Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
✡ Zijne Majesteit het boekTen allen tijde hebben dichters en denkers hun oordeel over boeken uitgesproken, hetzij op ernstige of luimige manier, op vriendelijken of boosaardigen toon, het goede of het slechte, het ware of het valsche daarin aangewezen. Een kleine bloemlezing bieden wij hier onzen lezers aan. In den Bijbel vinden wij in Salomo's Pred. XII: 12 ‘Van vele boeken te maken is geen einde, en veel lezen is vermoeiïng des vleesches’. Cicero zei: Een kamer zonder boeken is als een lichaam zonder ziel. Dat uit boeken veel wijsheid te putten is, geeft ons reeds Vondel te kennen, waar hij in zijn gedicht op professor Geeraert Vossius diens geleerdheid roemt met de woorden: ‘Al wat in boecken steekt is in dat hooft gevaren’. Ook Constantijn Huygens heeft uit de boeken veel geleerd, immers hij dichtte onder het opschrift Boecken
'k Neem geen geselschap mé, ten wandel, in mijn koets,
Ick leer des niettemin, soo nu soo dan, wat goeds.
Van wie? van doode luy, die mij meer voordeels geven,
En gunnen na haer dood als menighe die leven.
Spotprent van Harmen Fock
Uit: Joh. Naber, Overheersching en Vrijwording Over de waarde van goede boeken zijn alle schrijvers het eens. Ein gutes Buch, des Hauses Segen,
Sein Wert verweht nicht wie der Wind,
Denn wenn es wird dein Herz bewegen,
So liest's noch Kind und Kindeskind.
Karl Julius Weber schrijft in zijn Demokritos: ‘Eine ausgewählte Büchersammlung ist und bleibt der Brautschatz des Geistes und Gemütes’. Men zij voorzichtig met het uitleenen van boeken; men krijgt ze òf in 't geheel niet, òf beschadigd terug. Gilbert de Pixérécourt, fransch dramaturg - 1773-1844 - had boven de deur van zijn bibliotheek als opschrift doen plaatsen: Tel est le triste sort de tout livre prêté,
Souvent il est perdu, toujours il est gâté.
Tegen het wegraken van boeken heeft men allerlei maatregelen genomen. In een familiebijbel uit de achttiende eeuw stond: Dit boek is mij lief
Die dit steelt is een dief
Hetzij heer of knecht
Hangen is recht.
Men moet boeken niet alleen koopen, maar ze ook lezen: ‘Wer Bücher kauft und nicht liest,
Bei Tische sitzt und nicht ist,
Auf die Jagd geht und nicht schieszt,
Ist ein Narr, dass ihr's wiszt’.
Zelfs moet men ze meermalen lezen, zooals o.a. Friedrich Rückert schreef: ‘Manch art'ges Büchlein lässt sich einmal lesen,
Zu dem der Leser nie dann wiederkehrt;
Doch was nicht zweimal lesenswert gewesen,
Das war nicht einmal lesenswert’.
Edouard Laboulaye heeft zich meermalen in buitengewone termen uitgelaten over het genot van boeken en lezen. Hij zegt o.a.: ‘Un livre est quelque chose de vivant, c'est une âme qui revit en quelque sorte, et qui nous répond chaque fois que nous voulons l'interroger’. In denzelfden geest spreken Thomas Carlyle: ‘A collection of books is a real university’, en Isaac Barrow: ‘He that loveth a book, will never want a faithful friend’. Over de nawerking van een goed boek laat Frida Schanz zich op de volgende wijze uit: ‘Der kann im vollen Ernste zagen,
Dass er ein gutes Buch geniesst,
Der drin noch sinnend weiterliest,
Wenn er es lange zugeschlagen’.
