Den Gulden Winckel. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Over de nieuwste Servische literatuurIIGa naar voetnoot1)DE gebieden der Serbo-Kroatische literatuur die geheel volgroeid zijn en niet slechts enkele namen als waardige vertegenwoordigers der soort kunnen aanwijzen zijn de Lyriek en het Verhaal. Ik zou willen trachten van deze twee een algemeene karakteristiek te geven. Het is geen toeval dat juist deze twee soorten van de Serbo-Kroatische literatuur de meest-gevorderde zijn: daarin heeft het volk als geheel den eersten trap der hoogere geestesontwikkeling bereikt. Want terwijl het Verhaal alle verbrokkelde deelen afzonderlijk, in hun ethnographische bontheid en in hun dialektisch verschil, omvat en karakteristiek weergeeft, komt in de Lyriek in de eerste plaats de misschien het meest op den voorgrond tredende individueel-persoonlijke trek van het zuid-slavische ras tot uitdrukking. Uit dezen drang tot persoonlijke meenings- en gevoelsuiting ware nog menig verschijnsel in het Serbo-Kroatische volk te verklaren. Het is hier misschien voldoende te wijzen op de lyrische stukken, de zoogenaamde ‘Vrouwelijke Liederen’, der Servische volkspoëzie, die in tegenstelling tot de heldenzangen in het geheel niet aan het lokale gebonden zijn en door dichters van elke natie konden zijn gemaakt. Goethe bijvoorbeeld, die toch reeds door zijn vertaling van het ‘Klaaglied der edele vrouwen van Asan Aga’ van zijn ingenomenheid met de Servische volkspoëzie blijk gaf, kon, als oude man, niet nalaten te zeggen dat hij in de heldenzangen ook ‘abergläubisch-barbarische Gesinnungen’ vond, en den grootsten nationalen held, Kraljevic Marko, ‘ein rohes Gegenbild zu dem griechischen Herkules, dem persischen Rustem’ te noemen, terwijl hij tegelijkertijd de lyrische gedichten afzonderlijk en voortreffelijk karakteriseert en ze gelijk stelt met het Hooglied. Op eene dergelijke wijze ontwikkelde zich ook het Serbo-Kroatische kunstlied onafhankelijk van lokale invloeden, in tegenstelling tot de vertelling, en zelfs de patriottische lyriek van den laatsten tijd verhief zich tot gelegenheidspoëzie in den persoonlijken zin dien Goethe er aan gaf. Als middelpunt der nationale en kultureele strevingen van de Serbo-Kroaten kan wel, reeds sinds het einde van de 19e eeuw, Belgrado gelden; daar het voormalige ‘Servische Athene’ in Zuid-Hongarije, Novi Sad, vrijwel op den achtergrond geraakt is en de hoofdstad van Bosnië en Herzegowina, Serajewo, nog slechts aan het worden is, komt, als gewichtige verzamelplaats voor het westelijke, katholieke, deel des volks, eigenlijk alleen Zagreb (Agram), waartoe zich de Slowenen met hun Ljubljana steeds meer aangetrokken voelen, ten volle in aanmerking. - Montenegro, dat | |
[pagina 82]
| |
den grootsten Serbokroatischen dichter van de 19e eeuw, Petar Petrovic Njegos, had voortgebracht, heeft thans geen schrijver van eenigen naam aan te wijzen; zoomin als Macedonië en Nieuw-Servië, die waarschijnlijk eerst tot het nieuwe sociale leven moeten worden opgewekt vóor zij aan de hoogere taak der volksontwikkeling kunnen deelnemen. Terwijl echter nog in de tweede helft der 19e eeuw de hongaarsche Serven en Kroaten het leeuwendeel der kultuurarbeid alleen hadden te verrichten, komt thans het ethnographisch moment niet langer in aanmerking; en reeds bij den aanvang der nieuwe eeuw waren er in het eigenlijke Servie dichters die de leiding stilzwijgend hebben overgenomen, zonder dat het van belang is of ze in Servië, Bosnië of Kroatië en Hongarije geboren zijn. Thans reeds moeten deze feiten door den literatuur-historicus worden vastgesteld; en voornamelijk bij de lyrische dichters; want afgezien van eenige dialektisch gebruikte woorden zou uit de gedichten zelf moeilijk zijn op te maken, dat