Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFlaubert en Dostojefski in NederlandNaar aanleiding van de gedenkdagen van hun geboorte
AAN de critici het overlatend de plaats te bepalen die beide schrijvers in de literatuur van hun land en van de wereld innemen, of de schoon- en belangrijkheid van hun geschriften aan te toonen, vonden wij het wel interessant na te gaan en te vermelden wat er van beider werken in het Nederlandsch is vertaald en wat er in ons land over hen geschreven is. Beide schrijvers zijn bij ons geïntroduceerd door Prof. Dr. Jan ten Brink. Men mag op dezen hoogleeraar nog zoo veel aan te merken hebben als men wil, een feit is het dat hij den Hollanders menig buitenlandsch schrijver bekend heeft gemaakt: wie denkt hierbij niet aan Zola, over wien hij verscheiden keeren schreef in een tijd toen het voor onwelvoegelijk doorging over dien Franschen naturalist te schrijven of te spreken? Beide opstellen - zoowel het artikel over Flaubert als dat over Dostojefski - verschenen in het tijdschrift Nederland.
Gustave Flaubert
Dat over Flaubert - herdrukt in Ten Brink's Causeriën over moderne Romans (Leiden, 1884) - had geen directe vertalingsgevolgen. Men scheen er tegen op te zien dezen moeilijken auteur te vertalen. Het duurde tot 1896 vóor het eerst een werk van Flaubert in het Hollandsch overgezet werd, door een leerling van Ten Brink, die ook onder zijn leiding de akte M.O. Nederlandsche Taal- en Letterkunde behaalde, namelijk door Louis Couperus, die een vertaling gaf van De Verzoeking van den H. Antonius. In P.L. Tak's Kroniek verscheen toen een aardige plaat, de verzoeking van den H. Couperus. Deze, gekleed in een zware, groote monnikspij, waarboven aardig zijn kleine dandy-kop fijntjes uitsteekt, ligt in een ruwe cel geknield voor een kruisbeeld, terwijl verschillende uitgevers, elk met een vollen geldbuidel in de hand, hem omringen en hem in koor verzoeken ook de andere werken van Flaubert te vertalen. Couperus is voor deze quasi-verzoeking niet bezweken, m.a.w.: hij heeft het bij die eene vertaling gelaten. Toen duurde het tot 1904 voor een nieuwe Flaubertvertaling verscheen, een overzetting door G.H. | ||||||
[pagina 183]
| ||||||
Priem van Madame Bovary. In 1910 verscheen diezelfde vertaling als No. III van Meesterwerken der Buitenlandsche Romanliteratuur (Amsterdam, Van Holkema & Warendorf) en in 1917 als No. 65 van de Meulenhoff-Editie. Verder verschenen nog De Legende van H. Juliaan den Herbergzame, vertaald door Dirk Coster (Rotterdam 1906) en als No. 3 van De Witte Bibliotheek (Bussum, Paul Brand), in 1913, Drie VertellingenGa naar voetnoot1) in een vertaling van Marie Koenen. Dit is alles wat er aan Flaubert-vertalingen in ons land bestaat. Trouwens, eigenlijk genoeg voor een Flaubert, die lang over een boek deed, zijn proza óver-en-óver-werkte, het tegendeel van een veelschrijver was. Over hem bestaat ook niet veel. Wel hielden de groote bladen de lezers op de hoogte van oud en nieuws wat er van hem bekend was of over hem gepubliceerd werd, en vooral H.A.L. (esturgeon) in De Nieuwe Courant heeft menig feuilleton over hem geschreven (zoo in het No. van 8 Dec. 1919 Uit het intieme Leven van Gustave Flaubert, in De Nieuwe Courant van 9 Dec. 1919 Louise Colet en haar Mededingster, en den 23sten Februari 1920 Een literair Sensatieproces, dat gaat over het proces van Madame Bovary). Belangrijk zijn nog een studie van J.E. Sachse in De Gids van Januari 1890, een van P.N. van Eyck in De Beweging van Maart 1914, en in de bekende serie van de Hollandia-Drukkerij te Baarn: Uren met Flaubert. Inleiding met Fragmenten uit Flaubert's Brieven en Vertalingen uit zijne Werken (1918) door Mr. D. Spanjaard en Dirk Coster, een werk waarin men beknopt een goed idee van den geheelen Flaubert krijgt; terwijl in 1901 Ten Brink zijn latere, in Nederland verschenen artikelen over Flaubert's romans Madame Bovary, Salammbô en L'Education Sentimentale in één boekdeel bij elkaar uitgaf (Gustave Flaubert, 's Gravenhage 1901).
