Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig nieuws uit FrankrijkVIII‘Les Plus belles Pensées’.ZOO is een nieuwe, bij de firma Nilsson te Parijs verschijnende serie getiteld, waarvan tot nu toe drie deeltjes citaten het licht zagen, à frs. 2.50 per ± 120 pag. bevattend deeltje (7 bij 12). Ieder boekje is gewikkeld in een niet onverdienstelijk reepje behangselpapier. De citaten betreffen resp. liefde, (L'Amour, No. 1), vriendschap, (L'Amitié, No. 2) en eenzaamheid-en-vergetelheid (Souvenir, Solitude, Oubli... No. 3). Al de spreuken zijn, op een enkel Coreaansch of Arabisch gezegde na, aan Fransche, voor het meerendeel moderne, auteurs ontleend. | |
Een nieuw stuk van Pierre Wolff.Jacques Fortier wordt in zijn eigen huis door zijn vrouw Germaine bedrogen met zijn vriend Robert Verneuil, ontdekt het overspel, noodigt zijn partner tot een duel uit, dat door dezen bij middel van zelfmoord vermeden wordt. Robert's vrouw, Micheline valt, behalve het verdriet om den dood haars mans, ook nog de droefenis ten deel over zijn ‘in leven’ ontrouwe houding. Ziedaar de inhoud van Le Voile déchiré, in October 1919 voor het eerst in de Comédie-Française opgevoerd en in 1920 te Parijs verschenen (frs. 2,50). Nu zal men zeggen: voor zulk een verhaal hebben wij Pierre Wolff's Voile déchiré à frs. 2.50 niet noodig, aangezien een plaats in de bioscoop slechts f 0,47½ kost. Weliswaar mist men dan het vlotte en het mooie van Wolff's dialoog. Het eerste bedrijf is beter dan het tweede, het doet zelfs hier en daar aan Molière's Misanthrope denken; in het laatste bedrijf echter wordt de toestand, door het al te gecorseerde van de handeling, melodramatisch. Op pp. 29 en 47 kan een taalfout verbeterd worden. Paul Blanchart schrijft in het laatst verschenen nummer van Le Carnet-Critique pp. 51-55 over dit nieuwe stuk o.m.: ‘wat jammer, dat het tweede bedrijf alles bederft’. Robert's zelfmoord had waarschijnlijk niets anders op 't oog dan een doeltreffende huiveringsleverantie van des dramaturgen wege. Ook begrijpt men niet, hoe Micheline, zonder eenig vermoeden van 's overledenen trouweloosheid, het zoo versche lijk verlaat om een étage lager den geheimzinnigen sluier te komen verscheuren, waarvan de titel gewag maakt. | |
Nieuwe Uitgaven.- Men kent de prettige bloemlezingen verzameld door Gauthier-Ferrières, Anthologie des Écri- | |
[pagina 40]
| |
vains français. Tot nog toe waren van deze serie, bij Larousse verschenen, elf van de twaalf deelen uitgekomen, en het laatste, keurbladzijden van moderne prozaschrijvers, liet, na den dood van den samensteller in 1915, in Gallipoli, lang op zich wachten. Thans heeft de firma Larousse dit laatste deel de wereld ingezonden. (frs. 4,50; men weet dat de prijs der vroegere bundels frs. 1,30 was). De uitgever kondigt in een voorrede nog eenige vervolgdeelen aan, die de schoonste bladzijden zullen brengen van hedendaagsche auteurs, welke in dit twaalfde deel geen plaats vonden. Het loopt van André Theuriet, geb. in 1833, tot Colette Willy (Madame Henry de Jouvenel), geb. in 1873, onderscheidt zich door de bondige doch volledige biographieën en de smaakvolle keuze der specimina, en prijkt met vier goede portretten en een dertigtal autografen. Een aanbevelenswaardig boek voor allen die belang stellen in de nieuwste letterkunde van Frankrijk. - Bij dezelfde firma verscheen het tweede deel van Charles Le Goffic's Litteratuurgeschiedenis der XIXe en XXe eeuwen, waarvan het eerste deel in 1910 uitkwam. Wij hebben hier te doen met een uitmuntend technisch werkGa naar voetnoot1). Na de twee eerste perioden der moderne letterkunde, 