Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Eenige Fransche schrijvers gedurende den oorlogIGa naar voetnoot*) René Benjamin en de ‘Goncourt-Prijs’ 1915HETGEEN de Fransche letterkunde voor het oogenblik nog voortbrengt - en voortgebracht heeft sinds den tragischen zomer van 1914 - staat, behalve enkele uitzonderingen, ver beneden het middelmatige. De Kunst, een product van Vrede en Welstand, onderging het eerst den noodlottigen invloed van den abnormalen toestand, die niet alleen Frankrijk en de oorlogvoerende landen, maar gansch Europa, sinds bijna twee jaar, het onderst-boven zet. Verscheidene der jongere, veelbelovende schrijvers zijn reeds gesneuveld of staan geboekt als ‘vermist’, hetgeen omtrent hun mogelijk wederkeeren slechts bitter weinig hoop overlaatGa naar voetnoot**). Doch deze crisis schijnt nog niet voldoende, want de ouderen, zij die reeds naam verworven hebben en niet in de rangen strijden, verbeuzelen meest allen hun tijd met 't maken van holklinkende verzen of leveren regelmatig, elken dag, een ronkend, overdreven-vaderlandslievend dagbladartikel, als Maurice Barrès, die zijn talent prostitueert in ‘L'Echo de Paris’; - anderen nog putten reeksen novellen uit oorlogsfeiten of het krijgsleven, en het is waarlijk bedroevend beschrijvingen te moeten lezen over loopgraven, geschut, nachtelijke aanvallen en het huidige soldatenleven, door hen die dit alles slechts kennen van ‘hooren vertellen’ of van een enkel, heel vluchtig bezoek aan de tweede of derde gevechtslijn. De meest-wijzen zwijgen, en spreken ze bij toeval, zooals Romain Rolland, woorden van diepe menschelijkheid, dan gaat men ze meteen te lijf als landverraders. De ‘Académie Goncourt’, die jaarlijks een prijs uitlooft voor het beste werk van een of ander jong | |
[pagina 66]
| |
proza-schrijver, heeft dan ook in 1914 niemand bekroond. Men verwachtte eenzelfde houding voor het jaar 1915, doch zij heeft ditmaal met algemeene stemmen den prijs toegekend aan René Benjamin, voor zijn werk ‘Les Soldats de la Guerre: Gaspard’Ga naar voetnoot1). Dit boek was een openbaring. Alhoewel René Benjamin geen onbekende was in de letterkundige kringenGa naar voetnoot2), zoo heeft hij, dank zij den ‘Goncourt-Prijs’, thans een echte populariteit verworven. Zijn werk is dit ook ten volle waard. ‘Gaspard’ is een boek van een soldaat, door een soldaat, want de schrijver is sinds het begin van den oorlog gemobiliseerd, en men voelt zoo goed bij de lezing, dat men hier niet voor een ijdele fantaisie staat, maar dat alles, - tot de kleinste bijzonderheden, - doorleefd is. En dat is juist de waarde, de kracht en schoonheid van dit werk. Het is een boek realistisch en humoristisch, dat soms het komische bereikt en nochtans dikwijls plaats laat voor een zeer gevoeligen toon. Gaspard, de held, gemobiliseerd soldaat, in het burgerlijk leven ‘marchand d'escargots de la rue de la Gaieté’ te Parijs, is een echte ‘Parigot’: ruw van schors en soms van uitdrukking, maar met een goed hart, ‘un coeur franc et clair comme un printemps dans l'Ile-de-France’, en die nooit, zelfs niet in de naarste omstandigheden, zijn echte Parijsche geestigheid verliest. Hij komt in de kazerne met Burette, een dagbladschrijver, dien hij reeds een trouwe, onbaatzuchtige vriendschap toedraagt, omdat hij is ‘un type à la hauteur et pis qui sait causer’. Eenige dagen later vertrekken ze samen naar de Oostelijke grens, met al de illusies, die de eerste dagen van den oorlog kenmerkten. Dan volgen dagen-lange marschen met weinig eten en nog minder rust, tot ze eindelijk in 't volle vuur komen, bijna zonder 't zelf te weten. Beiden worden gekwetst, Burette doodelijk. Na een voorloopige verzorging brengt Gaspard den nacht door in de beschoten dorpskerk: ‘L'église était déjà pleine de blessés, couchés sur les dalles ou sur les bancs; et la lune... la lune était là, elle aussi, car depuis la veille la voûte s'était effondrée sous un obus, en sorte que le toit c'était maintenant le ciel, si lumineux par la nuit qu'il faisait. Il y avait, pourtant, dans cette église, des coins d'une ombre épaisse, d'où s'échappaient des gémissements. La lune si brillante, devait paraître odieuse à ces malheureux. Ils avaient fui sa clarté pâle; ils s'étaient tassés sur les bas-côtés.
