| |
Letterkundig leven uit de juli-tijdschriften
De Gids
Dr. P.H. van Moerkerken Jr. opent de aflev. met het vervolg van zijn aan den dichter Frans Bastiaanse opgedragen novelle uit den Franschen tijd ‘De Bevrijders’. Het is aangename lectuur, al blijft dit genre geheel aan de oppervlakte van 't leven, dat hier wordt uiteengelegd in wat bekoorlijke, met den schoonheidsglans van verleden dingen omstraalde tafereelen, zonder dat ook een poging wordt gedaan om tot het wezen dier dingen door te dringen. Dit schijnt mij de kracht, maar tevens de zwakheid van dit ‘genre’ - een zwakheid zich voor mij vooral voelbaar makend juist in dit gedeelte, waar wij, zij het in de achterhoede, met Jacob ter Wisch worden meegevoerd in de groote armée naar Rusland. Evenwel - wachten wij met dergelijke voor deze plaats te diep gaande critische overwegingen tot het verhaal in boekvorm het licht zal hebben gezien, en genieten wij intusschen van de kostelijke tooneeltjes, die de auteur ons
| |
| |
met zijn fijne pen beschrijft. Napoleon zal over den Heerenweg bij Haarlem komen langs het buitentje van den tabakskoopman en kunstbeschermer David van Wyck. Deze heeft door zijn beschermeling Tobias Soelens een tweeregelig welkomstversje laten vervaardigen en dat bevestigd aan een kleine eerepoort van sparregroen, dahlia's en asters. Als dan de Haarlemsche Gardes d'Honneur verschijnen en daarna 't rijtuig met den Keizer zelven, treedt David naar voren op den stillen weg, neemt den steek af en buigt diep.
De koetsier hield de paarden in; en Napoleon, glimlachend opziend, wellicht meenend de versiering eener nieuwe gemeente te zien, las de dichtregelen van Soelens, door Van Wijck slechts een weinig veranderd:
‘Soyez, plus grand héros de l'univers,
Le bienvenu sur cette terre’.
Toen richtte de geweldige Heerscher het woord tot den verheerlijkten tabakshandelaar en vroeg:
‘Eh, monsieur, qui a fait ces beaux vers?’
‘Moi, sire’, zeide Van Wijck, niet wetend hoe hij zou antwoorden.
‘Ah, qu'est donc près de vous le vieil Homère!’ lachte de Keizer; doch zijn scherpe trekken vergrimden onmiddellijk en hij snauwde met een verachtenden grijns:
‘Fouette, cocher!’
Onthutst, verontwaardigd, verbleekend staarde David van Wijck de hollende karos, de dravende ruiters, de zonnige stofwolk na. En terugtredend onder zijn eereboog slikte hij zijn hartelijkste vloeken in, dankte den God van Neêrland dat de Breevoorts geen Fransch verstonden, trok een beminnelijken glimlach rond den mond en riep de wachtende dames toe:
‘Zijne Majesteit was dankbaar en verrast!’
Van de verdere bijdragen vermelden wij alleen mooie Verzen van Bastiaanse uit den cyclus ‘Een Zomerdroom’ en een artikel over de Geschiedenis der Groningsche Universiteit, meer in 't bizonder der Groninger Richting, door Prof. Huizinga.
| |
Groot-Nederland.
Een nog onbekend schrijver A. van 't Lant opent de afl. met een novelle uit het boerenleven: ‘Bloei’. Louis Couperus vervolgt ‘De Ongelukkige’. Cyriël Buysse schrijft eenige regels naar aanleiding van Stijn Streuvels' boekje over de landsche woning in Vlaanderen. Buysse spreekt van ‘een noodkreet’ om te waarschuwen tegen 't gevaar dat het ouderwetsch natuurschoon meer en meer bedreigt. De woede van 't boomenrooien schijnt ook in Vlaanderen om zich te grijpen. Ook over Karel van den Oevers ‘Kritische Opstellen’ schrijft Buysse buiten de gewone rubriek ‘boekbespreking’ om. Hij vindt dat de katholiek van den Oever maar alleen over zichzelf en zijn geestverwanten schrijven moest, daar hij de mentaliteit van andersdenkenden zoo min begrijpt als de heer Buysse bv. de mentaliteit van de Papoea's. Valt ditzelfde echter ook niet tot vele liberale heeren te zeggen, die bv. smalend schrijven over ‘het geloof’? Zonder de waarheid van 's heeren Buysse's beweren in twijfel te willen trekken (ik zou dit niet kunnen) acht ik voor mij toch een standpunt als Lode Baekelmans in dit nr. van D.G.W. inneemt tegenover van den Oevers boek sympathieker en... ruimer.