1800-1820 en 1820-1850, in den eersten band behandeld te hebben, geeft auteur in dit nieuwe boek een rijk gedocumenteerd overzicht in den vorm van tableaux généraux - de term heeft opgang gemaakt en werd o.m. overgenomen door den bekenden bibliograaf Strowski, - biografische aanteekeningen en keurbladzijden, van de derde periode (van de Banville tot Mallarmé; van Louis Bouilhet tot Labiche; van Fustel de Coulanges tot L. Veuiliot); en van de letteren onzer dagen, (van France en Bourget tot Suarès, Bloy e.a.) waaraan dan ten slotte als appendice een overzicht is toegevoegd van de sinds 1914 (voor het vaderland) gestorven schrijvers. Dit gedeelte werd verzorgd door A. Dupouy en is, daar het boek einde 1919 voltooid werd, uiteraard vollediger dan de vroeger bij dezelfde firma verschenen deeltjes der Anthologie des Ecrivains français morts pour la Patrie van Carlos Larronde. - Aanbevelenswaardig is André Lichtenbergers roman La Gifle, (‘Les OEuvres inédites’, No. 6, Uitg. Ferenczi, Parijs, 1920, fr. 0,95). Lichtenberger werd te Straatsburg geboren in 1870 en is, zooals men weet, de zeer geapprecieerde schrijver van Le petit Roi, Mon petit Trott, La Folle Aventure, Petite Madame, &c. (Zie hierover D.G.W. van 15 Febr. 1920) Met zijn bekende, geestige, vinnige zinnetjes verkondigt de Elzasser auteur zijn niet zeer vleiende meening over zijn post-naturalistische landgenooten, Zola, Prévost en vooral Mirbeau, die, zegt hij, zich tot de spiegels der realiteit promoveerende, allerminst een juisten kijk geven op de ware samenleving in Frankrijk. Zooals in al zijn zonnige romans, blijkt Lichtenberger in La Gifle de Fransche maatschappij,
André Lichtenberger
het huwelijk, de eerbaarheid der vrouw, de hartelijkheid in de familiebetrekkingen, optimistischer in te zien dan zijn op succes bedachte collega's, die Frankrijk den kwaden dienst bewijzen van in het buitenland een geheel verkeerde meening te doen ontstaan omtrent de Parijsche zeden. De wijze waarop de schrijver deze gedachten uit, is aardig, ofschoon niet oorspronkelijk. Hij laat een rijken Amerikaan, Mr. Croker, die Frankrijk slechts bestudeerde in de werken der hedendaagsche naturalisten, den Oceaan oversteken om alles met eigen oogen gade te slaan - men begrijpt licht met welk resultaat. De millionnair kijkt beide bedoelde oogen uit aan de gewoonste, voor hem onvermoede, toestanden. - In hetzelfde boekje staan nog twee kleinere novellen, Idylle d'Automne, een alleraardigste liefdeshistorie die door haar fijne ironie en de keus van den held - een bibliothecaris - aan Lichtenbergers leermeester, den grooten France, | |
[pagina 41]
| |
doet denken, en Le Chapeau, een snoezig, wat sentimenteel bakvischjes-verhaal. - Ofschoon Edmond Jaloux' confectiezaak steeds
Edmond Jaloux
op een ruimen voorraad kan rekenen, heeft zijn laatste maaksel, Au-dessus de la Ville (Uitg. ‘La Renaissance du Livre’, Parijs, 1920, frs. 5. -) wel eenige verdiensteGa naar voetnoot1). Een liefdesintrige die zich afspeelt dicht bij Grenada, meerendeels met de stad in de diepte als romantisch-meevoelend décor (Au-dessus de la Ville) ... - wat geleerdheid die de derde klasse van een of ander ‘Collège’ verschaft, wat mythologie en wat metaphorische gemeenplaatsen, - en tòch wat meer nog: een geslaagde kijk op drie menschenzielen - den mismaakten, poseerenden en tuberculeuzen auteur Armand Vautier, zijn vriend en bewonderaar Hugues Pradelle en zijn toegewijde zuster Constance. Tusschen beide laatstgenoemden heeft zich een idylle ontsponnen. Hugues echter, een bruisend, levenslustig temperament, betreurt in zijn jeugdige