Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSport en spel in de kunstGa naar voetnoot1)HET succes van de Studio Yearbooks heeft de redactie en uitgeefster van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift er toe gebracht, bij hun tijdschrift den lezers jaarlijks twee extra nummers aan te bieden. De Engelsche uitgaven zijn zeer ongelijk. Holmes weet met veel inzicht en handigheid variatie in zijne seriën te brengen, maar hij is niet altijd zoo gelukkig in de keuze van zijne medewerkers. Wij kunnen ook niet zeggen dat Elsevier een goeden greep deed, toen het den heer Veth vroeg over ‘Sport en Spel in de Kunst’ te schrijven. Veth heeft geest, zijn Prikkelidyllen zijn voortreffelijk. Veth is een erudit; wie is als hij thuis in Engelsche en Fransche caricatuur- en prentkunst? Maar wat hij mist is zelfbeperking; hij Gaya-IJsvermaak.
gaat zich te buiten aan eindelooze uitweidingen veelal zonder wezenlijke beteekenis voor het onderwerp wat hij behandelt. Waar wij beknopte, saamvattende toelichting zouden wenschen, verveelt hij ons met predicaties in dezen trant: ‘De vraag wat sport is en wat spelen zijn valt alleen reeds moeilijk te beantwoorden. De benaming “Sport” zou ik liefst alleen toegepast zien op “lichaamsoefening” en dus niet doen als zij, die van schaaksport en dergelijke spreken. Is schaken sport, dan is het hersensport en wat zou dan hier het woord “Sport” op zich zelf moeten beduiden? Alleen: oefening; maar men spreekt toch niet van pianosport, schrijfmachinesport (soorten van vingersport dus)? Men doet dat niet, denk ik, omdat de benaming Sport insluit oefening om der wille van de oefening. Ook dit is weer niet geheel en al juist, omdat menigeen aan sport doet met een bepaald doel: om zijn gezondheid te bewaren of te verbeteren, zijn of haar leest slank te houden of te maken, den geest te verzetten. Zulke sportslieden echter zijn waarschijnlijk niet de ware. Deze bedrijven de sport om zich zelf, zooals een kunstenaar de kunst om zichzelf beoefent, de wetenschappelijke, de wetenschap’. Op de zelfde droge manier gaat Veth nog bladzijden lang voort. Op zulk een schoolmeesterachtige wijze schrijft men toch niet over sport en spel. Hier verwachten wij frischheid, bondigheid, enthousiasme. Kortom, buitenlucht en spier- | |
[pagina 12]
| |
kracht; of als wij aan het schaakspel denken dan denken wij meteen aan vernuft en taktiek, aan inzicht en geduld. Hokusai-Worstelaars.
Het proza van Veth is in deze uitgave noch spierkrachtig, noch geestig. Waar Cornelis Veth als auteur hier den lezer dus ten volle teleurstelt, geeft hij hem den vollen maat van zijn ervaring en belezenheid, want dit boek bevat een rijk gevarieerd, goed gekozen en karakteristiek illustratiemateriaal. Hij geeft hier een groot aantal afbeeldingen die, van een grootere en kleinere kunstwaarde, allen de verdienste hebben spel en sport op typische wijze te verbeelden en niet overbekend zijn. Bovendien getuigt de keuze van een zekeren smaak. Ik zeg een zekeren smaak, want Veth's gevoel voor schoonheid en takt is niet feilloos. In dat geval zou hij ons immers prenten als die van Heinemann, Zille en andere Duitschers bespaard hebben. Hij nam die volledigheidshalve, zal men tegenwerpen, maar hij noemt dit boek Spel en Sport in de kunst, en is het dan geen principieele fout Heinemann op eenigerlei wijze met kunst in verband te brengen? Verder zou ik nog deze opmerking willen maken, dat Veth over het algemeen uit de schatten der Fransche kunst niet voldoende heeft geput. Wanneer we overigens het lijvig boekdeel doorbladeren, worden wij pagina op pagina geboeid door een geestige of schoone voorstelling. Op een enkele prent kan ik hier slechts in het bijzonder de aandacht vestigen. Ik noem dan eerst de prachtige prentjes van Hokusai; wie gaf ooit als deze groote Japanner dergelijke haast geheel anatomische teekeningen zonder ooit vervelend of droog te worden. Figuurtjes zoo vòl leven en beweging, zoo frisch en zoo prachtig aanschouwd. Verder troffen mij tusschen veel schoons de ernstige, voorname Damspelers van Cézanne, de Schaakspelers van Lucas van Leyden en het in kleuren gereproduceerde geestige Delftsche tegel-plateau uit de collectie Loudon ‘De Arreslede’, het pittige paardje trappelend op de bevroren sneeuw, voor het sierlijke voertuig. De kleuren van deze reproductie zijn werkelijk bijzonder mooi en natuurgetrouw. Ten slotte kan men zeggen dat deze nieuwe uitgaven van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift de belangstelling zullen kunnen boeien, indien op den duur aan de illustraties dezelfde zorg wordt besteed, indien de technische uitvoering even voortreffelijk blijft en wanneer men in den tekst streeft naar wat meer beknoptheid. Boeken als deze, worden toch voornamelijk om de aardige reproductie aangeschaft. ATY BRUNT. |
|