Roelvink eindigt zijn tooneelstuk ‘De Sterksten’. Van Annie Salomons' ‘Zangen van Maria Magdalena’ halen wij hier eenige coupletten aan, in de hoop dat de dichteres ons niet beschuldigen zal door deze citaten de organische eenheid te schenden.
Voor mij is de min der verdwaasden, die knielen
Met oogen star en fel van verlangen;
Voor mij de verwardë extasezangen
Van den hartstocht, die háten moet en vernielen.
Maar nóóit de vrede van 't veilig huis,
Met gesloten deuren, gesloten blinden,
En onder 't zegenend lampgesuis
De rust der dagelijksch trouw-beminden.
En daartegenover de deemoedsstemming der Christin geworden zondares:
Uit den blinkenden nacht van verbijsterde zonde
Trek, God, me in uw scheemring van schaamte en berouw;
Koel mijn schroeiende lippen, die pijnen als wonden
Met uw kool der verreining, die zegent als dauw.
O, de weg was zoo lang tot uw heiligë oogen,
En mijn hart was zoo stug, zoo gevoelloos en dicht;
En ik vreesde het uur, dat 'k mijn laagheid en logen
Overwonnen moest toone' aan uw stralend gezicht.
En ik vreesde en bleef ver; tot ik brák van ellende.
Toen hieft ge mij zelf tot uw heiligen troon,
En ik kan niet ontvluchten, ik kan mij niet wenden,
Ik vrees met mijn adem uw hoogheid te schenden,
Erbarm u, o Heer, wasch mijn schamelheid schoon.
| |
Onze Eeuw.
Van Nico van Suchtelen een Inleiding tot Dante's Vita Nuova. 't Is een wonderlijk boekske, dit liefdeverhaal van den 27-jarigen Dante, waarvan de eigenaardigheden reeds sommigen van Dante's tijdgenooten hebben gehinderd.
En werkelijk, bij een eerste, vluchtige lezing doet het wel ietwat zonderling aan: een dertigtal van de sierlijkst bewerkte, zoetstvloeiende minnedichten, lof en klaagzangen, vereenigd in een onderling verband door een later geschreven verklarend proza, welks stijl het midden houdt tusschen plechtige bijbeltaal, deftigpedant betoog en kinderlijk-naief verhaal: een keten van fijnstgeslepen juweelen in stijf-eenvoudige vatting. En dan elk dier gedichten nog bovendien ontleed naar zijnen bouw en inhoud, ‘verdeeld’ zooals Dante het noemt, in glossen zòò dor, schoolmeesterachtig en overbodig meestal, dat reeds Boccaccio, Dante's eerste officieele ‘uitlegger’, deze ‘divisioni’ verwierp als ‘troppo infantile’, als een belachelijke kinderachtigheid! Moet de kritische verbazing van den hedendaagschen lezer met ‘litterairen’ smaak, niet toenemen als hij bemerkt dat de stof voor vele dier gedichten blijkbaar ‘verzonnen’ is; dat ook de droomen en visioenen waarvan Dante gewaagt, blijkbaar ‘cerebrale bedenksels’ zijn ....
Kan verder deze hedendaagsche lezer wel anders dan schouderophalend glimlachen om de zonderlinge getallen-mystiek, het kinderachtig gegoochel met de cijfers drie, negen en tien, vertegenwoordigende de Drie-eenheid, de negen hemelen en de volmaaktheid, welke Dante ten behoeve dier symboliseering in zijn proza invoert; of om zijn blijkbaar streven ook in de rangschikking en misschien zelfs in het aantal der opgenomen gedichten, de door hem gewilde allegorische strekking uit te drukken?
De heer van Suchtelen tracht ons dan echter in zijn artikel Dante te doen zien
als een kunstenaar wiens geest in zijn diepste wezen volstrekt niet ‘buiten dezen tijd’ staat, maar integendeel als een dier dichters die de groote, drievoudige synthese: van subjectiviteit en objectiviteit, van droom en werkelijkheid, van gevoel en verstand, wist te voltrekken en daardoor kon worden tot onzen eeuwigen tijdgenoot, in wiens hart dezelfde Liefde sluimerde en ontwaakte die ook in het onze sluimert en ontwaken kan als de aanschouwing der schoonheid haar slechts wekt.
