| |
Letterkundig leven uit de juli-tijdschriften
De Gids.
Herman de Man, de jonge schrijver wiens ‘Aardebanden’ algemeene erkenning heeft gevonden in de pers, publiceert nu fragmenten uit een nog onuitgegeven roman ‘Rijshout en Rozen’. - L. van Deyssel treffen wij niet dikwijls als dichter aan. Hij is hier met enkele Verzen, waarvan wij er één citeeren. Er blijkt uit, dat hij, die door velen als de litteraire aestheet bij uitnemendheid wordt beschouwd, in de oorlogsdagen van zijn ivoren toren is afgedaald en als mensch geleefd heeft onder de lijdende menschheid.
Augustus 1914. - België
De morgen grauwt in scheemring door het dal.
Door heete stilte klinkt dag en nacht voort,
Met staâge slage' als donder nooit gehoord,
De wederkaatsende kanonnen-schal.
Diep in den donkren grond gegraven zal,
Wijl 't bommenploffen rund en paard vermoordt,
De troep zijn eigen lieven grond nu voor 't
Laatste verdeedgen tegen d'overval.
O mannen die, in duister vuil vertoevend,
Naast starre vrouwe' en kindren hulpbehoevend,
't Rein harte sterk in 't lijdend lijf behield,
Als louter goud in stik-donkere mijnen,
Kwam uwe kracht mijn kwijnend volk verschijnen,
Gij, die den dood geproefd hadt vóor gij vielt...
Ook K.C. Boxman-Winkler en A. Roland Holst geven Verzen, J. de Gruyter besluit zijn karakteristiek van Galsworthy's ‘Forsyte Saga’.
Wat, vraagt men zich soms af, wat beduidt kunst, wàt moet schoonheid in een tijd, waarin machten sterker dan aardbeving of schipbreuk heel die kunst, onzen zin voor kunst, onze mogelijkheid van kunstschepping, ja ons geestelijk leven tot in zijn basis, dreigen te verzwelgen.
Maar dit zijn uitingen van wanhoop. Wij moeten blijven gelooven dat de wereld eens tot bezinning zal komen, blijven gelooven, niet het minst in de Schoonheid, haar waarde en beteekenis.
| |
| |
En daarmee ook in hen, die de Schoonheid boven al het andere liefhebben, als de bouwende, de sterkende, de harmonische, de vereenigende kracht.
Zulk een schoonheids enthousiast is Galsworthy. Van een minder actieven, strijdbaren aard, minder scherp geaccentueerd dan een Shaw of Wells of Henriette Roland Holst, heeft hij toch in niet mindere mate onze bewondering. Hij gelijkt zelf een der ‘ladies in grey’ van de literatuur, de wat schaduwachtige Irene, waarin hij ons een symbool van de Schoonheid gegeven heeft, die geheimzinnige, edele, niet te definieeren Kracht, welker goudnevels in en om het leven hangen, een lust voor de oogen, een heerlijkheid voor den geest - de Kracht, die Natuur en Menschelijkheid beide in hoogsten samenhang vereenigt, leidster en doelwit van het streven der menschheid.
Dr. J. Veth schrijft over G.H. Breitner, wiens kunst hij tegelijkertijd de voortzetting van en een reactie tegen de kunst der groote Haagsche landschapschilders noemt.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Mr. J. Slagter voert ons in de werkplaats binnen - atelier ware een te weidsche naam! - van den schilder Leo Gestel. Vele reproducties van diens krachtig maar vreemd aandoend werk zijn bij dit artikel geplaatst. Gestel wacht nooit op inspiratie, naar den raad van Rodin, die zijn lessen aldus samenvatte:
‘Les seules qualités de l'artiste sont sagesse, attention, sincérité, volonté. Accomplissez votre besogne comme d'honnêtes ouvriers’.
Heeft men wel eens kunnen vreezen, dat ook Gestel, met zijn verschillende vorm- en ruimte-experimenten, zich al te veel zou verliezen in formuleeringen, de zoo vruchtbare laatste twee jaren hebben die vrees wel heelemaal ongegrond gemaakt. In het bezit van een eigen uitdrukkingswijze heeft Gestel nu zijn kunst van zoo innige menschelijkheid vervuld, dat wij, daarbij niet meer denkende aan de middelen, waarmee zij is opgebouwd, de zuivere ontroering ondervinden, welke wij voelen, als wij staan tegenover kunst, waarin het ‘middel’ is overwonnen, het overbodige en het toevallige zijn verdwenen en waarin wij de groote stroomingen van ons innerlijk leven terugvinden.
