Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig leven uit de maart-tijdschriftenGa naar voetnoot*)De GidsHerman Teirlinck en Karel van de Woestijne vervolgen hun roman-in-brieven: de Leemen Torens; J. Dijkstra geeft een stukje psychologie van ‘een zwijger’ onder de schooljongens. Mr. P.H. Ritter Jr. causeert over modern fetishisme: wij nivelleeren stedenschoon, maar knuffelen als compensatie oud koper in onze kamers. Dr. Ch.M. van Deventer dringt met ons door in Plato's Charmides; J. de Meester staat bij Goethe's liefdeleven stil, vooral bij Charlotte von Stein, de niet-schoone, niet-meer-jonge aristocrate (wat was 't geheim van haren invloed op G., van haar die toch nimmer toonde zijn werk bizonder goed te begrijpen?) en bij 't arme, bevallige kunstbloemenmaakstertje Christiane Vulpius, met wie G. eerst een liaison had en die hij later wettelijk trouwde. Onder de Verzen in deze afl. noemen wij Vagebonden van Ada Gerlo, dat van verre aan Marie Madeleine's gedicht van dien naam herinnert. | |
De Nieuwe Gids.Als ‘nieuwe bijlage’ geeft Jac. van Looy een berijmd verhaal in den trant van zijn opmerkelijk dichtsel ‘De Ar’. Deze geschiedenis van den provinciaal die een bioscoop bezoekt, doet qua rijmwerk wel wat heel erg aan ‘De kindertjes van Panhakker’ en dergelijke denken, maar geeft toch wel een beeld van 't zot, verbijsterend gewriemel op een bioscoopdoek. Mevr. Simons-Mees eindigt haar langdradig en weinig zeggend tooneel(?)-stuk ‘Levensstroomingen’, Maurits Wagenvoort zijn Italiaansche novelle ‘In den wilden wingerd’. P.C. Boutens heeft een van Aischylos' treurspelen in Nederlandsche verzen overgebracht (Doodenoffer); H.P. Blok bespreekt Rousseau's verhouding tot de muziek. Noemen wij nog een opstel van Corn. Veth over Shakespeare in de beeldende kunst en Kloos' Kroniek aan Marc. Emants' ‘Liefdeleven’ gewijd. | |
Onze Eeuw.Elisabeth Zernike opent het nr. met een novelle ‘Eenzaamheid’. Prof. R.C. Boer causeert over eenige werken van Strindberg. De meest fondamenteele trek in S. 's karakter noemt Dr. Boer een religieusiteit die sceptisch is tot het uiterste; doorgaand problematicus is S. ‘een geloovige waarvoor iedere kerk bedanken zou’. - René de Clercq vervolgt zijn groot gedicht ‘Tamar’. Verder poëzie van Käthe Mussche, Willemiene G.A. Labberton en Jan v. Nijlen. | |
Groot-Nederland.Van Couperus' levendigen comedianten-roman wederom een groot brok. ‘Een ietwat onwaarschijnlijk, edoch geenszins malevolente historie’ noemt D.Th. Jaarsma een grappiglijk moraliseerend en deels in gesprekvorm geschreven stukje ‘Doopgoed te huur’, waarin we een schilderkunstenaar, een dominee en twee vrouwen zien optreden. De bohémien zit in de penarie, en dominee wil nu het schildersvrouwtje helpen aan... een depôt in doopgoed! Henri van Booven vertelt ons van Escamillo, zijn schoonen kater, op de wijze van een lettré, die bekend is met de dichterlijke katers (vooral in eigenlijken zin en niet figuurlijk op te vatten!) van Baudelaire, Poe, Hoffmann, en Perrault. Marcellus Emants doet ons terugzien op den tienjarigen lijdensgang van zijn stuk ‘Door de Praatjes’ - naar een succes. 't Stuk is bij nagenoeg alle tooneeldirecties geweest, doch niemand durfde er aan, tot nu Verkade. Emants is eens door een oesterhandelaar, die zich door de benaming ‘vischboer’ beleedigd achtte, gevraagd: wat meneer er wel van vinden zou als hij meneer eens ‘tooneelschrijver’ noemde!! Inderdaad komt Emants tot de conclusie, dat een tooneelschrijver in Nederland vrijwel rijp is voor een sanatorium. Het stuk ‘Door de Praatjes’ zelf kunnen de lezers onder den oorspronkelijken titel ‘Om de Mensen’ uit de Bijlage van deze aflevering leeren kennen. | |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.Mr. J. Slagter brengt zijn lezers met den persoon en het werk van den eerst 33-jarigen schilder Jan Sluyters in aanraking, die met 10 jaar hard werken reeds veel bereikt heeft; de (goede) reproducties tusschen den tekst vermogen daarvan natuurlijk slechts een flauw denkbeeld te geven. Oostenrijk is een bizonder vruchtbaar gebied voor de kunstnijverheid; toch moet men niet alles wat aan kunstnijverheid uit dat land komt voor werk der ‘Wiener Werkstätte’ - een naam langzamerhand tot een merk, een signaal geworden - aanzien. Max Eisler tracht in een rijk verlucht opstel duidelijk te maken wàt het kenmerkende van de ‘Wiener Werkstätte’ is. Met de vermelding van een artikel over A. Mauve's teekenwerk door H.L. Berckenhoff stappen wij van de beeldende kunst af en noemen nog litteraire bijdragen van Karel v.d. Woestijne, Joh. de Meester (over conflicten in ongelukkig huwelijksleven), W.L. Brocades Zaalberg en M.E. Klinkhamer-v. Hoytema. | |
Stemmen des Tijds.Uit dit nr. memoreeren wij het als altijd belangrijk Literair Keur-Overzicht door J. Jac. Thomson en een uitvoerig artikel van J. Petri over ‘Den Roman eener Kerkelijke Familie’ (De Van Beemsters door Gerard van Eckeren). Er zijn voor een schrijver heel wat onaangenamer ervaringen dan de kennismaking met een dergelijke gedocumenteerde en van zooveel begrip getuigende studie, waarin lof en blaam elkander in evenwicht houden.
De Hollandsche Revue geeft een groot portret van F. Domela Nieuwenhuis en een Karakterschets van Dr. A. Plate. - In Leven en Werken vertelt ons Dr. C. Serrurier het leven van Angélique Arnauld, ons vooral uit Sainte-Beuve's ‘Port Royal’ bekend; W.F.M. Sibmacher Zijnen begint Muzikale Schetsen; M.P. Zaalberg heeft een 12de eeuwsche legende vrij bewerkt: De Kunstemaker van onze Lieve Vrouwe. - ‘Zij’ blijft elegant en brengt, bij luchtige praatjes, o.a. aardige mode-plaatjes van Frits v.A. |
|