Van de verdere bijdragen vermelden wij: Booker T. Washington in Europa door G.J. Vos Az. - Bismarck's dagen van strijd met zijn Koning door A.W. Stellwagen. - Een merkwaardige vrouw door Dr. J. de Jong. - Gedichten uit het Deensch door Edward B. Koster.
| |
| |
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Wij zitten dan, de laatste jaren, helaas weer rondom in de middelmatigheid. Enkele superieure boeken - en ook maar enkele zóó gek slecht, zoo bespottelijk onnoozel, dat men er zich, in een lustig geschreven recensietje, onverdeeld vroolijk over maken kan. Maar verschrikkelijk veel dat zoo-zoo, la-la is, niet bepaald slecht, over 't algemeen misschien wel beter van compositie en schriftuur dan men dat 'n dertig jaar geleden gewoon was van het gemiddelde romanslag, maar overigens zoo in 't geheel geen kenmerken dragend van dieper kunstbegrip dan toen bij dat slag werd opgemerkt. De belangrijkste les van 1880: schrijf alléén wanneer ge wordt gedrongen tot schrijven, en, zoo vaak ge schrijft, geef u geheel aan uw werk, openbaar ons uw heftigst en diepst zieleleven - die les door Van Deyssel samengedrongen tot zijn eenvoudig-groot woord: ‘kunst is passie’ - schijnt op het gewone slag romans- en novellen-producenten, van gedichten- en drama-schrijvers trouwens eveneens, bitter weinig indruk gemaakt te hebben....
De vlotte verhalen, de onderhoudende romans, ze verschijnen jaar-op-jaar, maand-op-maand, alsof er geen 1880 en geen Van Deyssel was geweest, en onze ‘wakkere’ uitgevers steken ze in fraaie pakjes, met prentjes op de omslagen en op de prachtbandjes, zij laten ze drukken met duidelijke letter op room-blank papier en verkoopen er hun dozijnen van, voor de hollandsche leesgezelschappen en bibliotheken, hun andere dozijnen voor de indische leestrommels.
Aldus verzucht Herman Robbers, en wie zal beweren ten onrechte? Cornelis Veth geeft weer een zijner grappige parodistische verhalen: ‘De Drie Musketiers’; Henri van Booven een schets ‘Thuiskomst’, en Franck Gericke 't eenvoudig verhaal van wat simpele kindervoorvalletjes ‘Pyknotides’. Voorts noemen wij nog een artikel over Felix Buhot, en een over Boerenwoningen en Volkskunst in Scandinavië, beiden geïllustreerd.
| |
Nieuwe Banen.
Dr. de Hartog heeft op een debatavond met Gerhard de wereldbeschouwing van Multatuli aan critiek onderworpen en Multatuli, ja, wel een knap schrijver, maar met dat al toch een Godslasteraar genoemd. Een enthousiast jongmensch, die zich F. van Nifterik teekent, heeft van den redacteur nu plaats gekregen voor een eenigszins van Deysseliaansch aandoend stuk, waarin hij met de kracht van den dichterlijken paradox een lans breekt voor de zedelijke beteekenis van de persoonlijkheid Multatuli. Een enkel citaatje ter kenschetsing.
Dacht u, dat een kunstenaar, die zoo zuiver Gods maaksel in zijn ziel te onderscheiden weet, die schots en scheef van ontroering den avond ingeloopen is, ja, dat die zal weenen en knarsetanden in de buitenste verdoemenis? Och kom!
God zet hem boven op zijn eenen schoor als een flinken jongen en zeit: lk mag jou wel, ik heb pleizier an je beleefd. Ik kan met jou tenminste nog 'reis praten over m'n mooie sterren. 'n Werk geweest! Eer dat dat goed liep. Jonge, jonge. Ik kan met jou reis praten over m'n werk, snap je. Op aarde maakt dat zoo geen opgang, hè, ventje? Ik heb je niet voor niemendal bovenop m'n schoor. Wat heb je toch iets moois gezeid over m'n mantel! Die doe ik dicht met sterren.....
In het volgend nr. zal Dr. de Hartog deze ontboezeming beantwoorden.
| |
De Nieuwe Gids.
Van Hulzen vervolgt zijn ‘discours sur la sensualité’: Aan 't lichtende strand, en Felix Timmermans pallietert er weer leutig op los; wij verlangen er naar dit proza bij elkaar als boek te hebben.
