Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe revolutionair Marat, als geleerde, als schrijverDocteur Cabanès, Marat inconnu. L'homme privé, le médecin, le savant. D'après des documents nouveaux et inédits. 2e édition. Ouvrage orné de 5 planches et de 60 illustrations hors texte ou dans le texte. - Paris, Albin Michel éditeur, 22 rue Huyghens. S.A. kl. 8o. 559 blz.EEN aardig, lezenswaardig, hier en daar echt fransch luchtig en vluchtig, maar ook soms streng wetenschappelijk werkje over den revolutionair Marat. Het is van de hand van een medicus-literator, om het zoo te zeggen, le Docteur Cabanès. Van hem zijn een
Marat (naar Daniel, gegraveerd door Flameng)
aantal vrij bekende boeken verschenen, meerendeels op 't gebied der geschiedenis, en over het | |
[pagina 165]
| |
leven van bekende mannen als Napoleon, Balzac, en anderen. Allerlei curiositeiten en mémoires worden door Cabanès tot een aardig geheel verwerkt. Ook dit boekje over den beroemden, of beruchten, Marat behoort daartoe; het is rijk geïllustreerd en smaakvol uitgegeven, zooals men dat van een geleerd Franschman verwachten kan.
* * *
Over Marat's leven als particulier en als volkstribuun moeten wij kort zijn. In Zwitserland geboren, 1743, was hij van Italiaanschen oorsprong, en heette vroeger Jean-Paul Mara; later, om aan zijn naam een Fransch karakter te geven, teekende hij zich: Marat. Uit Zwitserland naar Frankrijk vertrokken, leidde Marat reeds vroeg een zwervend leven: wij vinden hem in Bordeaux en Parijs, later in Nederland, en eindelijk in Engeland, waar hij in de medicijnen studeerde. Sedert 1769 woonde hij te Londen, maar eenige jaren later vinden wij den rustelooze te Newcastle, waar hij, naar 't schijnt, ook de veeartsenijkunde heeft beoefend. In Frankrijk teruggekeerd, verkreeg hij, waarschijnlijk door een goede reputatie als geneesmeester, de benoeming tot: médecin des gardes du corps du Comte d'Artois. Wegens zijne geschriften later vervolgd, verborg hij zich in ondergrondsche schuilplaatsen, waar hij de kiemen zijner huidziekte opdeed. De Omwenteling van 1789 maakte hem vrij spoedig een bekend man, en zijn blad L'Ami du Peuple bracht hem allengs mede aan het hoofd van wat men kan noemen de uiterste linkerzijde. Zijn leven als revolutionair is verder vrij algemeen bekend; wij behoeven dat alles hier niet te herhalen. De dood van Marat is onafscheidelijk verbonden aan een jonge vrouw, Charlotte Corday. De bijzonderheden daarvan worden ons, aan de hand van documenten uit de Archives Nationales, het museum van Caen, enz. haarfijn door den schrijver meegedeeld; wij zien het Hotel de la Providence vóór ons, waar Charlotte den 11en Juli 1793 haar intrek neemt, wij zien de handteekening der jonge aanvallige reizigster, de binnenplaats van het eenvoudige huis waar de gevreesde volksleider woonde; wij nemen aan het geheele drama deel. De moord maakte alom grooten indruk, en weldra viel Charlotte's hoofd onder de guillotine. Ook de gevolgen van den moord worden uitvoerig door Cabanès beschreven; het scheen alsof het volk door een waanzin van geestdrift was aangegrepen ter eere van den zoo snood vermoorden volksvriend. De bustes, de portretten van Marat waren ontelbaar. ‘Ik zal niet beproeven ze te tellen’, schrijft Bachelin. Ook de tooneelstukken, de lijkfeesten volgden elkaar op in onafzienbare rij; veel hierover is te vinden in het Musée Carnavalet te Parijs, dat zooveel belangrijks over de omwenteling voor ons heeft bewaard.
