Maar, o de ellende als zij zat mèt een boek! Als ze zich plichtmatig heenwerkte door het cadeautje - want ze kreeg noch begeerde andere geschenken dan boeken. De leunstoel zat ongemakkelijk en er waarde een moeilijke sfeer om het oude tafeltje voor het middenraam. Een pijnlijke trek op het lieve gezicht - en wanhopig vroegen de oude oogen aan de vreemde bladzijden, waarom uitbleef wat moest gebeuren, en gezegd werd wat moest verzwegen worden? Dit tobben duurde, totdat iemand het boek kwam verdedigen, liefst bewonderen. Want boeken en schrijvers waren er om bewonderd te worden, Iuidde een harer hardnekkigste levenshypothesen, en ging dit nu heelemaal niet, dan tenminste geëerbiedigd te worden als bizondere
Mevr. B. Holtrop-van Gelder als Ellida in ‘De Vrouw van de Zee’.
Uit: Henrik Ibsen's Dramatische Werken II.
wezens. Kon zij dit echter niet doen, dan voelde ze zich rampzalig, als door booze machten gedwongen tot iets wat ze verafschuwde. Totdat een ander haar taak overnam; dan kwam zij tot rust. Het boek, dat nu zijn hem toekomende lijfwacht had, werd fluks uitgelezen - en in haar handen werd nooit meer een werk gezien van dien schrijver, die immers elders gevonden had wat hem toekwam.
Dikwijls ook speelde ze zoo wat met een boek. Dan wisselde de stemming als het weer op een laten herfstmorgen. Zon, kostbare zon, oud-gouden zon aan een stillen hemel van lichtende schapenwolkjes, de stil-blijde wereld in wazige gouden sluiers - en ineens de zon weg, alles plotseling in droeven damp gehuld, in rouwnevel. Zoo zij; het eene oogenblik verjeugdigd onder een ongelooflijke verrassing, daar zoo-maar gevonden in dat neutrale boek; het volgende oogenblik lusteloos en apathisch, want och, dit was wel het vervelende van het leven: dat het zoo neutraal is of neutraal wordt. En met zoo'n neutraal boek vóor zich kon zij zoo origineel uit den hoek komen. Bij zulk een gelegenheid hoorde ik haar zoo langs haar neus weg vragen:
‘Wat denk je: zullen we in den hemel ook boeken lezen?’ Er kwam natuurlijk geen antwoord; er werd ook blijkbaar geen antwoord verwacht. Er werd geglimlacht, aan weerskanten. Natuurlijk; menschen, voor wie soms een vraag meer beteekent dan het antwoord, kunnen glimlachen; menschen, wien het alleen te doen is om het antwoord, en liefst nog wel om het eenig ware antwoord, kennen niet de zalige verrukkingen van den glimlach.
Soms overkomt het mij, voor m'n stapeltje nieuwe boeken gezeten, dat ik weer die origineele vraag hoor van die ook al weer lang geleden heengegaan is, en dat ik dan naar buiten staar en kan glimlachen.
G.F. HASPELS in ‘Onze Eeuw’.