Dr. J.B. Schepers deelt ons iets mede over Bredero's invloed op tijdgenooten, met iets over plagiaat in dien tijd; M.V. over ‘Les Bergeries’, een pastorale van Honorat de Bueil, seigneur de Racan, geschreven toen deze er toe gekomen was ‘à changer son amour poétique en un véritable’, welke liefde dan de markiezin Mme de Termes betrof. Schrijver prijst in dit herderspel o.a. den vluggen val der dialogen en de levendig gerythmeerde koren, en toont door citaten aan dat naast de gracieuse qualiteiten ook een diepstatige ernst niet wordt gemist. De karakteristiek van Courart: ‘l'agréable Racan’ acht schrijver niet onjuist.
Verder noemen wij gedichten van Hein Boeken, Jac. van Looy en Peter Spaan, en een hoogst belangrijk artikel van Dr. A.H. de Hartog over de Beteekenis van den Vorm in het Wereldgeheel. Iedere nieuwe periode van wijsgeerig denken zet in met een ontdekking, met de aanwijzing van een algemeen gezichtspunt onder hetwelk het Al wordt doorschouwd. Zoo Plato met de Idee, Aristoteles met het Doel, Descartes met het cogito ergo sum, Spinoza met de Substantie, Fichte met het Ik, Hegel met het Begrip, Schopenhauer met den Wil, etc. Zulk een universeel gezichtspunt nu kan de wijsbegeerte van onzen tijd, die naar het concrete uitgaat, vinden in den Vorm, welk beginsel tot nog toe nimmer als centraalbeginsel in 't midden der wereldbeschouwing is geplaatst geworden. de Hartog schijnt zich hier een plaats onder de leidende geesten te willen veroveren; hij kondigt althans aan een ‘Wijsbegeerte van den Vorm’, een werk dat geen compilatie-arbeid kan worden, maar oorspronkelijke denkkracht ter systeem-vorming vereischt. Moge den schrijver van dit alvast ‘inleidend’ artikel de kracht en de bezonken rust daartoe gegeven worden! Zulk een werk kan óok voor de litteraire critiek van groote beteekenis zijn.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD. Uit het Land van den Draak. De Metropool. Reisbrieven van H. Colijn. - De opleiding van den jurist op het Gymnasium en aan de Universiteit, door Jhr. Mr. W.H. de Savornin Lohman. - Als 't vertrouwen sterft, door Bernarda. - De Vermeende Aap, door S. Coolsma. - Avond, door P. Minderaa. - Leestafel.
Met haar novellistische bijdragen is deze redactie nog steeds niet gelukkig, evenmin als die van 't hier volgend periodiek:
| |
Ons Tijdschrift.
INHOUD. Jong Vrouwtje, door J.M. Westerbrink-Wirtz. - Een nieuw Geluid, door Dr. P. Blaauw. - Wéér bloeien de Seringen, door H.J. Tollig. - Huwelijkstrouw of Vrije Liefde, door H.C. Gunning-de Vries. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik, door *** - Van Boeken.
| |
De Hollandsche Revue
INHOUD. Wereldgeschiedenis. - Belangrijke Onderwerpen: Frederik van Eeden en de Jeugd. - Teekenen. - Het Bureau voor Handelsinlichtingen. - Karakterschets: E.F.E. Douwes Dekker. - Revue der Tijdschriften. - Het boek van de maand: ‘Het Amsterdamsche schoolkind en de Bioscoop’, door Simon B. Stokvis. - De Boekentafel.
| |
De Vlaamsche Gids.
INHOUD. Op Reis, door Pol de Mont. - Mislukte Nering, door Jan van den Berghe. - Poëten; God, door Jan Jans. - Sonnettentrits, door Antoon Moortgat. - Korte Schets der Geschiedenis van Ninove. - Nederlandsche Letterkunde, door Maurits Sabbe. - Fransche Letteren, door Leo van Riel.
| |
Vragen van den Dag.
INHOUD. De schriftlezing als wetenschap, in verband met Binet's enquête op dit gebied, door H.W. Cornelis. - Hoe de theosoof zich de hoogere werelden voorstelt door M. Reepmaker; etc.
| |
Omhoog.
INHOUD. Armoede, door A.C. Schuitemaker. - Religieus Individualisme, door J. Jac. Thomson. - In de St. Izaäcskerk te St. Petersburg, door H. de Groot. - Wat wij tegenkwamen.
|
|