Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
begroet als de meesteresse der zee’; ‘waarin hare vlootvoogden den bezem op den mast mogten voeren’; toen men Janmaat niet hoefde te beklagen om een ‘roemlooze ruste’, want hij vergezelde ‘onze wereldontdekkers’ als ze ‘door het Noorden eenen weg naar China zochten’, of ‘den aardbol omzeilden’, of in de Stille Zuidzee land hoopten te vindenGa naar voetnoot1) - ik zei, het zou voor hem, die door een epizode uit één van die tochten geïnspireerd werd tot het dichten van een tiental liedekens, een groote voldoening zijn geweest, als hij had kunnen ervaren hoe er in onze dagen een veelzijdige belangstelling is ontwaakt voor onze oude scheepsjournalen; een soort geschriften waarvan het eigenaardig karakter en de onmiskenbare verdiensten voor 't eerst door zijn grooten vriend helder in 't licht zijn gesteldGa naar voetnoot2). ‘Het gaan mededoen der Hollanders aan de groote vaart’, schreef deze o.a., ‘is niet alleen eene dagteekening geweest in de jaarboeken van hun handel, hun scheepsbouw, hunne zeemanschap, maar ook in de lotgevallen hunner letteren en hunner taal’. Ik gewaagde van de veelzijdige belangstelling van onzen tijd in deze geschriften. Daar is vooreerst de ‘Linschoten-vereeniging’, die met haar vorstelijke uitgaven deze reis- en scheepsjournalen voornamelijk als bronnen voor historici en geografen bewaard doet blijven. Dan is er - mijn opsomming is in kronologische volgorde - de kleine verzameling van fragmenten uit de nederlandsche scheepsjournalen van de 17e eeuw, die, bijeengebracht onder den titel Van Janmaat en Jan-Compagnie, in de ‘Zwolsche Herdrukken’ is verschenenGa naar voetnoot3), en die als schooluitgaaf of ter eerste kennismaking met het genre gebruikt kan worden. Vervolgens zijn er de drie deelen Van oude voyagien, waarmee Dr. de Boer een populaire bewerking gaf voor oud en jongGa naar voetnoot4). En nu is, als nummer i van een reeks ‘Herdrukken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’, verschenen: Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de oost-indische reyse van Willem IJsbrantsz Bontekoe, voorzien van inleiding en aanteekeningen door Dr. G.J. Hoogewerff; en versierd met reprodukties van de oorspronkelijke illustratiesGa naar voetnoot5). Er is hier zeker aanleiding tot een drievoudige hulde: voor de ‘maatschappij’ die deze uitgaaf steunde; voor den letterkundige die haar bewerkte; voor den uitgever die haar bezorgde. Met deze uitgaaf is 't mogelijk geworden dat dit zoo belangwekkend reisverhaal weer de beteekenis krijgt van wat het anderhalve eeuw geweest is: een volksboek in den goeden zin des woords. De groote opgang dien het indertijd maakte, blijkt uit het kort bibliografisch overzicht, dat achter het journaal is geplaatst; de eerste uitgaaf ervan verscheen in 1646, en tot 1800 verschenen er ruim 50 van. In de 19e eeuw is de belangstelling ervoor blijkbaar verflauwd; al is het ook nooit geheel in vergetelheid geraakt. En nu heeft men het boek weer uitgegeven - nu geen fragmenten, geen bewerking - maar het verhaal zelf, zooals Bontekoe het met zijn trouwhartige zeemanspen neerschreef. Hier en daar gaf Dr. Hoogewerff verklarende voetnoten; sober toelichtend wat voor de 20e-eeuwsche lezers noodzakelijk verklaring behoefde. Vooraf wordt het geschrift in eenige bladzijden ingeleid; waarbij de schrijver o.a. doet uitkomen, waarom dit reisjournaal een heruitgaaf waard is. Zooeven sprak ik van de ‘trouwhartige zeemanspen’ die dit verhaal te boek stelde. Bontekoe toch schreef niet om daarmee literairen roem te oogsten; niet om gevierd te worden; niet om belangwekkend te schijnen - hij gaf een relaas van de wederwaardigheden en bizonderheden van zijn ‘oost-indische reyse’, slecht en recht, zooals een zeerob zijn kan. En juist dàt is het bekorende van dit, en menig ander, oud scheepsjournaal: we vinden er de natuurlijke gave van het woord, die elk menschenkind bezit, als hem het hart vol is van iets (en - als de school hem van die gave niet beroofd heeft!). Het zijn geen wondervolle natuurbeschrijvingen, geen fijne gevoelsontledingen, geen dramatisch geschilderde gebeurtenissen, die ge hier zoeken moet. Maar al lezende komt u de prikkelende geur van teer en pek in den neus; snuift ge den opwekkenden adem van den zeewind op; smaakt ge den min of meer primitieven zeemanskost. Maar ook: voelt ge de hitte van den dag der keerkringen, en de koude der zeenachten; wordt in storm en noodweer uw hart geslingerd tusschen hoop en vrees, zooals ge zelf door de woeste golven en gierende winden op het zoo broze 17e-eeuwsche schip. Maar ook: beseft ge het wanhopig makende van de windstilte, het tobben met tegenwind, het gevaar van de branding aan onherbergzame oevers - alle beletselen om op tijd aan land den onvoldoenden leeftocht aan te vullen; waardoor ziekte en dood in het bekrompen vaartuig hun intocht doen. Maar ook: gaat ge begrijpen, dat de zee leert bidden; kunt ge u verplaatsen in den gedachtenkring van den eenvoudigen zeeman, als die neerschrijft: ‘Soo dat- | |
[pagina 74]
| |
men aen dese gheschiedenisse gants klaer kan speuren, wat den mensch al voor perijckel kan door komen, als des Heeren bewaringe ghenadelijck medewerckt’. Maar als ‘des Heeren genade’ uitbleef; als ‘het hopen nae eenighe uytkomste’ gelijk was aan ‘wanhopen’?... Dan gebeurde het dat zoo'n schip door storm en noodweer ‘onder wegen’ bleef; of dat ze gedurende een gevecht ‘soo veel ghekreghen hadden, dat sy daer van gesoncken zijn’; of ook ‘dat sy door ghebreck van fictualie en verversinghe vergaen zijn’... Er zou nog meer zijn te zeggen naar aanleiding van het lezen van dit en andere oude scheepsjournalen; maar ik wil het hierbij laten. Van harte hoop ik dat het doel van deze uitgaaf, nl. ‘een populair nederlandsch boek populair te doen blijven’ ten volle zal bereikt worden.
Amsterdam. P.L. VAN ECK Jr. |
|