Letterkundig leven uit de december-tijdschriften
De Nieuwe Gids.
De eerste pagina van dit nummer verschijnt in rouwrand. Willem Kloos wijdt eenige hartelijke woorden aan de nagedachtenis van zijn vriend en mederedacteur Frans Netscher. Hij was, zegt Kloos, ‘een Nieuwe Gidser in alle opzichten’ en men had hem eigenlijk al bij de oprichting tot een der redacteuren van het (toen) revolutionaire letterblad willen maken.
Henriëtte Mooy (ge weet: die van den Wieltocht!) is op de Tentoonstelling voor Letterkunde te Amsterdam geweest en heeft daarover nu op haar eigen wijze (of het moest de wijze van Van Deyssel zijn en van Mathijs Acket) hare indrukken neergepend.
Met een vaart er heen gesneld, langzaam er van teruggekeerd.
Eerst, - in de gang, in de volte, tusschen aan weerskanten het paarderuif-achtige -, niets gezien, later, in het minder benauwde gekomen, nog maar weinig gezien, langsgaande, langsgaande.... Wat een massa gezichten waren er!.... deze ken 'k niet, hoed op, die ook niet, ook niet, ook niet.... altijd-al zoo achterlijk geweest, maar nù zàg je 'tl.... je liep maar door, rond, langs .... tot ineens - o! daar, tusschen àndere gezichten en àndere hoofden, ineens: een gezicht! eén ontzaggelijk gezicht boven alle andere gezichten, eén groot-droef, geteisterd, gelaat, eén stil wegstarend hoofd, zoó diepsmartelijk-zacht, zoó kalm, zoó strak-eenzaam opgerezen in de eindelooze woestijn, zoó stil-groot uit de geheel geopende oogen wegblikkend het vreeselijke leven in, zoó bloemzacht, zoó angstwekkend, dat de argeloos van den hoog-leeraarskant aan komen drentelende bezoeker als door een slàg getroffen, roerloos blijft, het hart hamert hem in de keel! o God, een Gezicht! een mènschengezicht! een mensch om lief te hebben, om diep voor neer te zinken.... stilte, stilte en eerbied.... ‘ik ween’ heeft hij gezegd, ‘ik ween om bloemen’ - - ‘in den knop gebroken’.
Hij heeft om ons geweend...
Dit van het tweede bezoek:
Hee.... dus op een tentoonstelling van Letterkunde blijft de letterkunde om zoo te zeggen ‘een gesloten boek’. ‘Niets aanraken’ roepen de bordjes. o, Dus het was hier meer een tentoonstelling van letterkùndigen.... ook al niet, want wat hingen er een menschen-van-de-krant aan den wand, en ook vrij-wat professoren-in-de-letteren. Waarom houden de journalisten en de professoren-in-de-letteren niet sámen een apàrte tentoonstelling .... men had er nu ‘even goed’ de portretten van de uitgevers bij kunnen plaatsen.
Vreemd dat niemand daaraan gedacht heeft!
Wat gek, nietwaar, dat men dadelijk-in-de-gang al kon beginnen te kijken.... Was dit nu het begin? Noto Soeroto? of waar begòn het nu eigenlijk officiëél... 1813? rare tijd, heelemáal geen tijd.... Wáar was het begin? wáar het eind? wáar het hoofd, wáar de ledematen? wáar de lange, lange staart?
‘U moet beginnen in de Zaal, links’.
‘o, Als 't u blieft’.
'k Nam juist afscheid van het, achter glas daar neerliggend, bevallig zomersche kinderportretje van Hélène Swart.... hoed in hand.... Wat was alles hier ver van elkaar dat juist dicht bij elkaar hoorde!.... twintig mijlen verder trof ik dan eindelijk wéer Mevrouw Swarth, geschilderd door Rosa Spanjaard.
Dit is nu een schilderij waar men gaarne zijn kinderen voor zou brengen:
‘Kijk kinderen, zoo is nu het gelaat van een echte dichteres .... De twee liefste afbeeldingen van de ouden vond ik die van Bilderdijk, (de buste met den hoofdpijndoek en de schilderij met het trots-mooie krullehoofdgezicht), en die van Alberdingk Thym. Alberdingk Thym is lieflijkheid.
Ik verbeeldde mij dat van dit gelaat en van dat van Jacques Perk een zelfde soort waas van blanke zachtheid af kwam....
Het groote, steenen borstbeeld van Potgieter vind 'k niet zoo prettig .... 't is mij àl te precies, saai, saaidik-wèrkelijk. Is de sááie ‘ware werkelijkheid’ nu ooit kunst? Neen, och welneen, kunst is léven aan àlle kanten.
Potgieter had natuurlijk een heel lief, merkwaardig gezicht, vol schakeering, maar ja, als zoo'n sijs die je maken moet, dat niet ziet....
Het kleine kalotje vind ik niets om te lachen.... daar onder is van Holland gróót gedroomd......
Van Looy's beeltenis met het pijpje, door Jan Veth, brengt mij een sfeer van buitenzijn, uit rijden gaan, en een oom aan het hek; Van Looy's werk: Oudejaarsavond en bisschop-wijn.
Boutens' door Toorop geteekende kop wekt gedachten aan gebarsten kristal, aan zeer ijl zilverdraad en aan staal.
Het door Witsen geschilderde portret van Boeken is dat van een man die aan een kersenboomgaard denkt, 't is zomersch-gestoofd-warm, de gulden zonne broeit.... er zweeft kindergeluk.
| |