zelfzuchtigheid den geestelijken invloed van zijn vriend op diens zuster en hij stelt haar voor de keus, òf hem te volgen, òf haar broer te blijven verplegen. Het meisje, dat zeer veel voor haar verloofde voelt, durft haar zusterlijken plicht echter niet te verzaken en - zeldzaamheid in een roman - ‘zij krijgen elkaar’... niet! De geleidelijke verandering van de stemmingen en meeningen der protagonisten ten opzichte van elkander is werkelijk bijzonder goed weergegeven. Van den misanthroop, die zijn wegkwijnende gezondheid wreekt op al wie in zijn nabijheid komt, en zijn onbegrepenheid uit in een generaliseerend zwarte levensbeschouwing, halen wij twee uitlatingen aan over de liefde: ‘In den toestand van twee menschen, die elkander liefhebben, heeft, zelfs in het oogenblik van hun felsten roes, de liefde slechts een zeer zwak aandeel’. (pag. 165) - ‘Men denkt voor een ander te leven, als men een ander noodig heeft, om zelf te leven’ (ibid.). Constance blijft ongetrouwd en zoo zal zij altijd het leven van boven de menschen uit blijven beschouwen, evenals zij in haar hevigste ontroering de schoone, levende stad ònder zich zag, dichtbij, duidelijk, doch onbereikbaar... En hierdoor wordt de symbolische titel andermaal verklaard. - In René Boylesve'sGa naar voetnoot1) mooien laatsten roman, Tu n'es plus rien (Uitg. A. Michel, Parijs, 1919, frs. 5.75) - een suggestief geschreven geschiedenis van een oorlogsweduwe die haar Jean al in de eerste weken van den krijg verloor; geschiedenis die echter niet overal ontbloot is van langdradigheid - lazen wij het liefste hfst. XIV, p p. 176-181, een welsprekende aanklacht tegen het misbruiken van het menschelijk genie ten bate van vernietigingsdoeleinden. De eeuwige vraag, die vooral de laatste jaren weer zooveel gemoederen beroerde: of wij den ‘vooruitgang’ der menschheid moeten toejuichen dan wel betreuren, wordt echter niet, of hoogstens zeer pessimistisch, beantwoord. Men leze er eens Maeterlick's Les Sentiers dans la Montagne op na, p.p. 159-171. (L'Enigme du progrès) en men zal zien dat deze auteur, uit geheel andere overwegingen echter, ons al niet hoopvoller stemt. - Réussir is de titel van het nieuwe werk van Louis de RobertGa naar voetnoot2). (Uitg. Flammarion, Parijs 1920, frs. 6.75) Warm aan te bevelen, die knappe, spannende levensbeschrijving van een eerzuchtige, César Laurent, voor wien geen stoffelijke hinderpalen bestaan; die alles en allen aanwendt om zijn doel te bereiken: directeur te worden van een invloedrijk Parijsch dagblad, - doch die, aan 't einde van zijn glorieuze en door velen benijde loopbaan gekomen, de bekroning van zijn vurigsten wensch ontberen moet: de totale, warm-spontane overgave van Hélène, die hij na God-weet-welk langdurig en veelsoortig streven tot vrouw heeft weten te krijgen... De moederfiguur, de oude | |
[pagina 42]
| |
mevrouw Ordinaire, is er nog meesterlijker in getypeerd, nog meer àf, dan de onvergetelijk sympathieke moeder van André Gilbert in 's schrijvers schoonste boek, Le Roman du Malade. | |
Benoit's ‘Atlantide’ op de planken.De thans overbekende, wonderbaarlijke avonturen van Luitenant de Saint-Avit en kapitein Morhange zijn door Henri Clerc tot een tooneelstuk in elf tafereelen omgewerkt en te Parijs, in het Marigny-Theater, opgevoerd, en hebben er begrijpelijkerwijs slechts een matig succes geoogst. Welke tooneeldecorateur zou schermen kunnen ontwerpen, die in kleur en verscheidenheid de décors zouden overtreffen, welke onze fantasie bij het lezen schiep? Welke schouwburg zou plaats bieden voor de eindeloosheid der gloeiende Sahara-horizonten die de roman