Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNieuwe Fransche boekenLaurent Tailhade: Les Saisons et les Jours; Georges Crès 1917Ga naar voetnoot1)ER ligt, achter dit werk, een veelbewogen leven. De schrijver is een harde, sceptische philosoof, een uiterst geleerd denker, een haast dweepziek anarchist en een zuiver dichter van een Vergiliaansch-klassiek pantheïsme. Les Saisons et les Jours is een ethische beschouwing over het standpunt dat de godsdiensten door de eeuwen heen innamen tegenover het louter materieele feit der aarde-palingenesis, een beschouwing waarin de schrijver eerlijk aan zijn zinnelijke liefde voor de natuur, vereenigd met de z.i. enkel-menschelijke, platonische vereering: internationale menschenliefde, een prachtig dichterlijke uiting geeft. Hoezeer de artiest in hem de Fransche Revolutie verheerlijkt, blijkt wel uit de waarde die hij hecht aan de door Fabre d'Eglantine gekozen namen voor de kalendermaanden: ‘C'est alors que vint un poète. Il remplaça les nombres par des vocables émus, des paroles vivantes. Avec douze mots magiques, il représenta le drame de l'année et le cours des saisons... Quand les jours s'égalent aux nuits; quand la Terre, lasse d'amour et de fécondité,... entre dans le sommeil et la froidure de l'Hiver, les mois assument des noms à désinences tristes, écrits pourrait-on dire, en mineur: Vendémiaire, Brumaire, Frimaire. Puis, le lourd spondée accrédite la pesanteur des neiges et la paix noire de l'hiver: Nivôse, Pluviôse, Ventôse... Mais déjà, le Soleil remonte dans l'air froid et pur... Dès lors, Fabre d'Eglantine entend sourdre les germes, et, dans ce travail mystérieux de Perséphone remontant au jour les mains pleines de narcisses et de violettes, vibrer tour à tour les harpes du Printemps et les fanfares de l'Eté... Chaque jour du mois, au lieu d'un nom de saint plus au moins authentique, prend celui d'un végétal, d'un fruit, d'une herbe ou d'une fleur... Combien ingénieuse et charmante, et virgilienne la rusticité des ces vocables d'où le travail nourricier de la Terre n'est jamais exclu, d'où montent, comme un parfum de géorgique, les chansons du labour et les souffles du terroir! Ici apparaît, dans sa bonté profonde, son grand coeur, son amour des humbles et son culte du travail, la Révolution française’. Hoe gaarne haalden wij hier zijn geestdriftige en antiek-edele ode aan de Zon aan, waarmee hij | |
[pagina 134]
| |
zijn werkje besluit! (p. 43-47). Maar niet alleen weerhoudt ons de vrees, citaten te veel ruimte in onze bespreking te doen beslaan: het lezen van deze slot-exaltatie, waar zijn heerlijk heidendom de roerendste rythmen vindt, heeft pas de waarde van een paroxysme, van een apotheose, als men, door kennis te nemen van het gansche werk, climax in zijn genietingen heeft gebracht. - Scepticus en materialist, verwerpt Tailhade alle abstracte en metaphysische stellingen, een overlevende levensfunctie na de vernietiging der organismen. Dat zijn ‘vergane sporen der antieke dwaasheid, legenden en fabels die wij aan de onvolkomen geesten, aan het ziekelijk verstand overlaten, als die aan 't bijgeloovigheidshiernamaals de aanmoediging vragen voor hun deugd. Onze onsterfelijkheid woont in geen tuin, geen paradijs, Olympus, Walhalla of Elyseesche velden, maar in de van geslacht op geslacht overgebrachte menschelijke gedachte. Vergaat het loof, de stam, het gebeente, de liefde van een levend lichaam, - plantengroei, psyche, heldhaftigheid of lafheid, liefde-als-kracht blijven bestaan! Is de mensch sterfelijk, de menschheid is onsterfelijk: Qu'importe! l'Humanité se perpétue!’
* * *
In hetzelfde, zoo smakelijk uitziend bundeltje is opgenomen ‘Deux Paysages’, dubbel tafereel van twee geestdriftig beschreven landschappen: de Ardennen en de Pyreneeën. Wij vinden er weer die onverzwakte, warme liefde voor de welige natuur in terug, en voelen de innige voldoening, een man van drie-en-zestig jaar nog steeds zóó onvermoeid te zien strijden voor het ideaal van het jongere geslacht: de vereering der frissche levenskracht.
* * * | |
Paul Bourget: Lazarine. (Plon-Nourrit 1917)De algemeene opinie betreurt het tendentieuze van Bourget's later werk. Wij meenen dat de lezer deze onmiskenbare, kleine onzuiverheid op den koop toe moet nemen, waar het een schrijver van Bourget's talent geldt. Wij persoonlijk bewonderen hem, haast zonder voorbehoud. En wel voornamelijk om de ongeëvenaarde behendigheid - een onbewuste, want voortvloeiende uit zijn goeden smaak - waarmede hij toestanden die banaal konden zijn, door nieuwe uitbeelding tot iets ongekend frisch' herschept. En dan natuurlijk ook om zijn psychologie, - maar dien lof hebben wij hem niet meer toe te zwaaien. Bovendien doet ons de eerbied dien Bourget voor de vrouw heeft, uitermate sympathiek aan. Mme Ortègue (uit Le Sens de la Mort, Uitg. Plon-Nourrit), Lazarine en Madeleine, haar zuster, zijn de uitbeelding van de hedendaagsche Fransche vrouw: plichtsgetrouw, vol eergevoel en toewijding, en door liefde tot de grootste daden in staat. Reëel, en niet romanesk. Wat staat zij - gelukkig - verre van die vrouwentypen, waarin het buitenland, aan de hand van Prévost's of Lavedan's romans, zou meenen de Fransche vrouw verpersoonlijkt te zien!