* * * Marat als geleerde, en als schrijver, is veel minder bekend; wij moeten Cabanès dankbaar zijn dat hij ons hierover zoo volledig heeft ingelicht. Er zijn eigenlijk twee Marat's. De een, de bekende, bij
Charlotte Corday (naar een schilderij van David)
velen de beruchte, volksmenner en revolutionair, in zijn zitbad op vijftigjarigen leeftijd door een jong meisje met een broodmes gedood. De andere Marat, de geleerde en schrijver, in elk geval een man niet zonder verdiensten als onderzoeker, als geneeskundige, als penvoerder, is nagenoeg onbekend, wanneer men zijn populair blad L'Ami du Peuple uitzondert. Reeds vroeg was hij een bewonderaar van Rousseau. Hij toonde groote schrijverseerzucht en trachtte zich bekend te maken door wetenschappelijke ontdekkingen. Hij schreef, bij voorbeeld, over physiologie, en ontwikkelde nieuwe of nieuwklinkende theorieën, maar ongelukkigerwijs viel hij tegelijkertijd gezaghebbende filosofen aan, als Helvétius en Diderot, en ontsnapte niet aan den bitteren spot en de welversneden pen van den grooten Voltaire. In 1777 werd hij door dezen in een kritiek op meedoogenlooze wijze afgemaakt. Ter wille van de waarheid moet evenwel worden | |
[pagina 166]
| |
erkend dat de wetenschappelijke reputatie van Marat behoort herzien te worden. In een kort maar uiterst lezenswaardig hoofdstuk (Marat jugé par ses contemporains’, blz. 223-234), geeft
Gedeelte van een verzoekschrift door den broeder en zuster van Marat tot de Conventie gericht (Archives nationales) (iets verkleind)
Dr. Cabanès ons het oordeel van een groot aantal gezaghebbende tijdgenooten, en dat luidt over de natuurkundige geschriften van Marat - niet ongunstig. In het bijzonder is dit het geval wat betreft Marat's onderzoekingen ten opzichte van electriciteit en electrotherapie, een geneesmethode die, zooals men weet, later een hooge vlucht heeft genomen. Enkele aanhalingen mogen dit bewijzen. In zijn Manuel de l'Electricité, van het jaar 1809, wordt door Claude Veau Delaunay, naast groote geleerden als Boyle, Priestley, en anderen, Marat herhaaldelijk genoemd. Reeds veel vroeger, in 1784, wordt Marat aangehaald door den Nederlandschen hoogleeraar van Swinden, in diens Mémoires sur l'électricité et le magnétisme. Interessant is het dat Cabanès in dit hoofdstuk Goethe citeert, die, naar men weet, ook op natuurkundig gebied vele geschriften heeft nagelaten. In de Fransche vertaling, door Faivre, van de ‘Oeuvres scientifiques de Goethe’ komen verschillende plaatsen voor, waarin de groote Duitscher met ingenomenheid spreekt van Marat. In zijn onderzoekingen over het spectrum had Marat de spectrale kleuren tot twee teruggebracht: het blauw en het geel. Goethe gaat hierin met Marat mede. Om der wille van de curiositeit (het geldt hier twee groote tegenvoeters in de politiek, maar beiden algemeen bekende namen) geef ik Goethe's oordeel niet in de Fransche vertaling, maar in den oorspronkelijken Hoogduitschen tekstGa naar voetnoot1): ‘Wie wenig Gunst die Maratschen Bemühungen bei den Naturforschern, besonders bei der Akademie, fanden, lässt sich denken, da er die hergebrachte Lehre, ob er gleich ihr letztes Resultat, die Decomposition des Lichtes, zugab, auf dem Wege, den sie dahin genommen, so entschieden angriff. Das Gutachten der Commissarien ist als ein Muster anzusehen, wie grimassirend ein böser Wille sich geberdet, um etwas, das sich nicht ganz verneinen lässt, wenigstens zu beseitigen. Was uns betrifft, so halten wir dafür, dass Marat mit viel Scharfsinn und Beobachtungsgabe die Lehre der Farben, welche bei der Refraction und sogenannten Inflexion entstehen, auf einen sehr zarten Punkt geführt habe, der noch fernerer Untersuchung werth ist, und von dessen Aufklärung wir einen wahren Zuwachs der Farbenlehre zu hoffen haben’Ga naar voetnoot2). De juistheid van dit oordeel, bij het licht der hedendaagsche wetenschap, zij in het midden gelaten. Maar in ieder geval blijkt uit alles dat ernstige onderzoekers (en daartoe mogen wij ook Goethe in den volsten zin des woords rekenen) kennis namen van de natuurkundige geschriften van den lateren revolutionair Marat, en dat aan zijn oordeel door velen waarde werd toegekendGa naar voetnoot3) | |
[pagina 167]
| |
* * *
Het eindoordeel over den revolutionair Marat staat nog lang niet vast; zijn beeld, verward door partijgunst en partijhaat - volgens de treffende woorden van Schiller - wankelt nog steeds in de geschiedenis. Scherp tegenover elkaar staan ten zijnen opzichte de meeningen van Chèvremont en Bougeart aan den eenen - Taine aan den anderen kant. De twee eerste geschiedschrijvers stellen ons Marat voor als een nobel mensch, vol edele denkbeelden en opwellingen. Hunne werken worden door Taine genoemd: ‘des panégyriques bien documentés’. Deze zelf beschouwt Marat als een gek, en onderscheidt bij hem drie tijdperken, nl. 1o. Le délire ambitieux; 2o. La manie des persécutions; 3o. La monomanie homicide. - Waarschijnlijk staat een en ander ook in verband met de huidziekte, waarvan onze volksman het slachtoffer is geworden. Slechts een psychiater zal dit op den duur kunnen uitmaken, wanneer althans de gegevens voldoende zijn om het ziektebeeld van Marat nog in onzen tijd te reconstrueeren. Wat Louis Blanc over hem zegt, is nog al vaag. Thiers en de Duitsche historicus von Sybel beoordeelen hem ongunstig. Jaurès daarentegen noemt Marat's dood een groot ongeluk voor de omwenteling, en meent dat Marat Danton met Robespierre had kunnen verzoenen. Wie zal het uitmaken? In elk geval blijkt, dat nog tot op den nieuwsten tijd het oordeel over hem onderhevig is aan partijinzichten en partijhaat. De waarheid zal wel in het midden liggen. In ieder mensch schuilen twee naturen. Waarschijnlijk was Marat een vat vol tegenstrijdigheden, aan den eenen kant geneigd tot onverzoenlijkheid en bloeddorst (men vergete nooit zijn afkomst, zijn ziekte), aan den anderen kant vol medelijden voor het in zijn oog verdrukte volk. Zulke menschen kunnen in een omwentelingstijd een groote rol spelen, in normale tijden daarentegen is hunne beteekenis onbeduidend. H.C. MULLER. |
|