werk verleerd, werden vernederd tot automaten van de drukpers. En het publiek, begeerig naar goedkoope uitgaven, bedierf smaak en oogen op de lorrigste vodden, die men maar denken kan. Het is droevig, die val van het boek. Plompe letters, slordig gezet en afgedrukt, flodderig papier en schreeuwerige bandjes, zoo was het uiterlijk van het politiek vertoog, de wetenschappelijke studie, den literairen roman, en - wee mij - ook van den bundel lyrische poëzie. Ons blijft ten minste deze troost, dat wij ons slechts te schamen hebben voor onze kinderen en kindskinderen; langer dan deze beide generaties blijven onze boeken toch niet bewaard.
Men zal mij vragen: waartoe nu die mismoedigheid, daar wij toch juist een renaissance van het boek beleven? Maar al zijn er teekenen van vooruitgang - een gevolg van den onbaatzuchtigen arbeid van enkelen, die liefde hebben voor het vak en zich daartoe opofferingen getroosten - dan blijft toch, ondanks alles, het betreurenswaardig feit bestaan, dat het groote publiek de beteekenis van het mooie boek nog niet beseft. Nog altijd immers koopt men liever tien goedkoope boeken, dan één werkelijk mooi, maar dan ook duur boek. Nog steeds telt men de waarde van zijn boekerij naar het aantal uren, dat men daardoor al lezende kan doorbrengen; maar men weet niet, hoe veel edeler, hoe veel inniger het genot is, dat men smaakt, wanneer papier en omslag, letter en houtsnede het oog evenzeer boeien als de inhoud den geest. Wat heeft men veel boeken noodig? Een Fransch schrijver zeide genoeg te hebben aan één boek, wanneer hij eens tot eenzaamheid verbannen zou worden - aan de Liaisons Dangereuses. Herlezen is grooter genot dan lezen. Hoeveel boeken suffen, na eenmaal gelezen te zijn, op uw boekenplanken door, totdat een groote schoonmaak ze doet verhuizen naar het stoffige hokje van den boekverkooper?
Er zijn er ook, die mooie boeken koopen als een aardig voorwerp van speculatie. Wie kiest met eenigen smaak en eenige routine kan in den korten tijd van tien of twintig jaar de waarde van zijn bibliotheek zien verdubbelen, ja zelfs wel vervijfvoudigen. Onderwijl had hij het genot van de exquise boekerij, en zelfs dit niet alleen naar hun geldswaarde of wegens de fraaie banden. De genoegens, die dit verzamelen den bibliofiel bereidt - maar ook de ontgoochelingen, die den onervarene wachten, worden aardig beschreven in het opstel La Bibliophilie, door A. de Bersaucourt geschreven voor de Vingt-cinq ans de Littérature Française van Eugène Montfort. Ik noem dit, om te bewijzen, dat de liefde voor het mooie boek ook gepaard kan gaan met de weloverwogen zakengeest van een handelsman.
Daarom is het opmerkelijk, dat in ons land de bibliofiele edities maar in zeer geringe mate de aandacht trekken van de welgestelde kooplieden en financiers, die anders op zoo onbekrompen wijze de kunst en de kunstenaars steunen. Het is een bewijs van de geringe waarde, in 't algemeen bij ons aan het boek gehecht. Een boek leent men uit een bibliotheek - besmeurd en beduimeld, wat doet het er toe? -, leent men van een vriend - soms vergeet men het terug te geven, want wat is een boek nu ook waard? - leent men zelfs van den schrijver, als men het geluk heeft zoo iemand te kennen - wie denkt er aan, dat hij moet leven, niet van degenen, die zijn boek lezen, maar van hen, die het koopen? Och, ten slotte, een boek is maar een boek...
Naast de Zilverdistel- en Trajectum-ad-Mosam-uitgaven zijn het vooral de Palladium-boeken, wier uitvoering streeft naar het evenwicht van fraaiheid en eenvoud. Reeds vóór de stichting van dit Palladium onzer vaderlandsche boekkunst, verschenen een aantal welverzorgde uitgaven, die, wat het typografische gedeelte betreft, onder leiding van den Heer J. van Krimpen stonden. De eerste waren de Sonnetten van den jongen dichter Albert Besnard - van wien onlangs, eveneens bij Palladium, een nieuwe bundel, getiteld De Bloei en enkele andere Gedichten verscheen. Die sonnetten werden in 1917 gedrukt bij Van Amerongen in een oplage. van 75 exemplaren; kan men aardiger bewijs vinden voor het winstgevend karakter der bibliofilie dan de prijsstijging van dit nu onvindbare boekje van f 2 tot f 20?
In hetzelfde formaat, in hetzelfde jaar en in een gelijk aantal exemplaren verschenen de Ontmoetingen van den jong-gestorven dichter J.G. Danser - die zuivere, teere verzen, vol van de melancholie, welke de gewisheid van een jongen dood verwekt. Daarna in 1919, van M. Nijhoff: Pierrot aan de Lantaarn, waarvan de artistieke verzorging bewijst, met hoeveel meer vertrouwen J. van Krimpen deze uitgave bezorgde. Er komt gang in de publicatie; de stijl van het boek heeft den vorm verworven, die het ook verder zal blijven behouden - er groeit uit deze toevallige edities langzamerhand een reeks van fijnbeschaafde boeken.
Terwijl ook Nijhoff's gedicht spoedig geheel was uitverkocht, ofschoon het in heel wat grootere oplage verscheen, liep de volgende uitgave: Een nieuw Carthago door Jacob Israël de Haan, niet zoo vlot. Het is wel moeilijk te verklaren, waarom het ééne boek door het publiek meer begeerd wordt dan het andere. In 1920 verscheen het laatste boek, waarvan de uitgave alleen door J. van Krimpen werd verzorgd en ondernomen: In den Stroom, door H.W.J.