| |
Letterkundig leven uit de juni-tijdschriften
De Stem
Just Havelaar schrijft, bij enkele afbeeldingen, over het Altaar te Kefermarkt, een klein, feodaal plaatsje bij Weenen, waar ‘een der meest synthetische scheppingen van de Duitsche kunst’ het koor vult der parochiekerk. Jos. Panhuysen Jr. eindigt zijn novellistische parafrasen op ‘De Liefde’. In een artikel over Nederl. Litteratuur schrijft Dirk Coster over 't laatste werk van Elis. Zernike en Jo de Wit. In tegenstelling met de meeste critici ziet Coster in den bundel ‘Donker Geluk’, welke bundel na zijn verschijning plotseling omgeven werd ‘door een atmosfeer van eerbiedige bewondering en verwachting’ niet veel meer dan ‘een Handboekje voor Flirtation, in den artistieken stijl onzer dagen’. In ‘Open Zee’ staan wij opnieuw voor een (ditmaal verheugend) debuut. Ons trof een passage in dit artikel waarin Coster, nur mit ein bisschen anderen Worten, hetzelfde zegt wat wij in ons vorig nr. opmerkten in verband met de quaestie over ‘het fantastische’ (D.G.W. 1923, blz. 73/74). ‘Er kan’, zegt C.:
‘Er kan meer aandacht ontstaan voor de onverwacht ingrijpende, de irrationeele krachten van het leven. Ze zijn altijd aanwezig, ze maken de menschenziel eerst tot de menschenziel. - Zij zijn veel meer aanwezig dan het beeld onzer realistische litteratuur ooit zou doen gelooven. Ook de Hollandsche levens toonen onophoudelijk verwikkelingen, die men Dostojevskiaansch zou kunnen noemen, ieder oogenblik en overal rond ons, wanneer men slechts een Dostojevski had om ze te beschrijven en ze aan allen te toonen. - Op twee wijzen kortom is het Hollandsche realisme versleurd geraakt: aesthetisch en psychologisch. Het is versleurd geraakt door de uitvloeiende notitie, die het leven door kleine veelheid ontkrachtte en den gestalten de symbolische kracht onthield, waartoe iedere gestalte in kunst onwillekeurig wil groeien, - en het is versleurd geraakt in een kleine psychologische logiek, waarbij de groote illogische krachten van het leven met een eigenaardige bangelijkheid werden uitgeschakeld, wanneer men er niet met een dommen hoogmoed als “overwonnen Romantiek” op neerzag. Maar het zijn toevallig juist die illogische krachten die voor het leven meestal beslissend zijn. De wedergeboorte der liefde, der vroomheid, de dwaasheid der opoffering, bijna iedere “volte-face de l'esprit qui se modifie”, - zij zijn alle illogisch! Zij overrompelen vanuit het onbewuste het bewustzijn en zetten dit bewustzijn eigenmachtig om. Uit het litterair-vertolkte Hollandsche leven daarentegen scheen zich het geheim verwijderd te hebben’.
D(op) B(les) leidt ons tot een jonge dichteres Marie-Paul Salonne. Over ‘het Amsterdamsche drama’ (gespeeld door burgemeester de Vlugt, den heer Couperus, de aan onze schrijvers lange telegrammen-met-betaald-antwoord-zendende ‘Telegraaf’-redactie en het op die telegrammen beleefdheidshalve, maar wat lusteloos geantwoord hebbend meerendeel dier schrijvers) zegt ook de heer Coster het zijne. Hij meent dat de heer de Vlugt eenvoudig de zwakten der beide litteraturen aan elkaar geconfronteerd heeft: de skandinavische litteratuur lijdt evenzeer aan een soort verschaalde fantasie-conventie als de onze aan een soort verdofte realistiek. Voorts noemt C. het vreemd, dat velen zich beijverd hebben om de werken onzer schrijvers aan te wijzen waarin heusch toch fantasie is, en onze dichters (Henr. Roland Holst, Boutens, Gezelle) hebben vergeten, in wie de bloei onzer litteratuur culmineert.
| |
Groot-Nederland.
