Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMultatuli herdenkingIMax Havelaar, of de koffy-veilingen der Ned. H.M., door Multatuli, uitgegeven naar den druk van 1875, met alle ... noten enz. Ingeleid door J. Prinsen J. Lzn. Geïllustreerd naar oorspronkelijke afbeeldingen en portretten. - Uitgegeven door J.M. Meulenhoff te Amsterdam aan het Damrak 88, z.j. [1920] kl. 8o. 430 blzn.DE firma Meulenhoff maakte zich verdienstelijk door deze keurige nieuwe uitgave van den Max Havelaar. Vooral wil ik wijzen op blz. VII-XXIV, bevattende portretten en afbeeldingen, met behulp van het Multatuli-Museum gemaakt. Eerst het bekende portret van den schrijver in de jaren, toen de H. werd geschreven, en terstond daarop volgende dat van Jan Schors-al, Generaal Michiels. Dan een fraai gezicht op Lebak, en een foto van de Assistent-Residentswoning te Rangkas Betoeng, waartegenover de bekende teekening van C.J. Addicks van 1895, voorstellende de Aanspraak tot de Hoofden. Treffend is het portret van den ouden Regent van Lebak, goed nagemaakt in de nieuwste Max Havelaar-bewerking van Benima, zooals zij door Musch en v.d. Horst gespeeld wordt. Ook het portret van Mr. A.J. Duymaer van Twist is zeer karakteristiek. Ik herinner ten slotte nog aan het tittelblad der eerste uitgave, bij J. de Ruyter te Amsterdam in 1860, aan de bekende plaat van Joh. Braakensiek in ‘De Amsterdammer’ van 1890, aan een goed portret van Mr. J. van Lennep, en een foto van het huis van den boekhandelaar Lobo op het Rembrandtsplein, waar D.D. tijdelijk woonde, en aan de titelbladen der Engelsche, Duitsche, Fransche, Poolsche, Zweedsche en Deensche vertolkingen van dezen genialen Nederlandsch-Indischen roman. Kortom, deze uitgave is een aanwinst voor de bekende Meulenhoff-editie, die ons reeds verschillende aardige boekwerken in welverzorgden band heeft geschonken. Over den tekst, dien ieder kent, zal ik niets zeggen, evenmin over de noten - welke laatste bij een volks-uitgave van M., zooals ik die wensch, grondig behooren te worden herzien en uitgebreid. Daarom een enkel woord slechts over de inleiding van den heer Prinsen, die gelukkig niet al te lang is, want hoofdzaak is verspreiding van Multatuli's werk, populaire verspreiding gepaard aan de noodige kritiek, en niet geschrijf over Multatuli. Die inleiding dunkt mij goedgeschreven en sober. Dat de heer van Lennep, zooals Prinsen het uitdrukt (blz. 31) ‘misdadig’ handelde door te zorgen | |
[pagina 56]
| |
dat het boek niet plotseling in ieders handen kwam, en traag in Indië verspreid werd, daaromtrent kan men van opinie verschillen; in elk geval vind ik bovenstaande uitdrukking veel te sterk, waar van L. ronduit aan D.D. schrijft waarom hij dat gedaan heeft. Over deze geheele kwestie trouwens zou veel meer te zeggen wezen dan het bestek van dit tijdschrift veroorlooft. De eerste bladzijden van den brief, dien Douwes Dekker op 18 Jan. 1860 aan Koning Willem III schreef, betrekking hebbende op de uitgave van ‘Max Havelaar’.
Koloniaal Archief, den Haag. | |
IIMultatuli. Bloemlezing uit zijn werken, uitgegeven en met een inleiding voorzien door J.B. Meerkerk. (Meulenhoff's Bibl. van Ned. schrijvers). Uitg. door J, M. Meulenhoff te Amsterdam aan het Damrak 88, z.j. [1920] kl. 8o. 194 blz.Het tweede Multatuli-boekje, dat Meulenhoff naar aanleiding der jongste herdenking in Maart 1920 de wereld instuurt, is een bloemlezing uit zijn werken, die ook al met portretten en foto's verlucht is. Voorop het bekende portret van Allebé, dan het geboortehuis in de Korstjespoortsteeg te Amsterdam, en de autograaf van een brief van D.D. aan Potgieter uit de Univ. Bibl. aldaar. Merkwaardig is ook de kleine foto van het huis te NiederedelstenDe eerste bladzijden van den brief, dien Douwes Dekker op 18 Jan. 1860 aan Koning Willem III schreef, betrekking hebbende op de uitgave van ‘Max Havelaar’.
