Deze bepaalt zich niet tot de speculatieve. Mercereau is zedemeester in den hoogen zin des woords. Een zedenspiegel houdt hij den moderne voor. Zonder de vrees der onechten, voor banaal te worden gescholden, stelt hij het postulaat der goedheid. Ook deze eisch heeft zuiver zedelijke kracht. Elke utilitaire of dogmatisch-godsdienstige bijgedachte is er vreemd aan. Hij preekt deugd noch goede daden, daar hij van een ander punt uitgaat. In deze beschouwing, die eer aanschouwing is, zijn ze niet anders dan de vruchten van een wezen, waarvan hij de wortels blootlegt. Deze zedeleer mist waanwijsheid daar ze geen leer is.
Alexandre Mercereau
Mercereau stelt slechts datgene waarvoor hij zelf, indien het geoorloofd is Dirk Coster's inleiding tot zijn Marginalia aan te halen, tenminste iets heeft betaald. Zijn gedachten zijn resultaten, geen vooroordeelen noch voor-onderstellingen. Dit ontneemt er het karakter van een oplegsel aan. De lezer volgt zijn beschouwingen op den voet. Gemakkelijk doorschouwt hij het onderling verband in het oogenschijnlijk los van elkander staande.
Dit alles leeft, daar het menschelijk is. Een ruime en edele ziel spreekt zich hier uit. De schrijver geeft blijk te beseffen, wat gewoonlijk wordt ingebracht tegen wie zich als apostel opwerpt. Ook hij heeft veel van den verkondiger. Zijn waarheden nochtans zijn eenvoudig. Boven geloofsverdeeldheid zijn ze christelijk. Met leeke-priester is hij het best gekenschetst.
Aldus staat hij vrijwel alleen in de Fransche letteren onzer dagen. Waardeering is daarmee allerminst uitgesloten. Bladzijden vol achter-in leggen er getuigenis van af. Reeksen vermeldingen van wat in allerhande talen over hem geschreven werd evenals van afbeeldingen, door verscheiden kunstenaars van hem ontworpen, toonen met het wel gelijkende portret van den auteur voor-in, dat deze, voor zich zelf en anderen streng in veel, ook in zoo verre mensch blijft, dat hij tegen de beminnelijke inkonsekwentie der ijdelheid niet bestand is.
Het dient tot niets, de beteekenis dezer figuur te overschatten. Ze behoort niet op het eerste plan. Letterkundige, moralist, psycholoog, is hij door die verscheidenheid reeds in de onmogelijkheid, naar ééne richting iets groots tot stand te brengen. Zijn aard en talent hebben hem een andere rol toegedacht. Vóór den oorlog speelde hij er een naast Paul Fort, Vers et Prose redigeerend. Sindsdien hebben beiden aanvankelijk getracht, de letterkundige samenkomsten in de Closerie des Lilas voort te zetten. De echte talenten ontbraken. Thans is hij met het letterkundige toezicht in de Parijsche afdeeling van een Russisch-internationalen boekhandel belast.
Hier is hij op zijn plaats. Op hem rust een schakeltaak. Zijn woning staat open voor ieder, die belangstelt in het geestelijke; voor kunstenaars uit alle landen vooral. Eens in de week ontvangt hij. Dit ontvangen beteekent slechts, dat hij zijn vertrekken ter beschikking stelt. De gastheer effaceert zich, men merkt hem nauwelijks op. Toch is hij terdege doende. Deze taak is er een van takt, waarbij een verwonderlijk geheugen met lenigheid van geest en lichaam hem ten dienste staan. Ten slotte een citaatje:
‘Overtuigd feminist, erken ik geen enkel zedelijk of wettelijk verschil tusschen de geslachten. De polygamie eens toegelaten, moet ze van weerskanten geduld.
En daar ge, uit menschelijke overwegingen, het geval laat gelden van zooveel meisjes, gedoemd te sterven als “maagd of martelares” of “zich te onteeren”, zou ik willen, dat het meisje, van de puberteit af tot aan den vaak ver gevorderden leeitijd, waarin een meneer - bijna “op” na een leven, gesleten met alle soorten minder hardnekkig pure vrouwen - wel in een huwelijk wil toestemmen, niet tot een kuischheid, die slechte raadsvrouw, ongezond en wreed is, veroordeeld wierd. Ik zou willen, dat het meisje, de vrouw, die buiten het huwelijk aan de gebiedende stem van het hart en de zinnen heeft gehoor gegeven, precies eender als de man in dezelfde omstandigheden beoordeeld wierd’.
Parijs.
H. VAN LOON.