Gedurende de Russische revolutie 1917 heeft Alexander Block een gedicht geschreven (onder den titel ‘De Twaalf’ voor dit tijdschrift vertaald door Maud Kok), dat men als een lied vóor en tégen het bolsjewisme heeft ingehaald met een enthousiasme dat bij beide partijen in den aanvang onbewust zuiver was. Immers, 't gedicht is voor ieder, niet voor een groep, niet voor een partij. - J. van Gelderen vervolgt zijn dramatisch gedicht Hadewych. - Interessant is het experiment van Roel Houwink met zijn ‘Kruistocht’, de lijdensgeschiedenis van een invalide, dien men voor een oorlogsinvalide houdt, en die, ‘clown der ellende’, aan den leugen van zijn bestaan te gronde gaat. De visies worden hier saamgedrukt als op een film - wat soms tot hybridische mededeelingen leidt als de volgende: ‘de planken droegen zijn krukken in de courant’, hetgeen dan blijkbaar zooveel zeggen wil als dat hij, door een regisseurschap bij een tooneel, met zijn gebrekkigheid in de courant vermelding vond. Gelukkiger is: ‘Hij ging door het knoppend hout met gedempten tred... Achter hem gleed de wereld dicht’. Gelijk gezegd: als experiment wel interessant. Als 't nu maar geen ‘maniertje’ gaat worden!
Met moed (‘den moed der wanhoop’, zeggen zij die de schillen smalend plegen weg te werpen, zoodra zij de citroenen hebben uitgeknepen) met moed dan, vervolgt Frans Coenen zijn lezenswaardige studies van de tachtiger beweging. Vermelden wij nog Een woord over de hedendaagsche Fransche Muziek van G. Auric, bij twee houtsneden van van Uytvanck: de koppen van Auric en Mesens. Jan v. Nijlen schrijft over boeken van Marsan, de Montherlant, Arnoux en Dubech. Ten slotte hooren de lezers van Groot-Nederland, misschien met schrik en in elk geval allicht niet zonder eenige verstoordheid, dat Emmy van Lokhorst's Bart Jorgen, hun voor een groot deel eertijds door de redactie van hun tijdschrift toegediend, een ‘wijdloopige en onbelangrijke levensgeschiedenis’ is. Laten ze zich kalmeeren met de gedachte, dat: la critique... c'est un monsieur, zij het dan een in vrouwenkleeren.
| |
De Gids.
‘Een geslacht dat voorbijging’ noemt J. de Gruyter het geslacht der Forsytes, wier geschiedenis ons Galsworthy in ‘The Forsyte Saga’ zoo meesterlijk teekent, een boek dat ons ‘een schitterende impressie geeft van den lichteren, naar de zon gekeerden kant van het Engelsche leven dezer laatste halve eeuw, den kant der tot welvaart en macht gekomen hoogere middelklasse’.
De plechtige viering in Italië van Alessandro Manzoni's sterfdag op 22 Mei j.l., vijftig jaar na zijn dood, is voor Dr. J.J. Salverda de Grave aanleiding om nog eens in De Gids over Manzoni's verhaalkunst, in 't bizonder over De Verloofden te spreken (verg. Nico Rost's artikel in D.G.W. jaarg. 1922 blz. 17 evv.).
Manzoni's hoge betekenis bestaat hierin: dat zich in zijn geest een werk heeft gevormd waarin geschiedenis is saamgeweven met een verdichting welke de zielkundige waarheid bezit die ook haar tot werkelikheid maakt; dat, door de oprechte en bezonnen kunst waarmede het is uitgevoerd, dit werk tot iets definitiefs is geworden; en eindelik, dat de roman is doordrongen van de humor en de goedheid die wij ook in Manzoni liefhebben, en die voor alle tijden een verkwikking zijn.
