Den Gulden Winckel. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHerinnering aan de BugraGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 168]
| |
veel keuze, een zeer onvolledige verzameling Nederlandsche boekkunst te zien was. Dit kamertje leerde ons dit: dat in ons land waarlijk de krachten en àlle mogelijkheden om tot een goed boek te komen wel aanwezig zijn, en dat zelfs onze beste kunstenaars eerlijker en principieeler werken dan vele van hun meer gezegende en beroemder buitenlandsche vakbroeders. Maar - het is hier weer het oude liedje - uitgevers en drukkers geven geen opdrachten, omdat zij meenen het zonder den kunstenaar even goed, zoo niet beter te kunnen, en zij werken ieder streven naar kunstvolle conceptie van hun vak met al hun macht tegen. Des te meer moeten wij den onvermoeiden en systematischen arbeid van Veldheer met zijn Vereeniging van Grafische Kunstenaars op prijs stellen, waar hij overal en altijd weer in de bres komt om de belangen der kunstenaars en hun recht op medezeggingschap te verdedigen. Zonderen wij Ehmcke en Koch uit, dan zien wij er schaars' één onder de bekende boekkunstenaars die geen concessies deed aan den heerschenden ‘smaak’. Ehmcke is van een treffende vindingrijkheid binnen de schijnbare beperktheid zijner middelen. Met zuivere lettervormen weet hij de meest geëigende en meest sierlijke decoratieve schikkingen te vinden. Hij is altijd vast in zijn grondbeginselen, rustig en natuurlijk-eenvoudig. - Zijn letter is altijd stevig, zwaar van bouw, en geen weet zulk een sterk en logisch verband tusschen die letter en zijn figuurlijke decoratie te brengen. Ehmcke is het geweest die duidelijk en onwederlegbaar getoond heeft welk een ongekende en onschatbare waarde aan decoratieve elementen het alpha-bet vertegenwoordigt. In zijn lessen te Düsseldorf en te München, in zijn boek ‘Die Ziele des Schriftunterrichts’ en allermeest in zijn eigen werk blijkt hoe eigen hij Fragment van een brief van Schopenhauer aan zijn uitgever Brockhaus.
| |
[pagina 169]
| |
zich den vorm onzer letters heeft gemaakt en hoe prachtig hij deze weet aan te wenden. Hij gaat verder dan Johnston en von Larisch door het lettermotief ook buiten het boek rijken toepassing te geven in aardewerk-, glas-, steen- en metaalversiering. - Indien er ooit menschen gevonden worden die hun onmacht goed willen praten met de weinige geëigendheid van de letter voor decoratieve versiering of decoratieve opvatting, dat hij bij Ehmcke ter schole ga om van het eerste oogenblik af zijn dwaling in te zien. - ‘Vóór de Bugra’.
(Zie de redactioneele noot aan den voet van dit artikel). Rudolf Koch is ook zulk een natuurlijk, rustig talent, dat alle spelerij, alle gemakkelijke bekoringen verwerpt om met de fantasievolle vormen zijner Duitsche schriftvormen klaar en eerlijk te werken. - Kleukens is een lieftallig en zuiver talent - zijn Helgaschrift is een allerbekoorlijkste letter - maar zwakker en conventioneeler dan Ehmcke en Koch, en zonder zijn uitvoerige decoratieve verluchtingen kan hij eigenlijk niet werken. En hoe schoon menig werk van de door hem geleide Ernst-Ludwig-Presse ook zijn mag (Holderlin's ‘Hyperion’) er is altijd een coquetterie die bekoort en niet bevredigt. - Heinrich Wieynk is - wat eenzijdig - in zijn zwierige kursijven onovertroffen. Mogen zijn krullen, soms wat te vaak, ons naar meer waarlijk moderne strengheid doen verlangen, hij is zeer eigen en onder de nieuwere Duitsche boekkunstenaars een typische figuur. Zijn inrichting van de stand der vereenigde Berlijnsche uitgevers in de Hoofdhal was van eenvoudigen, soberen smaak, terwijl er menig opschrift, in goud op zwart, onovertrefbaar geteekend stond. Ehmcke en Wieynk hebben den meest merkbaren invloed gehad in Duitschland, en allerwegen ziet men zeer aanvaardbaar werk van hunne leerlingen. - In het koepelzaaltje van de ‘Halle der Kultur’, dat aan de boekkunstenaars voor een collectieve tentoonstelling was afgestaan, zag men naast het werk dezer voorgangers ook menig afstootelijk staal. Hadank toont aan, hoe men zelfs van Ehmcke's voorbeeld uitgaande veel zeer-onzuivere en zeer-oneigenlijke teekeningen kan voortbrengen. De wilde overladenheden, de ondoorleefde Fransche imitaties van Prof. Steiner-Prag worden slechts geëvenaard door het latere werk van Walter Tieman, die, na zich los gemaakt te hebben van de principes die hem vroeger met de beste kunstnijveraars één deden zijn, vervallen is in bloemenmandjes, welriekende guirlanden en opgeknoopte mandolines. - Wanneer een man als Tieman, wanneer een Weisz voorgaat, is het dan te verwonderen dat alom de biedermeierei opbloeit en daarnevens de naäperij van koninklijk en keizerlijk Fransche motieven naarstig beoefend wordt? Boekband, typografisch ornament, lettertype en papierkeuze, overal ziet men teruggrijpen naar oudere vormen, overal doet zich gevoelen de matheid van den geest, die, vermoeid van het straffe leven, onmogelijk tot wezenlijke, nieuwe tijdseigen vormen kan komen. Zoo ziet men tusschen de machtelooze degelijkheid van Richard Grimm-Sachsenberg en de machtelooze oppervlakkigheid van Paul Renner alle graden der mislukking geëtaleerd.
J. GRESHOFF. |
|