Ir. J.H. Plantenga schrijft over Touraine in de Fransche geschiedenis, bij mooie afbeeldingen; Corn. Veth geeft Aanvullende notities over Nederl. Caricatuur. Een prozaauteur die, evenals v. Deyssel, slechts bij uitzondering in den gebonden vers-vorm schrijft, is Jac. van Looy. Elsevier brengt deze maand van hem eenige Gedichten. Proza van Robbers en Aart v.d. Leeuw.
| |
Het Masker
Het was goed gezien van de redactie van ‘Het Masker’ om, nu ook in Nederland de affiches met den gestyleerden vogel prijken, een speciaal nr. aan het Russische Cabarettheater ‘De Blauwe Vogel’ te wijden. J. Jushny, de Directeur, opent het nr. met een stukje waarin hij de taak van den conférencier bepaalt.
De belangrijkste eigenschap, die een conférencier moet bezitten, is gevoel voor rhythme. Hij moet op de minste zwenking, die van het tooneel of van de zaal uitgaat, reageeren. Zijn voornaamste taak is, het publiek van de eene vertooning naar de volgende te leiden, zonder dat het rhythme van de geheele voorstelling ook maar in 't minst gestoord wordt. Om dat te kunnen moet hij zelf - als een fijne seismograaf - dubbelgevoelig de verschillende atmosfeeren, die op het tooneel en die in de zaal, in zich voelen. Alleen zóo kan hij leider en verbinder zijn. Van een lyrisch naar een grotesk, van een tragisch naar een vroolijk nummer, moet hij den overgang scheppen, zonder de stemming van het publiek geweld aan te doen.
Daarna brengt Alfred Polgar ons wat nader tot den naam.
Ik houd van de Blauwe Vogel niet om zijn kunst noch om zijn zang, zijn lieflijkheid, zijn vroolijkheid of de schoonheid van zijn veeren. Ook andere vogels hebben hun bekoorlijkheden en hun talenten.
Maar ik houd van de Blauwe Vogel om de vreemde lokroep van zijn keel.
Door die lokroep ontwaakt de vreugde van een kleurige sprookjeswereld, die begraven lag onder den druk van 's levens hardheid. Ook volwassen meoschen hebben er behoefte aan, te luisteren naar sprookjes. Of, liever gezegd, alléén volwassen menschen. Want voor de oogen van het kind glanst sombere werkelijkheid in de kleuren der tooververhalen.
Over ontstaan en wezen van de Russische Cabaretkunst schrijft de redacteur Simon Koster o.a.:
Het Russische cabaret, ontstaan uit een intiem, vroolijk samenzijn, dat de kunstenaars van het Moskouër Künstler-Theater voor zichzelf en een kleine vriendenkring in de ernstige kunsttempel van Stanislawsky na afloop der voorstellingen organiseerden, en waarbij alles de stempel van improvisatie en kunstzinnig enthousiasme droeg.....
Zooals alle cabarets, richtten ook deze zich naar hun publiek, welks instinctief aangevoeld verlangen het was, dat hun stijl schiep. Moe van de politiek en van het leven-van-iederen-dag, zocht de Rus bij het bezoek aan zijn cabaret een volkomen bevrijding van de werkelijkheid des levens, zocht hij een vroolijk zich-vergeten in muziek, kleur en spel. De speciale atmosfeer van het Russische leven was een der invloedrijkste factoren in de ontwikkeling der Russische kunst. In het Russische cabaret bereikte zij een harmonische vervulling van haar verlangens. Of het nu om de enscèneering van een humoreske van Tsjechow ging, om de stiliseering van een alledaagsche verschijning, om net parodiëeren van een kunstrichting, of om het dramatiseeren van een lied, - altijd was het een innig samenwerken van schilder, musicus, acteur, regisseur en.... de genius van de goede smaak.
Hoe in ‘het kostuum’ ‘ziel’ kan worden uitgedrukt doet Sergius Gorny ons beseffen. Er zijn verschillende illustraties aan 't interessante nr. toegevoegd, waaronder enkele typische in bonte, vlakke kleuren.
| |
De Bibliotheekgids
In dit Antwerpsche tijdschrift prijst Lode Baekelmans in warme bewoordingen onzen hoogleeraar Dr. G. Kalff als een man van groote beteekenis in de Nederlandsche cultuur, een rustig werkend, bescheiden geleerde, met veel smaak, zoodat zijn werken niet alleen een rijk studiemateriaal bieden, maar ook een vreugde zijn voor den kunstenaar.
De redactie deelt in hare Aanteekeningen mede wat er o.m. voor nieuws in voorbereiding is:
Buysse.
De Gentsche uitgevers Van Rysselberghe en Rombouts, die onlangs ‘De Bron’ van Cyriel Buysse in de wereld zonden, hopen a.s. jaar gereed te zijn met een nieuw werk van denzelfden schrijver: ‘De Tantes’. Het speelt in een kleine provinciestad, onder den gegoeden stand. Het werk zal eerst in ‘Groot Nederland’ verschijnen.