ons toont? Welke regie zou bij machte zijn, de sprookjesachtige afwisseling tastbaren vorm te geven?... Zooals er gedachten zijn, o Rostand en Haraucourt, die zich in gedichten niet laten uitzingen, - zoo zijn er kleuren en zoo zijn er lijnen, die slechts betooveren en verblinden, zoolang ons geestesoog ze alleen te genieten krijgt. Is dit, doordat Benoit's heftige kaleidoskoop beelden wemelen laat, die boven de stof uitschitteren ofwel die het domein der waarschijnlijke stof niet bereiken kunnen? Wij laten het antwoord den critici van den roman over... Boven of onder? - Om 't even: er buiten in elk geval. Of... overtreft de bioscoop misschien het stoffelijk-bereikbare?? | |
Goedkoope Herdrukken.- De firma Nilsson te Parijs zendt een nieuwe serie herdrukken de wereld in. Ziehier, in welk stoffelijk omhulsel deze gezanten uit oude tijden de twintigste eeuw betreden: eerst een hypermodern papieren titelomslagje met den prijs (fr. 1.95), den naam van auteur en roman of tooneelstuk, - laten we zeggen, omdat het juist voor ons ligt: Restif de la Bretonne's Lucile en La Fille Séduite. Mèt een plaatje. Dan een kartonnen bandje waarop het behangsel van een banaal appartements-salon of dorps-worstelkraampje weerkaatst is. Dan: acht witte engeltjes, fladderend tusschen grijze rozen. Dan: zéér scheurbaar grauw drukpapier, een 250 papina's tekst (i.c. twee libertijnsche zedepreeken van den achttiende-eeuwschen Rousseau-bewonderaar Restif de la Bretonne (1734-1806), den auteur-letterzetter, wiens quasi-psychologie Monsieur Nicolas, in zestien banden!, alleen, en dat nog door de welwillendheid der Geschiedenis, eenige bekendheid verwierf). Daarna: de naam van den drukker. Dan weer acht witte engeltjes fladderend tusschen grijze rozen. Dan weer het banale behangsel, en ten slotte een papiertje met de opgaaf van de verschenen deeltjes: Voltaire's Candide, Crébillon, Abbé Prévost, Duclos, Scarron, Bernardin de Saint-Pierre, Molière, Chateaubriand, Musset e.a. - Het aangrijpendste gedeelte uit Mirbeau's Chez l'Illustre Ecrivain, het eerste deel van zijn nagelaten geschriftenGa naar voetnoot1), eigenlijk het eenige waarvoor dit boek zijn prijs waard is, heet Les Mémoires de mon Ami. Dit is een meesterwerkje van zoowat 130 pagina's omvang: meesterlijk van karaktertypeering, meesterlijk van stijl en van evocatiekunst, meesterlijk van ademlooze spanning en tragisch sarcasme, verhaalt dit werk, dat eerder een korte roman dan een novelle is, den levensloop van een (oppervlakkig beoordeeld) mensch zonder beteekenis, Charles L..., zijn kleurloos huwelijksleven en zijn onschuld in een afgrijselijke moordzaak waarvan men hem beschuldigt. Deze gedenkschriften zijn het beste, wat de serie Une Heure d'OubliGa naar voetnoot2) tot nog toe gaf. - Ofschoon niet bepaald een goedkoope herdruk, al verscheen de eerste uitgave enkel in een nog duurdere luxe-editie, is der gebroeders Fischer Pour les Amants, pour les Époux, pour tout le MondeGa naar voetnoot3), een verzameling dol-leutige raadgevingen aan allen die iets met Liefde te maken hebben (‘pour tout le monde’), en die willen weten hoe men breekt, hoe men ruzie maakt, kortom, hoe men zichzelf en de beminde tegenpartij het leven wat kan veraangenamen. Een Nouveau Petit Dictionnaire, willende concureeren met het succesvolle Woordenboek der Veertig Onsterfelijken, besluit dit jolige, door Lucien Métivet overdreven-komisch geïllustreerde boek, dat de frissche opluchting brengt van een gezond geestesbad in een comfortabele kuip, met een fijndruppende douche, ordinaire drijfzeep en een ondeugenden lachspiegel.
MARTIN PERMYS. |
|