Paul Bourget
- Wat eigenlijk jammer is in bovengenoemde tendenz van Bourget's jongste romans, dat is de aard dier tendenz zelf. Het geeft een indruk van verslapping, in een tijd van algemeene krachtigheid en van zucht naar positivisme, Bourget langzamerhand tot dit epicurisch besluit te zien komen: ‘Wij zullen tòch nooit de Waarheid kennen; bij wetenschap is geen baat te vinden; beter is, zich over te geven aan het vertrouwen van godsdienstgevoel, dat is: steun, dat is: troost en poëzie; dat doet het doel van leven en sterven begrijpen; dat doet edel leven en edel sterven’. Zulk een theorie lijkt ons in hare toepassing òf onuitvoerbaar (want kunstmatig voor den òngodsdienstige), òf overbodig (voor den twijfelaar met religieus, zij 't latent, gevoel). Voor twee jaar (Le Sens de la Mort dateert van 1915) leek het, of de atheïst in zijn oogen tòch een rechtschapen mensch kon zijn (Dr. Ortègue), en het atheïsme sleepte als eenig gevolg de onvoldaanheid van den ‘misleide’-zelf achter zich aan. Thans is het standpunt fanatieker. De pure, geloovige Lazarine, die zulk een rampzalig leven heeft, put uit haar | |
[pagina 135]
| |
religie de kracht, om zich het bestaan dragelijk te maken. En Robert Graffeteau, de held van 't boek, de ‘positivist’, schijnt hierom niet als een gedoemde ziel voorgesteld, omdat hij voor bekeering vatbaar blijkt. Bourget's latere romans getuigen van een terugkeer naar het katholicisme, en in de beschrijving van mystieke milieu's heeft het poëtisch gevoel plaats gemaakt voor religieus begrip. Maar tot zijn lof moeten wij hier bijvoegen, dat de schrijver niet onmaatschappelijk is geworden. Hij erkent de noodlottige gevolgen van dogma's (in casu betreurt hij den hinderpaal dien de godsdienst opricht tusschen Lazarine en een gescheiden man; en, om onze parenthesis even te verlengen: is 't inderdaad geen bekrompen gedachte, dat Robert dezen hinderpaal uit den weg ruimt door zijn ex-vrouw neer te schieten, en dat Lazarine er in toestemt, liever het gewicht van die misdaad dan het berouw over een inbreuk op de wetten der Kerk te dragen?); en even sociabel is de gedachte, dat een eventueel zich terugtrekken in het kloosterleven de samenleving zou berooven van een harer onmisbaarste leedverzachtsters. Lazarine's zuster, Madeleine, doet haar dan ook beloven, ter wille van de aan haar zorgen toevertrouwde verminkten en van haar toekomstig petekind, het verwachte neefje of nichtje, ‘in 't leven’ te zullen blijven. Het sterkst van uitbeelding lijkt ons de figuur van Robert Graffeteau, daargelaten of wij het met zijn gedachtengang eens zijn. De tragische omstandigheden maken hem achtereenvolgens van den onverschillige die hij was, van den levenslustige, ‘dont l'attitude à l'égard de l'Eglise avait toujours été cette vénération indifférente... très fréquente dans les familles de la bourgeoisie parisienne où le geste hériditaire survit à la croyance’ (p. 73), een opstandig verontwaardigde over ‘l'injustice d'un dogme au nom duquel leurs deux coeurs seraient brisés, et pour rien, alors qu'ils ne devaient en se mariant faire aucun tort à qui que ce fût’ (p. 72-73), en eindelijk een vromen strijder, die, aan de hand der ondervinding, en naar het voorbeeld van zijn vriend Duchatel, zijn heil in het vertrouwen op God vindt. Aangrijpend dramatisch is die geheele evolutie geteekend, en daardoor zoo aannemelijk. Bourget verkondigt twee ‘professions de foi’, die als de uiting mogen gelden van zijn hedendaagsche opvattingen: zijn begrip van godsdienst en zijn begrip van fatalisme: Pour les consciences réellement croyantes et pieuses, la religion n'est pas seulement une vérité. C'est une vie, vie de certitude et de tendresse, de consolation et d'espérance (p. 90). Wij begrijpen hier dus uit, dat de geheele tendenz van zijn roman hierop neerkomt: den geloovige die zichzelf vergeten was, de oogen weer te openen. En van het fatalisme, waaraan hij niet gelooft, want hij hecht àlle waarde aan de kracht van den eigen wil, zegt hij: Nos fortunes, heureuses ou malheureuses, sont presque toujours notre oeuvre, la somme soudain réalisée de nos qualités et de nos défauts. Notre sort n'est le plus souvent que le raccourci de notre personne (p. 74). Zou men Bourget verwijten, dat hij een te groote waarde hecht aan ‘persoonlijke’ gevallen, die nietig schijnen, vergeleken bij de reusachtige oorlogsgebeurtenissen waarmee hij ze omlijst? - Het lezen van Le Sens de la Mort, van Lazarine vooral, bewijst ons voldoende, dat hij de proportie nooit uit het oog verloor, (zie b.v. pag. 118), maar dat geen particulier drama veronachtzaamd dient te worden, aangezien hun totaal de algemeene wereldsmart uitmaakt.
MARTIN PERMYS. |
|