Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver de Fransche tijdschriften
| |
[pagina 115]
| |
Monier, Pierre Rousselot S.J., Henry Rouzaud en Gustave Valmont. Bij het lezen van zulk een sombere opsomming schrikken wij, wanneer wij bedenken dat dit de verliezen van één, niet bijzonder groot, tijdschrift zijn. Wanneer de ruimte het toeliet, zou ik van de meeste dezer te vroeg verlorenen iets kunnen vertellen en dàn zou men eerst zien welke schatten van liefde, wijsheid en hemelsche drift in den heksenketel voor eeuwig zijn ondergegaan. Wanneer men alléén maar eens denkt aan Lionel des RieuxGa naar voetnoot1), die voor mij nog altijd een der edelste, sierlijkste en vervoerendste dichters na Jean Moréas, dus uit de laatste vijftien jaar, is; aan den beheerscht enthousiasten, wijzen criticus Pierre GilbertGa naar voetnoot2) en aan den van geest en leven tintelenden Jean-MarcGa naar voetnoot3), dan vermoedt men den omvang van het tragisch gemis. Leider van ‘La Revue Critique’ is nog altijd Jean Rivain; met hèm wordt het comité de direction gevormd door Jean Longnon, Xavier de Courville en Henri Rambaud; deze laatste vervult tevens de functie van secretaris der redactie. Die Rambaud is een merkwaardig man. Want Jacques Bainville, die vijf-en-twintig jaren lang met Charles Maurras bevriend en een van diens beste leerlingen is, spreekt den Meester aldus toeGa naar voetnoot1): ‘J'ai lu sur vous beaucoup de pages: aucune ne m'a satisfait. Aucune n'a dit l'essence de votre pensée. Henri Rambaud la pénètre, mais je ne sais s'il est paresseux ou s'il désespère de la rendre: il n'en finit pas de donner à la Revue Universelle l'article qu'il m'a promis’. Rambaud zal dus het definitieve boek over Charles Maurras, dat wij al zoo lang verwachten, kunnen
Charles MaurrasGa naar voetnoot2)
schrijven. Hij heeft er de geestelijke middelen voor. Dit is geen geringe lof; vooral wanneer men bedenkt hoe in die taak al zoovelenGa naar voetnoot3) gefaald hebben. Hij schreef verder, in samenwerking met Pierre | |
[pagina 116]
| |
Varillon (van wien ik juist onlangs een interessant boek ‘Belle Jeunesse’ las): ‘Les Maîtres de la Jeune Littérature’ - een enquête sur la jeune littérature, eerst gepubliceerd door de Revue Hebdomadaire (30 Sept.-30 Dec. 1922). Hij is lid van het comité de direction van de ‘Revue Fédéraliste’. Het is jammer dat Eugène MarsanGa naar voetnoot1), die met Lucien Dubech en enkele andere medewerkers de voortreffelijke Orionrubriek van de ‘Action française’ redigeert, geen deel meer uitmaakt van de leiding der ‘Revue critique’. Marsan is een goed schrijver en een curieuze geest. Hij is wat geaffecteerd en, in zijn manier, wat ‘verschnörkelt’, maar in zijn beste oogenblikken bereikt hij een onnavolgbare scherpte van expressie, zonder óóit brutaal te worden. Naast medewerkers van voor den oorlog, als graaf Xavier de Courville, markies Marie de Roux, Louis ThomasGa naar voetnoot2), André ThériveGa naar voetnoot3), vinden wij thans de beste jongeren in de inhoudsopgaven. Ik noem slechts: Louis Martin-ChauffierGa naar voetnoot4), Henri PourratGa naar voetnoot5), Jacques ReynandGa naar voetnoot6), Pierre Varillon, Maurice BrillantGa naar voetnoot7), Thierry SandreGa naar voetnoot8). In nauwe verbinding met ‘La Revue critique’ staat ‘La Petite Scène’, waarvan Xavier de Courville de leiding heeft. Deze zusteronderneming verdient zeker nadere studie. Maar daarvoor is het hier de plaats niet. ‘De Revue critique’ vult de ‘Revue Universelle’ prachtig aan. In zekeren zin, maar in mindere mate, doet dat ook ‘Les Lettres’Ga naar voetnoot9), het orgaan van een groep strijdbare jonge Roomsche schrijvers, onder aanvoering van Gaëtan BernovilleGa naar voetnoot1) Men voelt dat deze sterk den invloed van het nieuwe lid der Académie française, den abt Henri Brémond - schrijver van de monumentale ‘Histoire du Sentiment religieux’ - ondergaan. ‘Les Lettres’ heeft tal vàn medewerkers gemeen met de ‘Revue universelle’ en de ‘Revue critique’: Jacques MaritainGa naar voetnoot2), René Johannet, Louis Martin-Chauffier, Henri Rambaud, Maurice Brillant. Verder moet ik noemen: allereerst Paul CazinGa naar voetnoot3), ook Henri Ghéon, Jean des Cognets, Henriette Charasson (Mevr. René Johannet) e.a.