Van Is. Teirlinck
verschijnt in het najaar bij ‘De Sikkel’ te Antwerpen een belangrijk folkloristisch werk: ‘Flora diabolica. De plant in de demonologie’.
Van Félix Timmermans
verschijnt eveneens in het najaar, bij dezelfde firma, de nieuwe roman ‘De Pastoor uit den bloeienden wijngaerdt’. Henri van Straten maakt houtsneden voor deze uitgave, die op groot formaat in een zeer beperkte oplage zal verschijnen.
De volledige werken van Prof. Bolland
zullen binnen kort bij A.H. Adriani te Leiden het licht zien.
Van Hermann Keyserling's
Reisetagebuch eines Philosophen bereidt de Hollandia-Drukkerij te Baarn een vertaling voor [van de hand des heeren J.L. Pierson. Red G.W.].
| |
De Stem
Emil Lucka, een der geesten, die onzen tijd werkelijk wat
| |
| |
te zeggen hebben, begint hier een beschouwing ‘Ueber die Liebe’. Just Havelaar schrijft over Historisch Idealisme. Wij halen er eenige passages uit aan.
Er zijn er, die als blindelings hun historische taak vervullen, die door den geest gedreven worden als door een fatum. Zij zijn persoon geworden massa. Ik heb van hen gesproken: Napoleon blijft een duidelijk voorbeeld. De Napoleons onzer dagen vindt men zelden bij veldheeren, eer bij zuiver technische staatslieden, bandelsgenieën, industrieelen, bedrijfsleiders, organisatoren. Hun taak, hun daemon, overtreft verre hun bewuste persoonlijkheid. Hoe grooter zij zijn, des te meer boosheid verweeft zich in hun doen, hoewel die boosheid historisch gerechtvaardigd wordt. Zij zijn de volstrekt expansieven, die vreemd blijven aan de concentratie in zedelijken zin....
Er zijn anderen, die uiterst bewust hun taak, hun historische, tijdelijke taak, vervullen. Tot hen behooren gewoonlijk de door een ideaal gedreven staatslieden en politici, de leiders eener sociale beweging. Een Robespierre, een Lenin zijn machtige voorbeelden. Zij zien slechts het tijdelijke hunner taak, die hen zoo volkomen beheerscht, dat zij buiten dit tijdsprobleem niets onderscheiden en hun ééne doel absolute, eeuwig-geldende waarde toekennen....
Er zijn er echter ook, die van uit een algemeen inzicht hun taak vervullen, hun taak wier betrekkelijke en voorbijgaande waarde zij beseffen en die zij toch met overtuiging dienen. Hun doel blijft de afschaduwing van de lichtende idee. Zij kennen de overgave, de vertrouwende berusting in het leven, zij weten dat de gave der voorspelling den mensch niet gegeven is, al is hem het profetisme aangeboren. Zij offeren het leven niet aan een theorie. Zij dwingen niets, noch naar binnen, noch naar buiten. Maar toch, zonder dogmatiek en zonder scepsis, strijden ze hun strijd. Zulk een strijd echter wordt in menschelijkheid gevoerd. Deze zijn de meesten naar den geest, al blijven zij de minsten naar 't getal....
Steeds zullen deze drie onderscheidingen blijven bestaan. Want de menschelijke psyche verrijkt zich, maar verandert niet. Op drieërlei wijze kan de mensch groot zijn: door macht, door leerstelligheid en door liefde.
| |
Groot-Nederland.
L.v. Deyssel doet de Rede afdrukken, door hem gehouden tot den heer Louis Couperus, bij diens feest op Zaterdag 9 Juni 1923. C.S. Adama van Scheltema publiceert een familiespel in vijf bedrijven ‘De moeilijke leeftijd’: het probleem van ‘de man van veertig jaar’ waarover Eilkema de Roo een roman en Willem Schürmann reeds vroeger een tooneelstuk schreef, óók niet heel treffend, maar toch serieuser dan dit ding van Scheltema, dat ‘door de bezwarende tijdsomstandigheden’ niet tot opvoering geraakte. Couperus gaat voort met zijn indrukken uit Japan te geven in ‘Het Snoer der Ontferming’; van Marie Schmitz een schets: De goddelijke dwaasheid. Dr. J. Walch zet zijn Mediaevalia voort en staat ditmaal stil bij de Middelnederlandsche Maria-legenden.