bijvoorbeeld Jovan Ducic uit Herzegowina komt of dat Milan Rakic in Belgrado is geboren. Zelfs de, wat het gesproken dialekt betreft, zoo geprononceerde streken om Zagreb (Zagorië) brengen thans dichters voort die de zuiverste schrijftaal gebruiken en die zich slechts door het daar gebruikelijke latijnsche schrift van hun Apollo-broeders uit Belgrado onderscheiden. - Eerder nog ware te spreken van een scheiding naar invloeden van buiten: een Fransche in Belgrado en een Duitsche in Hongarije en Zagreb; doch zelfs hierbij komen niet slechts uitzonderingen maar geheele groepen van merkwaardige kruisingen voor, waarbij ten slotte Russische, Engelsche en nòg andere invloeden de zaken op dit gebied nog samengestelder maken. Gelukkig zijn deze invloeden grootendeels overwonnen, of tenminste goed ‘verteerd’, en ze kunnen slechts zoolang als de dichter niet is gekomen tot een volkomen individueele wijze van uitdrukking - die dan meestal weer een grooteren of kleineren invloed oefent op de komende generaties - duidelijk onderscheiden worden. Ook zijn de lyrische ontboezemingen in het Serbo-Kroatische volk zóó veel voorkomend en talrijk, dat betrekkelijk zeer jonge menschen het reeds tot een eigen school kunnen brengen en ook hebben gebracht. Een klassiek voorbeeld daarvan was reeds voor dertig jaar Vojislav Ilic; misschien nòg merkwaardiger is het geval van Milan Rakic, wiens eerste bundeltje gedichten een stroom van imitaties ontketende die nù nog niet geluwd is. En - het is karakteristiek voor de huidige Servische lyriek - de vorm en de taal zijn dermate ontwikkeld en de versificatie is zoo volmaakt, dat ook een talent van den tweeden rang, een goed volgeling, zoodanig voortreffelijke verzen en van vorm volmaakte gedichten kan schrijven dat men zich ten opzichte daarvan bijna zou vergissen. Natuurlijk bestaat daarnaast een zeer groot aantal stumpers, en de boekenmarkt is vaak overladen met smakelooze bundels, waarvan de inhoud den literatuur-vorscher niet verder dan als krachtig getuigenis voor den zanglust van het ras belang kan inboezemen. Van de gelukte en mislukte imitaties van het lyrische volkslied en de ‘naar antieken vorm geschreven’ Hymnen en Oden tot de meest individueele en intieme zelf-bekentenissen en de meest hypermoderne lyrische of hysterische stamelingen en stotteringen in verzen of afzonderlijke regels: alle soorten van lyriek zijn in de huidige Serbo-Kroatische literatuur vertegenwoordigd, en op de meest-verschillende wijzen van lyrische uitdrukking worden lust en leed van 10.000.000 menschen door hun vertegenwoordigers vrijgevig en nadrukkelijk aan de wereld bekend gemaakt. Misschien niet in gelijke mate goed bedeeld, maar toch aanzienlijk en wèl verzorgd in dit opzicht, is de Serbo-Kroatische literatuur van dezen tijd met het Verhaal. Een bontgeweven tapijt met eigenaardige beelden en typen, uit alle streken waar Serven en Kroaten wonen, zou voor de oogen van den kunstkennenden buitenlander kunnen worden uitgespreid: Montenegro en de grijze bergen aan de Adriatische Zee met hun reuzen, die een patriarchale levenswijze voeren; het vlakke Dalmatische kustland, waarvan de bijgeloovige bewoners met de zee, die zij bandeloos en wellustig beminnen, als vergroeid zijn; het half-oostersche, bonte stadsleven van Bosnië en Herzegowina en de vermenging der konfessioneele zeden en gebruiken van een volk met drie godsdiensten; het oude heeren-leven en -doen in het Kroatische achterland (Zagorië) en het boerenleven in het Slavonische dorp; de geestelijke gesteldheid der door kultuur en politiek uitgeputte en gedegenereerde Servische familiën in Zuid-Hongarije en de pogingen om aan het verval te ontkomen; het zich ontwikkelende grootestads-leven en streven van de residentie Belgrado en de serviaansche provincie