Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe roman van vierenGa naar voetnoot1)VIER schrijvers, aldus de legende, in regenachtig seizoen toevallig samen op een badplaats, besluiten den tijd te korten met gezamenlijken arbeid. Men kiest een geschiedenisje uit een dagblad: dat wordt het onderwerp. Vier personen spelen in het verloop der gebeurtenissen hun spel. En ieder der vier schrijvers krijgt zijn brieftaak. Paul Bourget schrijft de brieven van den vader, wiens leven bedorven is door een tragisch conflict; mevrouw Henri de Régnier, José Maria de Hérédia's dochterGa naar voetnoot2), spiritueel en teeder, komt op voor de dochter, die wonderveel lijkt op de hoofdfiguren in de romans van Gérard d'HouvilleGa naar voetnoot3); Pierre Benoit is de serieuze en sentimenteele pretendent, en hij legt het af tegen Henri Duvernois, die toont | |
[pagina 148]
| |
alle houdingen en listen van den jongeling met succes bij de natuurlijke vijanden des mans, te kennen. Photo Studio-Femina
Henri Duvernois Alle gegevens om te komen tot een goeden roman waren aanwezig. Het werk werd begonnen uit pure liefhebberij, buiten de zorg der litteraire carrière om; de personen werden gekozen geheel in overeenstemming met den aard en het verlangen der Photo Sabourin
Mme Gérard d'Houville medewerkers; die medewerkers verschilden onderling zoozeer, dat men verzekerd kon zijn van boeiende tegenstellingen. Maar het resultaat beantwoordde aan deze verwachtingen niet, al moet
Pierre Benoit
ik beginnen met te zeggen, dat ‘Le Roman des Quatre’ een interessant experiment èn een aangenaam Photo Harlingue
Paul Bourget boek is. Wel gevoelt men voortdurend, | |
[pagina 149]
| |
dat het con amore en met entrain geschreven is; maar de tegenstellingen zijn niet zoo belangwekkend als men zou denken. Het is alsof door de samenwerking allen iets van hun persoonlijkheid en iets van hun persoonlijken stijl hebben ingeboet. Niet dat men een oogenblik in twijfel behoeft te verkeeren over den schrijver van een bepaalde reeks brieven, maar een scherpe, volledige karakteristiek, nog gesouligneerd door de onderlinge verschillen, vindt men, van deze schrijvers, niet. Het is of Benoit, bijvoorbeeld, zich netjes heeft willen houden en alle eigenschappen, die hem in zijn eigen werk beminnelijk of insupportabel maken, naar achter heeft gedrongen. En Mevr. de Régnier schrijft ook niet zoo vrij uit en losweg als anders. De verrukkelijke schrijver van ‘Edgar’ is meer op zijn gemak en meer zich zelve in een figuur als die van Bernard Souchet, welke hem uitstekend ligt; terwijl juist de Lucien Huvelot niet geheel past in Benoit's sfeer. Bourget toont hier zijn meesterschap. Men kan niet zeggen, precies, waaráán, maar met onfeilbare zekerheid herkent men in zijn brieven het rijpe, rijke kunstenaarschap, gevoed door een diepe, indulgente kennis van den mensch en der menschen gemeenschap en een volkomen beheerschen van het moeilijk handwerk des schrijvers. Ik heb toch zoo het land aan dat bête modegekanker tegen een man als Bourget, die niet in den smaak valt van nieuwlichterige aestheten zonder levenskracht en talent. De een praat den ander na. En men oordeelt zonder voldoende kennis van een omvangrijk oeuvre, in aandacht en liefde opgebouwd door een breeden, diepen èn ordelijken geest. Ik heb alle bewondering voor Mevrouw de Régnier en Duvernois, en ik weet de goede eigenschappen van Benoit, polygraaf, te waardeeren; maar hièr ziet men, aan bijna onvatbare details, aan de geringste wending in den volzin, aan de teederste nuanceering van het gevoel, dat zij naast een Bourget nog leerlingen zijn, en dat zij hun meester nooit zullen evenaren. ‘Le Roman des Quatre’ is, al heeft het mijn verwachtingen teleurgesteld, een curieus, aangenaam en niet geheel onbelangrijk boek. J. Gr. |
|