel te weinig bekendheid geniet) verbetering gekomen. Het is ongetwijfeld op het oogenblik het beste Duitsche maandblad - scherper dan ‘Die Neue Rundschau’; wezenlijker.
Een tijdlang leed het een kwijnend bestaan - thans is het bij de ‘Deutsche Verlagsanstalt’ opnieuw verschenen. De meeste zijner oude medewerkers zijn gebleven. Allereerst de voortreffelijke essayist Ferdinand Lion met zijn cultuur-politieke beschouwingen over het probleem Frankrijk - Duitschland, Alfons Paquet, Conrad Wandrey, Wilhelm Michel, Otto Flake, Friedrich Sternthal, Willy Haas, Leo Matthias e.a.
Verhalend proza bevatten de laatste nummers van Josef Ponten, Hans Siemsen, Otto Flake, Berthold Brecht e.a., terwijl nu en dan fragmenten van buitenlandsche romans worden gepubliceerd (o.a. van Lawrence's ‘Kangoroo’).
Men doet goed voortaan naast ‘La nouvelle Revue Française’ en ‘The London Mercury’, ook ‘Der Neue Merkur’ te lezen, en zal dan langzamerhand een vollediger beeld van het Duitsche geestesleven krijgen.
| |
5 Wilhelm Michel
In Darmstadt wonen niet alleen de heeren Kasimir Edschmid en Hermann Keyserling. Daar woont ook, hoewel gelukkig nog niet tot de bedenkelijke roem zijner stadgenooten gestegen - de zuiverder, want waarachtiger en wezenlijker, literator Wilhelm Michel. Reeds jaar en dag is hij bezig het gemis van Friedrich Hölderlin - die immers tot voor kort in het vergeetboek geraakt was - te proclameeren, zijn landgenooten den dichter van ‘Hyperion’ ‘Empedokles’ ‘Der Rhein’ en zoovele andere kunstwerken nader te brengen. Een respectabele reeks artikels en brochures - waaronder als voornaamste ‘Hölderlin's Abendländische Wendung (Feuerverlag Weimar), deed hij reeds verschijnen. Telkens en telkens springt hij voor Hölderlin in de bres. Deze dichter is voor hem een bron waarheen Duitschland dient terug te keeren, wil het genezen: ‘In ihm lebt sichtbarer als in täuschender Wirklichkeit die innere Unausgeschöpftheit des Deutschtums’. Hij is een der meest echte vertegenwoordigers van het Duitsche volk, die al te veel op den achtergrond gedrongen werd door den geest van Potsdam - en thans gebiedender dan ooit om gehoor vraagt. Men dient terug te keeren in zich zelf, zich van deze sfeer van zelfbegoocheling en waan en valsch
| |
| |
machtsvertoon te ontdoen. Terug te keeren naar het Duitschland - het onsterfelijke Duitschland - van Grünewald en Thomas Münzer, Leibniz en Bach, Claudius en Kleist, Büchner, Goethe, Humboldt en zoovelen. Terug te keeren tot Hölderlin. Gestadig arbeidt te Darmstadt Wilhelm Michel aan deze taak. Hij vermijdt elk gebaar, elke daad die zijn werk het vooze interesse dat zijn stadgenooten ten deel valt zou kunnen verschaffen, en vreest niets ter wereld meer dan Hölderlin een mode-dichter te zien worden.
Rustig gaat hij zijn weg, steeds zijn doel duidelijk en klaar voor oogen, zijn blik op het wezenlijke gericht. Ook zijn tijd zal komen; doch eerst wanneer die van Keyserling en Edschmid voorbij is. Hetgeen nog wel eenigen tijd zal duren.
| |
6 De Gebroeders Mann
Thomas Mann: ‘Die Erlebnisse des Hochstaplers Krüll’ (Deutsche Verlags-Anstalt Berlin). Een voortreffelijk boekje. Een eerste hoofdstuk. Wanneer verschijnen echter de volgende? Wij wachten reeds zoo lang en gaan allengs denken dat - Laat ik dezen zin nu echter nog niet ten einde schrijven. S. Fischer kondigt reeds jaar en dag een nieuwen roman aan ‘Der Zauberberg’. Wanneer zal deze nu eindelijk verschijnen?
Van Heinrich Mann eenige waardevolle essay's onder den titel ‘Diktatur der Vernunft’ (Verlag Die Schmiede, Berlin). Ook van hem verwachten we met spanning nieuwe werken. De Gebroeders Mann hebben nu eenmaal zeer groote verplichtingen.
Ten slotte een vraag aan Heinrich Mann: waarom niet openlijk, als eens Zola voor Dreyfus, in het strijdperk getreden voor den zoo ten onrechte veroordeelden Fechenbach? Was dit geen allereerste plicht? Waarom gezwegen?
NICO ROST. |
|