Koloniaal Archief, den Haag. Koning in den weg staan, vlei ik mij met de hoop dat Uwe Majesteit mij die stoutmoedigheid zal vergeven niet alleen, maar zelfs zich verwonderen over den langen tijd dien ik liet voorbijgaan, voor ik besloot over de duurste belangen van Nederland mij te wenden tot den Koning van Nederland................. Ingelheim, waar ik indertijd eenige dagen de gast was van den schrijver, en het z.g. Sjaalman-portret uit den tijd kort na de uitgave van den Havelaar. Dit laatste portret, waarvan ik te Mainz, bij mijn bezoek aan Mevrouw Anderson, een ex. ontving als aandenken aan de oude dame die D.D. zoo goed gekend heeft, toont in den oogopslag duidelijk het psychopathische van onzen grooten schrijver. De bloemlezing zelve is uitteraard kort, wegens het eenvormige van alle deeltjes dezer uitgave, | |
[pagina 57]
| |
maar bevat allerlei belangrijke stukken, die misschien minder algemeen bekend zijn, zooals de officieele Publicatie, uit den tijd dat D. secretaris was van Menado (blz. 18-23), zooals het vermakelijke Rammelslag (92-97), en het merkwaardige
Handschrift van een bladzijde uit de ‘Ideeën’.
(Universiteitsbibliotheek Amsterdam) Uit: Dr. J.v.d. Bergh v. Eysinga-Elias, Multatuli. stuk over Multatuli's eerste recht (blz. 128-138). Al deze fragmenten zijn reeds door de bekende bloemlezing, uitgegeven door Heloïse, de weduwe, min of meer gemeengoed geworden, maar een herdruk in netten vorm kan altijd nuttig zijn. De inleiding van den Heer Meerkerk is vrij onbeteekenend, en mist allen stijl; het is min of meer de droge opsomming van een schoolmeester, die eindigt met: ‘En nu zijn voornaamste werken, geachte ‘leerlingen’. (zie het slot, blz. 17). Over den inhoud zal ik dus liever niet veel zeggen; het is moeielijk voor mij ernstig te blijven bij frasen als de volgende: ‘De bloei der romantiek in Europa komt bij ons pas met Multatuli. En als vertegenwoordiger daarvan’, enz. (blz 16), Deze geheele zoogenaamde zin is zinledig, want romantiek, als letterkundig begrip, als kunstbegrip, is niets dan een schim, dan een frase voor den denkenden lezer. Het wordt tijd dat de studie onzer letterkunde van deze en andere frasen verlost worde, die de eene schoolmeester den anderen napraat. | |
IIIMultatuli, door J. van den Bergh van Eysinga. Geïllustreerd naar oorspronkelijke afbeeldingen en portretten. - Uitgegeven door J.M. Meulenhoff te Amsterdam aan het Damrak 88, z.j. [1920]. kl. 8o. 191 blz.Als derde boekje in deze Multatuli-reeks is door Meulenhoff uitgegeven een soort van beschouwing, of levensbeschouwing van den schrijver door Mevr. Dr. J.v.d. Bergh van Eysinga-Elias, een domineesvrouw uit Santpoort. Ook dit werkje is verlucht met foto's, autographen en portretten, sommige er van reeds uit de twee voorafgaande deeltjes bekend. Nieuw zijn hier o.a. het hs. van een blz. uit de Ideeën, dat zich bevindt op de Amsterdamsche Univ. Bibliotheek, het uitstekende portret van den schilder Overman uit de 60-er jaren, de zeer leelijke maar zeer typische beeltenis van Tine uit het jaar 1862, en de foto van Mimi uit het jaar 1875, waarin zich het energieke van deze tweede vrouw duidelijk afspiegelt. Ronduit gezegd, | |
[pagina 58]
| |
had ik weinig idee van dit werkje, nadat ik de pasverschenen inleiding op een nieuwe bloemlezing uit Multatuli, bij Elsevier verschenen (waarover straks nader), had gelezen. Ik dacht aan aangenaam maar oppervlakkig damesgekeuvel, of erger. Maar - het is meegevallen. In ieder geval staat dit werkje veel hooger dan de bedoelde inleiding; het maakt den indruk van een talentvolle causerie over Multatuli, terwijl die inleiding - maar laat ik mij uitsluitend tot dit boekje bepalen. Nemen wij b.v. eens het hoofdstuk, door onze gedoctoreerde domineesvrouw gewijd aan de geschiedenis van Woutertje Pieterse (blz. 158-174). Dat hoofdstuk is werkelijk handig in elkaar gezet en met kennis van zaken geschreven; zeer goed b.v. is een zin als de volgende: ‘M. weet een haast wetenschappelijke nauwkeurigheid in de ontleding van Wouters gemoedsleven te paren aan gevoelig weergeven van zijn innerlijk door de sprookjesachtige Fancyverschijning’ (blz. 161). Inderdaad is dit een bijzonder kenmerk van onzen Nederlandschen schrijver, ook tegenover verwante buitenlanders. Jammer dat M. tijdens het schrijven van dit zijn meesterwerk soms dreigde te vervallen tot zelfoverschatting, ja meer dan dat, grootheidswaan, als hij den Wouter een beteren Faust noemt (blz. 172). Trouwens, zijn voortdurend afgeven op Goethe is niet het beste werk van Multatuli. Doch genoeg. Een boekje als dit, dat zich vlot laat lezen, zal zijn weg vinden; het is een goede bijdrage tot de nieuwste populaire literatuur over een van onze grootste schrijvers. | |
IVMultatuli als Denker en Dichter. Een Keur uit zijn werken, met een inleiding van J.v.d. Bergh van Eysinga-Elias. Uitgegeven in opdracht van het Uitvoerend Comité 1820-1920, enz. - Amst. Uitgevers Mij ‘Elsevier’, 1919. 8o. 216 blz. Met portret.Over deze uitgave moet ik, helaas! een ongunstig oordeel vellen. Men zal zeggen: ‘het is een uitgave der commissie, en daartoe hebt ook gij behoord’. Dit is slechts schijn. Van 't begin af aan heb ik het standpunt ingenomen dat eene commissie geen bloemlezing kan samenstellen. Het geheele werk, en ook de inleiding, is van de hand van Mevrouw v.d.B., en tegenover haren arbeid sta ik gelukkig vrij. Daarom kan ik dan ook met een gerust geweten beweren èn dat de nieuwe bloemlezing onvoldoende is, èn dat de inleiding over Multatuli als denker en dichter schadelijk kan worden aan een juiste beoordeeling van den dichter en wijsgeer Eduard Douwes Dekker. Beter ware zij geheel weggelaten. Maar eerst de bloemlezing. Ik kan niet inzien dat deze een verbetering is tegenover de oudere, veel rijkere keurgarve, die Mimi-Heloïse, met behulp van Multatuli zelf, uit de Ideeën en andere werken heeft verzameld. Ja, daar was geen stelsel in die bloemlezing, maar van eenig vast stelsel is ook in 't werk van Mevrouw v.d.B. niets te bespeuren. Noten zijn er zoo goed als niet, ook nergens eenige toelichting, die toch zoo nuttig kon zijn. Ik denk hier b.v. aan 't allerlaatste fragment ‘Vorsten en Volkeren’ (uit Mill. Stud.), dat zeer zeker overal meer toelichting noodig had. En dit geldt van het meeste, misschien voor een deel gevolg der slordigheid van de uitgeefster. Ook de inleiding toont niet dat Mevrouw v.d.B. doorgedrongen is tot het wezen van een schrijver als Multatuli. Hij is volgens haar de eerste rasechte romanticus in Holland (blz. 5). Wat beteekent zulk een frase? Ook wat zij op blz. 6 over Potgieter en de jongeren (wie zijn dat?) beweert is vrijwel uit de lucht gegrepen; en vaak kijkt de domineesvrouw om de deur, zooals op blz. 15, waar zij Multatuli eenvoudig verwijt dat hij als prediker van het gezond verstand religieus leven verstikt heeft. Frasen en frasen. Words, words! zou Shakespeare zeggen. De grootste onzin komt evenwel nog op blz. 21. Daar wordt gezegd dat de ideeën van Multatuli reeds beginnen te verouderen, dat zij eenmaal totaal verouderd zullen zijn, dat Multatuli reeds enkele hoofdgedachten van den Nieuwen Gids heeft uitgesproken, enz. enz. Het staat daar alles met zooveel woorden te lezenGa naar voetnoot1). En ten slotte nog (want ik wil eindigen) op dezelfde blz. de slordigheid dat onder de teekenende woorden, waarmede Multatuli onze taal heeft verrijkt, juist de twee meest treffende uit den Max Havelaar, ‘Droogstoppel’ en ‘Insulinde’ zijn weggelaten. Multatuli zelf zou van zulk een ‘in- | |
[pagina 59]
| |
leiding’ hebben gezegd: ‘Oef! is 't genoeg lezer?’
H.C. MULLER. |
|