Over den dichter Georg Trakl schrijft H. Marsman eenige bladzijden; Dr. C. Serrurier wijdt een artikel aan Pascal en Port-Royal. Zij meent dat ieder ‘welke overtuiging hij ook aanhange’ zijn innerlijk leven kan verrijken uit de schatten, in de Pensées vervat.
Noemen wij ten slotte een mooi stuk proza van A. Roland
| |
| |
Holst ‘De Afspraak’, waarmede deze aflevering opent, en Verzen van Mr. Aart v.d. Leeuw, Dr. Jan Veth (die zingt van ‘'t zoet waarmee de jonge Mei de bode voor den zomer was’ Ja, ja!) en Mr. P. Otten.
| |
De Nieuwe Gids.
L. van Deyssel opent de afl. met ‘Varia’ over Verdi, Wagner, Bergen, Aan Zee etc. Bij een Haarlemsche lezing heeft hij achter een Hollandschen gentleman gezeten. Ziehier 't getrouw beeld van deszelfs (gelukkig zindelijk) hoofd.
Grijzend blond haar en iets minder grijzende hollandsche snor; vrij vol, met matig omhoog gaande punten. Het hoofdhaar kort, kort geknipt en zonder kapselvorm, bovenop iets langer dan van achteren, niet met de tondeuse behandeld. Knevel en haar zonder pommade, brillantine of cosmétique, maar zeer zindelijk gehouden door dagelijksche borsteling en wassching. Hoe, ook waarschijnlijk zonder friseering, de snorpunten hun vorm houden, is niet bekend.
Daarna krijgen wij overhemd, handen, nagels.... Ten slotte een philosophietje over zeker schilterachtigheidje, genomen uit een linkeroor. Over deze litteraire portretkunst ware veel te zeggen.
In 1893 of '94 werd in Egypte een Alexandrijnsch manuscript gevonden, het zg. ‘erotisch fragment’ waarvan Willem Kloos hier een vertaling beproeft.
De keuze kwam van weerskanten:
Kupris was er borg voor, dat
O, dat is een pijn voor me, als
ik er aan denk, hoe hij mij
listiglijk liefkoosde, terwijl
hij tegelijkertijd van plan
was, hij, de uitvinder der
trouweloosheid, om mij weer
achter te laten alleen. En mij
heeft de begeerte, die het vertrouwlijke
brengt, geheel en al gepakt en
tot zich genomen: ik kan het
niet ontkennen, dat ik hem
door en door in mijn gedachten
Doet dit, vraagt Kloos, in zijn echt vrouwelijk-psychische, gemouvementeerde bekoorlijkheid, uit de verte niet denken aan een 20e eeuwsch gedicht?
Proza van v. Looy, Netscher, Timmermans, v. Booven. J. Reddingius schrijft over 't werk van F. Roosdorp, een naam uit den eersten tijd van de Nieuwe Gids.
| |
Stemmen des Tijds.
J.C. van Dijk geeft een causerie over Kunst en Kunstgenot en bestrijdt achtereenvolgens de wanbegrippen, dat kunst zou zijn nabootsing, versiering van het leven, luxe-ding. Voorts artikelen over de St. Pauluskoepel te Tarragona; Montessori; Katholicisme; Intuïtie en christelijk geloof.
| |
Nederland.
Aan Joannes Reddingius, die den 19en Juni vijftig jaar wordt, wijdt de redactie hartelijke bladzijden en zij vertelt daarbij, met de woorden van den dichter zelf, iets uit zijn leven. 't Was vooral Pol de Mont die den jeugdigen poëet aanmoedigde. Eerst in 1897 bracht de dichter een gaaf vers naar buiten. Het was dat over de regendroppen, met het suggestieve begin:
Eenzaam in duister sta ik en luister,
de dikke droppen, die rustloos kloppen,
Uit den nieuwen bundel ‘Licht’, welke binnenkort verschijnt ter gelegenheid van Reddingius' jubileum, vinden wij vervolgens eenige gedichten hier afgedrukt.