Van Dostojefski heeft men meer werk gemaakt. In Mei 1886 verscheen Ten Brink's opstel in Nederland en reeds in datzelfde jaar verscheen een vertaling van Schuld en Boete ('s Gravenhage 1886) in 3 deelen door Petros Kuknos, en bij den Amsterdamschen uitgever C.L. Brinkman, die erkent door Ten Brink's opstel tot de uitgave aangemoedigd te zijn, een vertaling van De Misleide. Tot 1891 verschijnt nu bijna elk jaar een vertaling van een van Dostojefski's werken: Arme Menschen in een vertaling van A. van der Hoek in 1887 (in dat jaar ook nog een klein kerstverhaaltje); De onderaardsche Geest, vertaald door F. van Burchvliet in 1888; De Speler, in 1890; Arme Nelly, in 1891; en tevens in dat jaar Uit Siberië, in 2 deelen bij Van Holkema en Warendorf. Dan gedurende twaalf jaren een stilstand. In 1904 begint de belangstelling voor den ‘grooten Rus’ met een tweeden goedkoopen druk van zijn eersten vertaalden roman Schuld en Boete, die in 1910 als No. II van de in verband met Flaubert reeds genoemde Meesterwerken der Buitenlandsche Romanliteratuur uitkomt. Vervolgens verschijnt: Arme Menschen (Amsterdam 1906); Uit het Doodenhuis, in een vertaling van M. Faassen bij Cohen Zonen te Amsterdam (1907), en in datzelfde jaar bij dezelfde uitgevers in een vertaling van dezelfde hand De echtgenoot, (welke roman in 1918 No. 23 van de Cohen-Editie wordt); in een vertaling van Z. Stokvis als No. 3 en 4 van de Bibliotheek van Russische Literatuur: Witte Nachten, in 1917 in een tweeden druk als No. 358 van de Wereld-Bibliotheek verschenen. Verder in 1913 bij Van Holkema & Warendorf De Gebroeders Karamazow, vertaald door Anna van Gogh-Kaulbach, en in 1918 als No. 95 van de Meulenhoff-Editie: De Speler. De firma Van Holkema & Warendorf te Amsterdam is de firma die het meest zich beijvert om de boeken van Dostojefski onder de oogen der Nederlandsche lezers te brengen. Naast de vertalingen die reeds tot haar fonds behoorden heeft zij andere werken van hem in het Hollandsch doen overbrengen en onder den titel De Meesterwerken van F.M. Dostojefski worden thans door haar uitgegeven: De Gebroeders Karamazow (5de druk, 2 deelen; vertaling Anna van Gogh-Kaulbach); De Vernederden (vertaling S. van Praag); Booze Geesten (2 dln., vertaling S. van Praag); Uit Siberie (2de druk); Het Landgoed Stepantchikowo en zijne Bewoners (vertaling S. van Praag); De eerlijke Dief (waarin Een Kleine Held; vertaling J.C. van Wageningen); Een veelbewogen Jeugd (vertaling J.C. van Wageningen); De vreemde Vrouw en De Man onder het Bed; en Oompjes Droom (vertaling S. van Praag). In 1922 zullen nog verschijnen: Een ongelukkige Geschiedenis, De Dubbelganger, en Het gebroken Hart. De humoreske De Man onder het Bed is onder den titel Bibikoff tot een blijspel in 3 bedrijven bewerkt door Bruno Frank en door het Hofstad-Tooneel in dit seizoen opgevoerd. | ||||||
[pagina 184]
| ||||||
De volgende schrijvers hebben o.a. over Dostojefski geschreven: Prof. Dr. N. van Wijk, die in zijn werk Hoofdmomenten der Russische Letterkunde (Zeist, 1919) in het laatste hoofdstuk over Dostojefski handelde; Dirk Coster die in De Gids van October en November 1919 La Vie et l'Oeuvre de Dostojevski par S. Perski besprak en dit artikel als Een Essay (Arnhem, 1920) uitgaf. Coster is een der tegenwoordige grootste bewonderaars van den Russischen auteur. De Stem, waar hij een der redacteuren van is, heeft betreffende den invloed van Dostojefski op onze schrijvers een enquête ingesteld, waarvan de uitslag in het December- en het Januari-nummer zal bekend gemaakt worden. In Vragen van den Dag van 1910 verscheen een vertaling naar het Deensch van Georg BrandesGa naar voetnoot1); in Wetenschappelijke Bladen van December 1915 en van October 1918 verschenen vertalingen van twee artikels van den Engelschman G.W. Thorn, het eene getiteld Dostojefskiej's Denkbeelden omtrent Godsdienst, het andere: De Russische Revolutie en Dostojefskiej. Over de vertaling der biographie van Dostojefski's dochter (Arnhem, 1920) zie men P.H. Ritter Jr. in D.G.W. van de vorige maand (15 November). In 1918 verscheen een vertaling door W.J.A. Roldanus Jr. van een werk van Meresjkofski over Tolstoj en Dostojefski. Het zou te ver voeren alle kleinere vertalingen naar of kleine artikels over hem te noemenGa naar voetnoot2); we willen alleen nog vermelden de aardige beschouwing die Attie Nieboer over Dostojefski schreef in Eigen Haard van 22 April, 6 en 20 Mei 1916 in zijn rubriek Oude en Nieuwe Boeken. Doch al laten we heel veel onvermeld, zooals men ziet, èn van en over Flaubert, èn van en over Dostojefski-lectuur genoeg om den een en den ander in een hoeksken met een boeksken dezer dagen te herdenken.
EEN WINCKEL-BEDIENDE. |
|