in al zijn nuances, van de rijke Macva tot in het Kossovo-gebied en Macedonië; - al deze Servische en Kroatische landen en specialiteiten hebben hun voortreffelijke schilderaars gevonden, die tegelijk voldoende kunstenaar waren om aan het zuiver lokale slechts kleur en milieu te ontleenen opdat ze datgene wat ze ons te zeggen hebben van plastischer werking zouden kunnen maken. Bijna alle lagen des volks en alle beroepen hebben hun kunstvaardigen beschrijver gevonden, van de ragusaansche Aristokraten (‘gospari’) en de kroatische edellieden (‘plemenitasi’) tot de kerkhofbedelaars in Vranje aan | |
[pagina 83]
| |
de oudservische grens en de Zinzaren en Joden in Servische steden en stadjes; en wel zoo van de ernstige als van de komische zijde gezien. Er ligt in deze verhalen een interessant zuidslavisch nationaal ethnographisch museum, en het is bijna betreurenswaardig dat ook in deze door en door nationale kunst die persoonlijke rastrek zich steeds meer doet gelden en het groote objectieve beeld door te individueele ziens- en uitdrukkingswijze weliswaar verdiept maar tegelijkertijd ook verduisterd wordt. In ieder geval is de overbrugging van de kloof die het lyrische lied en het verhaal scheidde ook naar den vorm reeds geslagen, en een karakteristiek bewijs daarvoor dat zich ook de literaire ontwikkeling door niets laat ophouden is, bijvoorbeeld, het feit dat midden in het oorlogsjaar, onlangs, om zoo te zeggen ontgroeid aan de nationale nood en het kanongebulder, twee bundels kleine verhalen van twee jonge dames verschenen zijn die de zuiverste ‘bekentenissen van schoone zielen’ bevatten en een buitengewoon persoonlijk karakter hebben. Eigenlijk behooren zij ook slechts naar den vorm tot het verhalend proza en beteekenen ze inderdaad een verbreeding van het lyrisch zich uitspreken. De werkelijke vooruitgang in het Verhaal der Serbo-Kroaten is in de richting van den objectieven, een eenheid vormenden roman te verwachten. De ‘roman voor de huiskamer’ bestaat weliswaar reeds sedert honderd jaar; hier echter wordt de roman bedoeld in zijn volle beteekenis, voor welken alle voorwaarden aanwezig zijn en waarmede, zooals al gezegd werd, reeds een begin is gemaakt. Dat den literairen producten van tijdgenooten de Europeesche maatstaf wordt aangelegd zoodat niet alles ‘mooi’ verklaard wordt alléén ‘omdat het ons toebehoort’ - wat bij kleine volken niet onbegrijpelijk zou zijn - daarvoor zorgt bij de Serviërs en Kroaten vóor alles de binnenlandsche kritiek. Het is merkwaardig dat deze, die toch de som der literaire ervaringen beteekent en om zoo te zeggen de scheppingen tot voorwaarde heeft, zeer ontwikkeld is. De verklaring moet weer gezocht worden in dien individueelen trek van het ras. Men komt bijna in de verzoeking om te zeggen dat de Serbo-Kroaten geboren critici zijn; dat wil zeggen dat iedereen zijn eigen oordeel heeft - ervan afgezien of het ook steek houdt. Zoo is het, bijvoorbeeld, bekend dat in geen enkel land het volk zich zoo zeer met politiek en staatsaangelegenheden bemoeit als in Servië. Natuurlijk heeft dit voor het volk als geheel zoowel zijn voor- als zijn nadeelen; maar het is een feit dat er in het ras reeds een kritisch gevoel woont. Daar de afstand tusschen zoo'n ‘geboren’ kritikus en een werkelijke in 't uiterste geval zoo groot is als die van het verhevene tot het belachelijke, of omgekeerd, is het te begrijpen dat ook de literaire kritiek der Serbo-Kroaten zeer ongelijkmatig door bevoegden en onbevoegden wordt uitgeoefend. Het is zelfs in den laatsten tijd, vóor de oorlog den gemoederen andere dingen gaf, tot merkwaardige en grappige polemieken tusschen dichters en werkelijke kritici gekomen, waarbij de strijdroep klonk: ‘Hie Dichter - hie Kritiker!’
Prof. Dr. MILAN CURCIN. Belgrado. |
|