A. Defresne, die de Dramatische Kroniek in dit tijdschrift verzorgt, geeft een uitvoerige karakteristiek van Maria Orska's spel in Wedekinds ‘Erdgeist’. Hij meent dat Orska tooneelspeelkunst te zien gaf als geen enkele Nederlandsche actrice in staat is te geven.
| |
De Hollandsche Revue
gaf een Zomer- en Reisnummer, dat... al niet actueel meer is. De redactie verklaart het een lastig geval: een zomernummer te moeten in elkaar zetten, terwijl er geen zomer is. Menno geeft aardige krabbels van hotels, die als reclame annonceeren: ‘hier brandt de kachel’, van flapperend en wegwaaiend waschgoed, dat te drogen is gehangen, van Jaeger ondergoed door de telefoon besteld... in Juni, etc. En intusschen zitten we te puffen en begrijpen al lang niet meer, hoe we die goede, beste koude voor enkele weken zoo hartgrondig konden verwenschen.
Intusschen, wie nu in de vacantie eens heerlijk in de zee wil gaan plonsen, neme vooraf kennis van het artikel ‘Badplaatsen op de eilanden’, of van dat andere, dat, bij plaatjes, onze Noord-Hollandsche badplaatsen beschrijft; of van 't stukje over Veere en Domburg. Voorts vinden we artikelen over onze Duinflora en het leven der Vogels; over de Veluwe, Amersfoort, Terborg, Bennekom, Renkum, Hilversum en het Gooi, etc.
Benauwend, na al die openlucht en bosch- en duinen-frischheid, doet in dit zomernummer het stukje aan van Ralph Springer over Berlijn, het Berlijn van de na-oorlogsche verwording. Hij is op zoek naar het meisje van een vriend, dat verdwenen is, en men heeft hem als plaats waar hij haar wellicht zou kunnen vinden o.m. een café aangewezen: de Schwule Diele.
- Hier zijn bijna alle aanwezigen ‘schwull’, zei de schilder en wuifde licht met de hand naar de tafeltjes. We zetten ons aan een waar drie jongelui tezamen zaten. Een dezer, een bleeke, nerveuse jongen, kennelijk niet ouder dan achttien, borg juist iets in zijn vestzak.
- Wat was dat? vroeg ik den schilder.
Hij wenkte dat ik zou zwijgen en ongemerkt opletten.
- Vergeet nu even het meisje van je vriend, fluisterde hij. Cocaine. Even later grabbelde de bleeke jongen weer in zijn vestzak en haalde er een nagelvijltje uit. Een oogenblik peuterde hij kwansuis aan zijn nagels. Dan, zich met snellen blik overtuigend dat we niet naar hem keken, ofschoon we het wél deden, haalde hij uit een ander zakje een klein rond doosje te voorschijn. Hij wipte het dekseltje er af, tipte het vijltje vlug in het doosje en hield het onder een neusgat. Daarna herhaalde hij die beweging, hield nu het vijltje onder het andere neusgat, snoof kort op en borg toen vijltje en doosje weg.
Beide keeren was op het vijlpuntje een kleine hoeveelheid glinsterend wit poeder geweest. De jongen snoof nog eens behagelijk na en blikte dan met zijn flauwziende oogen goedmoedig-behagelijk in het rond.
Vijf minuten later deed het vijltje weer dienst, en gedurende het uur dat wij aan de tafel zaten nam de jongen zeker acht of tien porties van dat goed....
Eigenaardig, merkt de schrijver op,
Eigenaardig is dat het cocaine-gebruik niet moet worden gezien als een gevolg der verwording van dit volk, dat dacht door een wereldoorlog de menschheid aan zich te kunnen onderwerpen, maar eerder als een der factoren is, een der hulpmiddelen waarmee de natuurkracht, het noodlot, het wil vernietigen. Want, niet als bij het gebruik van sterken drank, geschiedt het cocaineeren daar, zooals men wel aantreft, door teleurgestelde of doodgewerkte, kapot-geidealiseerde naturen, maar door jonge jongens en meisjes die den lust [lees: wien de lust], misschien de levenskracht, tot arbeid mankeert en die in de leegheid van hun bestaan en geestelijk zijn alles aangrijpen wat hun aan de realiteit van het leven kan onttrekken.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD: De Schoone Eenheidsdroom, door Willem Zimmerman. - De Etna bij Maneschijn, door Marie van Maanen. - Een Reddingspoging, door Dr. J. de Jong. - De Paarden, door Frans Netscher. - Levensherinnering aan Willem Witsen, door Willem Kloos. - Tot Louis Couperus om hem en zijne Echtgenoote het geluk van Philemon en Baucis toe te wenschen, door Hein Boeken. - Mijmering, door W.L. Penning Jr. - Liederen, door Ben van Eysselsteijn. - Gedichten, door John L.H. Vossenaer. - Het jonge groen, door Hein Boeken. - Varia, door L. van Deyssel. - Jaap, door Jac. van Looy. - Eene Mystieke reis, door C. Aq. Libra. - Aanteekeningen over Litteratuur, door Frans Erens. - Laatste vacantiedagen, door Henri van Booven. - Jeremias de Decker, door Willem Kloos. - Buitenlandsch Overzicht, door M. Wagenvoort.
|
|