Une immense plainte remplissait l'église, plus troublante, et plus vraie que toutes les paroles de prière que les hommes ont inventées. C'était le gémissement naturel de la Terre à Dieu; la souffrance sous le Ciel, allongés sur les dalles, entre des murs qui n'avaient pas encore entendu de supplications plus sincères que cet appel au secours de tant de corps déchirés. La toute modeste église de village, quand elle sert de première halte à des soldats sanglants, échappés des batailles, c'est l'image la plus simple et la plus émouvante de la misère humaine, qui interroge et qui supplie. Pourquoi ces douleurs, ces plaies, ces agonies? La chair tout entaillée, geint et crie sur la paille et les pierres de l'église qui l'abritent un instant ont l'air de dire: ‘Nous, nous savions tout cela... et nous vous attendions’. La lune disparut. Le jour commença de naître. - Debout ceux qui peuvent marcher, dit le major. - Moi, j'peux pas, grogna Gaspard. Et il se leva’.
Na een paar maanden hospitaal keert hij terug naar zijn kazerne, ‘son dépôt’, waar hij verplicht is zijn tijd in ledigheid door te brengen, en de toestanden zijn hier op onmeedoogend-ironische wijze geschetst. Eindelijk, na enkele dagen verlof, trekt hij weer naar het front, doch nauwelijks daar, wordt hij een tweede maal gekwetst: ‘Gaspard, hébété, tenta de se remettre debout. Il retomba et il fit: - Ah!... Ma jambe!... Cré Bon Dieu! Sa jambe droite, au-dessous du genou, était brisée, molle, et pendait, la culotte arrachée et sanglante, et il regardait, stupide, tandis que les camarades, en se hâtant, tête en avant, épaule haute, passaient sans prendre garde. Il appela d'une voix creuse: - Mousse... où qu't'es? Une voix répondit: - L'est là, par terre... L'a l' crâne ouvert, comme un vol-au-vent!... Gaspard ne se sentit plus le courage de rien dire. Il perdait du sang, qu'il regardait couler et faire une tache noire sur le sol. Français et Boches s'assassinaient: on entendait des cris sauvages. Une nouvelle marmite siffla, s'abattit, éclata; le champ s'ouvrit, puis il se souleva, et une énorme vague de terre vint s'abattre mollement sur le corps de Mousse. On ne le vit plus. Les canons allemands l'avaient tué: ils l'enterraient. La mitraille lui avait fait une horrible blessure: aussitôt elle lui creusait une tombe, l'y étendait et le recouvrait. La terre le reprenait sans que la main de l'homme aidât. La guerre le frappait, mais elle le gardait. | |
[pagina 67]
| |
Le repos tout de suite après la mort. Pas de corps palpé ni de poches fouillées; pas de plaintes; pas de phrases. Soldat Mousse: disparu...’ Gaspard wordt naar de ‘ambulance’ gedragen: ‘Elle était installée parmi des maisons en ruines, dans une grande cave de ferme crevée d'obus. On y descendit Gaspard qui commençait à souffrir de sa jambe et qui, brusquement, se soulevait de douleur sur la toile du brancard. Deux majors s'approchèrent. Ils dirent tout de suite: - Oh! toi, mon pauvre vieux... faudra couper. - Couper? répéta machinalement Gaspard. - Oui, il faudra couper là, dit le premier major. - Je ne crois pas: il vaut mieux couper là, dit le second major. - Pourquoi là? dit le premier major. - A votre guise, coupez là! dit le deuxième major. - Non, non, ça m'est égal. Coupons là... dit le premier major. Gaspard les regardait de tous ses yeux, faisant une affreuse grimace, et crispant les poings. Puis il laissa aller sa tête en murmurant une fois de plus: - Ah!... Cré Bon Dieu! Sa campagne d'hiver avait juste duré vingt-deux heures’. Op twee krukken en één been brengt hij de dagen zijner herstelling door, op een kasteel van Normandië, ten dienste van het Roode Kruis gesteld, waar een Amerikaan hem aanwerft voor een huis van gearticuleerde beenen. Hij is gelukkig nu; de oorlog heeft hem rijk gemaakt. Alhoewel het laatste hoofdstuk misschien het minst goede is, toch blijft de schrijver de belangstelling gaande houden tot het einde toe. Geen nuttelooze, langdradige beschrijvingen verzwaren de lezing en stremmen het verhaal, dat een aaneenschakeling is van leuke en roerende tooneelen, allen even treffend en even kleurig verteld. De jolige toon, die, in 't bijzonder, den Parijzenaar kenschetst, bergt vaak een innerlijke ontroering en een diep-menschelijk gevoel en is dikwijls een uitstekend middel om minder kwetsend harde waarheden te zeggen. De Fransche kritiek heeft dit boek dan ook met den meesten lof besproken en de ‘Académie-Goncourt’, eens te meer, ons een nieuw, talentvol schrijver leeren kennen, ditmaal met ‘Gaspard’, dat ons, in een tijdperk van literaire anemie, dubbel welkom is.
FRANS SMITS. De Panne (onbezet gedeelte van België). |
|