Charles Maurras
Reproductie van een lithografie door Luc-Albert Moreau. (Portret, gemaakt in 1923, ontleend aan ‘Le Mystère d'Ulysse’ door Ch. Maurras. Dit prachtige gedicht - door den schrijver ‘discours’ genoemd - verscheen in ‘Une Oeuvre, un Portrait’ (2e serie) uitgave van de Nouvelle Revue française (Parijs, 1923). Bij het verschijnen was het dadelijk uitverkocht). De propagandistische manieren en de bitse, geprikkelde en prikkelende toon van de polemiek zijn mij in dit tijdschrift niet aangenaam. Verder is de heer Gaëtan Bernoville zoo bijzonder ingenomen met zijn persoon en met zijn actie, dat een deel van zijn geschrijf daar ongenietbaar door | |
[pagina 117]
| |
wordt. De bijdragen van zijne medewerkers zijn echter dikwijls bijzonder belangwekkend. Hoort ‘Le Nouveau Mercure’Ga naar voetnoot1) bij deze groep van publicaties thuis? Van de ‘directeurs’ draagt alleen de mij onbekende Pierre Thirion een Franschen naam; de anderen heeten Armand Bernardini-Sjoestedt en Graaf Alexander d'Aste. Maar de secretaris Emmanuel Beau de Loménie brengt mij weer in bekende sferen: hij werkte o.a. mede aan de Revue Universelle. Onder de medewerkers is de criticus Jean HéritierGa naar voetnoot2) zeker een der belangrijksten. Wij vinden verder de namen van Thierry Sandre, Jean LebrauGa naar voetnoot3), Charles ForotGa naar voetnoot4), René GroosGa naar voetnoot5), Alphonse MétériéGa naar voetnoot6). ‘Le Nouveau Mecure’ gaf, gelijk indertijd ‘Le Feu’, een Maurras-nummer uit (April 1923), samengesteld door René Groos. Dit nr. is bijzonder goed geslaagd, en zou goed kunnen worden gebruikt om aan beginners een eersten indruk te geven van de geweldige beteekenis der maurrassiaansche leer en een eerste beeld van de hooge, edele persoonlijkheid van Maurras. Het nummer bevat een uitvoerige studie van Jean Méritier: ‘Charles Maurras et son oeuvre’. Deze studie is niet zonder verdiensten, maar geeft toch slechts een fragmentarische, en dus onvoldoende beschouwing van den mensch en zijn werk. Voor het overige is er van ‘Le Nouveau Mercure’ nog niet veel te zeggen. Ik heb den indruk dat het een uiting van goeden wil en rechtschapen zin is, ik heb de zekerheid dat er enkele voortreffelijke geesten aan medewerken; maar met dat al geloof ik dat deze publicatie overbodig is, omdat ik niet inzie, welke autonome nuance van het geestelijk leven daarin haar orgaan vindt.
J. GRESHOFF. | |
NaschriftDe ‘Revue de Paris’ heeft in plaats van Henry BidouGa naar voetnoot7), de heer Lucien Dubech tot litterair criticus verkozenGa naar voetnoot1). Met al mijn oprechte achting en waardeering voor Bidou, moet ik dat toch een goede ruil noemen. Ik beschouw Dubech als een der allerbeste critische geesten en een der zuiverste, levendigste prozaschrijvers van dezen tijd in Frankrijk. Hij werd geboren te Romorantin in 1882. In 1916 werd hij verbonden aan de ‘Action française’, waar hij de ‘Revue de la Presse’ (die thans door Georges Havard de la Montagne verzorgd wordt) onder zijn hoede kreeg. Die rubriek is bij de ‘A.F.’ zeer belangrijk en zeer in eere. Hij is, volgens een geheel nieuwe formule, gecreëerd door Maurras zelve, onder het pseudoniem Criton. Spoedig kreeg Dubech de Chronique Dramatique aan de ‘A.F.’ Hier toonde hij zijn groote gaven: de zuiverheid van zijn stijl, zijn volkomen eerlijkheid, zijn scherpzinnigheid en analytisch vermogen, zijn onafhankelijkheid, zijn moed, zijn bezonnen geestdrift en zijn prachtig gezond verstand. In zijn maandoverzichten in de ‘Revue Universelle’ kan hij zich nog rustig en breeder uitspreken. Zijn eerste opstel in de ‘Revue de Paris’ van 15 Juli 1923, pag. 463 en volg., getiteld ‘Le Désordre dans le Roman’, is al dadelijk uitstekend, niet slechts geschreven (het is boeiend en geestig), maar ook gedacht. Hieruit spreekt het jonge meesterschap; want men heeft den indruk dat hetgeen hij zegt, noodzakelijk gezegd moest worden en, noodzakelijk ook, op die manier alléén gezegd kan worden. Ik kan niet genoeg aanraden om Dubech in zijn kronieken in de ‘Revue Universelle’ en de ‘Revue de Paris’ trouw te volgen: er is leering en genot onder zijn leiding te vinden. Gr. |
|