Claude deelt een en ander mede over Sarah Bernhardt.
Sarah verstond uitnemend de kunst dagelijks van zich te doen spreken en zoo de groote ‘vedette’ te worden van de Parijsche actualiteit.
Haar grillen en excentriciteiten trokken voortdurend de aandacht van Parijsche en andere ‘badauds’. Zoo hield zij er een kleine menagerie op na: leeuwen, een aap, een tijgerkat. En die dieren speelden dezelfde rol als thans het leeuwtje van Siki, den zwarten bokser.
Meer dan eens verbrak zij haar contract met de Comédie Française. Telkens weer in genade aangenomen, genoot zij de derde maal de publiciteit van een veelbesproken proces, al kwam dat proces haar ook te staan op een 150 000 francs.
Wat deed het er toe? Als zij op tournée ging, naar het land van den dollar, verdiende zij millioenen. Dank zij die reclame.
De vrienden en bewonderaars van Sarah Bernhardt gingen na haar dood alle perken te buiten. Zij hebben bevestigd wat de tragédienne zelf eens zeide in haar ‘Mémoires’: La Légende reste victorieuse de l'Histoire.
Het dagblad Comoedia opende den dag na de begrafenis een inschrijving voor een standbeeld van de verdwenen godin. Er werd bereids voor meer dan 100,000 francs ingeteekend.
Tot heden had Parijs nog geen sou beschikbaar voor een standbeeld van Racine, van Flaubert, van Debussy, van Rodin, van Curie.
Verder droegen aan dit nr. bij: Henrik Scholte, A.H.v.d. Feen, E. Belinfante e.a.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Over den beeldhouwer Geo Verbanck, zoon van een Vlaamschen vader en een Italiaansche moeder - vermengingsproces waarbij de twee onderscheiden raselementen te goeder uur synchronisch zich uitten - schrijft Isidoor van Beugem. Ook hier Herdenking van Pascal, ‘den hoogen eenzame, die tòch mensch onder de menschen was’ zegt Fenna de Meyier, die over hem schrijft bij eenige interessante afbeeldingen. T.B. Roorda maakt opmerkingen over de schilderkunst gevonden in de grottempels van Tun Hwang. Robbers vervolgt zijn roman ‘Op Hooge Golven’. Huib komt te zeer onder de bekoring van de ras-echte tooneelspeelster en pétillante vrouw, die Janne is, die zijne stukken speelt. Aart v.d. Leeuw vervolgt zijn ‘Koohwek de Boogschutter’. Verder Boekbespreking, schilderkunst-overzichten, poëzie etc.
| |
Vlaamsche Arbeid.
In de Mei-Juni afl van dit tijdschrift o.m. een artikel over den schrijver Marcel Proust. Jozef Muls herinnert er aan, hoe, meer dan door eenige literatuur, Proust's wijze van zien en voorstellen werd beïnvloed door de Nederl. schilders Vermeer, Pieter de Hoogh, Cuyp en v. Dijck. Als bezwaar van Katholieke zijde tegen Proust's werk noemt Muls niet zijn behandelen van onzedelijke toestanden (daartoe blijft P. te cerebraal), maar het feit dat zijn menschen geen geweten hebben: ze zijn als insecten, die hun leven voortzetten zonder onrust, zonder wroeging, zonder verlangen naar verbetering of volmaaktheid.
| |
Morks Magazijn
blijft een prettig maandblad voor de huiskamer: een blad van de gulden middenmaat, nooit te diepzinnig, maar ook zelden te oppervlakkig of flauw. Wij noemen uit den inhoud van het juist verschenen nr.: Voor Joannes Reddingius, nu hij vijftig wordt, door Jan J. Zeldenthuis. - Moderne Fransche schrijvers II, Pierre Hamp, door Aty Greshoff-Brunt. - Verzen, door Nanda Sandbergen. - De duivelbanster, door Marie Favai-Kievits. - Oude Burchten en Kasteelen in Tyrol II, door v.d.M., etc.
|
|