Hoe meer men leest, hoe meer lust tot lezen men krijgt. Maria von Ebner-Eschenbach zegt: Ein anregendes Buch, das ist eine Speise, die hungrig macht. ‘Zeg mij welke boeken gij leest, en ik zal zeggen wie gij zijt’ is een variant op een bekend gezegde. Jules Janin schreef reeds: ‘Au catalogue de ses livres, on connait un homme’. Wilt gij uw huis gelukkig maken, schaf dan een kleine bibliotheek aan. Edmondo de Amicis schreef in zijn Pagine sparse: ‘Een huis zonder boeken is een ongezellig huis. Het heeft iets van een logement: het is als een stad zonder boekwinkel, een dorp zonder school, een brief zoo slordig geschreven dat men hem niet lezen kan’. Boeken zijn zeer geschikt om als geschenk te dienen. ‘Ich finde und habe immer gefunden, dass sich ein Buch gerade vorzugsweise zu einem Geschenke eignet; man liest es oft, man kehrt oft dazu zurück, aber nur in auserwählten Momenten, und erinnert sich so immer des Freundes im Augenblick eines würdigen Genusses’ zegt Wilhelm von Humboldt. Over het nut der boeken en het genot, dat het bezit er van oplevert, zouden nog heel wat uitspraken aan te halen zijn. ‘In books we have the choicest thoughts of the ablest men in their best dress’, zegt Lucy Aikin, en ‘Books are a guide in youth and an entertainment for age’ oordeelt Jeremy Collier. Als motto voor de bestrijders der prikkel-literatuur zou | |
[pagina 96]
| |
kunnen dienen wat Wilhelm Hauff eens schreef. Hij zegt: ‘Wahrhaftig, der Umgang mit schlechten Büchern ist oft gefährlicher als mit schlechten Menschen’. Eenigszins zachter drukt Jean Paul zich uit, die zegt: ‘Wenn auch Bücher nicht gut oder schlecht machen, besser oder schlechter machen sie doch’. Geheel uit het hart gegrepen van hen die den strijd tegen de ‘Schundliteratur’ aanbinden, is wat de beroemde rechtsgeleerde Rudolf von Ihering reeds voor vijf en twintig jaren schreef: ‘Verbietet die Polizei unreifes Obst, saures Bier zu verkaufen, warum nicht auch unreife Bücher?’ Waarschijnlijk zouden over dit laatste wel reeds lang keurmeesters zijn aangesteld wanneer de onrijpheid of onbruikbaarheid zich even gemakkelijk als bij fruit en bier liet vaststellen! ‘Wat zijn boeken’ vroeg Jo de Vries, in zijn in 1881 onder dezen titel verschenen werkje. ‘Op onaanzienlijke stalletjes staan zij bij gansche rijen, liggen ze met hunne titels of platen opengeslagen, oude en nieuwe, vuile en zindelijke; maar allen veil voor de menigte, die er achteloos langs loopt, en met voornaamheid op de havelooze uitstalling neêrziet of een bod doet, en, zoo het niet aangenomen wordt, het arme boek verachtelijk op den hoop werpt en zijns weegs gaat. Wat zijn boeken? Daar liggen zij, op een stapel, in een hoek, of ze vodden waren. Daar worden zij gewogen en bij 't gewicht verkocht, beneden de waarde van misdruk. Een tijd lang schitteren zij in gebeeldhouwde boekenkasten, achter zijde of glas, met al de mooie, veelkleurige ruggen naar voren, lachend met vergulde letters en banden en wekken bewondering; maar straks worden zij oud, en geen mensch, die de helft er voor geeft van wat zij gekost hebben. En toch, om nog niet te spreken van die onsterfelijken onder de boeken, die de ijverzucht en de jaloezie der boekenliefhebbers opwekken en van het eene menschengeslacht op het ander overgaande en al ouder wordend voortdurend toenemen in waarde; om verder niet te spreken van die onsterfelijken, die in de oudemannenhuizen der openbare boekerijen verpleegd worden en zorgvuldig in den catalogus, het bevolkingsregister dezer instellingen, staan ingeschreven, hebben toch vele boeken, ook wanneer ze later op een hoop geworpen worden, een schoone of nuttige bestemming gehad. Voor een ieder, die den sleutel bezat der leeskunst, zijn zij geweest de schatkamers der wijsheid, de stapelplaatsen der wetenschap, de goede vrienden en mededeelzame middelaars tusschen de gedachten van het Heden en het Verleden en uwe eigene gedachten, de gezanten, die u hebben overgebracht wat in deze en gene hoofden en harten, die misschien al lang niet meer bestaan, is omgegaan. Zij zijn het gevoel van den dichter, gegrepen door de hand der kunst en aanschouwelijk gemaakt voor u. Zij zijn het genie van den denker, zwart op wit, op bladzij aan bladzij vertolkt. Een maatschappij zonder boeken laat zich voor ons evenmin denken als een maatschappij zonder scholen. En het boek is de school, de voor ieder toegankelijke school, waarin alle vakken door alle groote meesters en kleine ondermeesters op wetenschappelijke en populaire wijze onderwezen worden. Wat zijn boeken? Dat alles, en niets minder dan dat zijn boeken. In hun korte, vaak weinig geachte en vluchtige verschijning, komen en gaan zij als de meesters, die ze schrijven; maar in hun komen en gaan zijn zij het altijd onderhouden fakkellicht der menschheid’. Edm. de Amicis, hierboven reeds geciteerd, zegt ook nog: Wat is een bibliotheek aantrekkelijk. Hoe boeit ze het oog, en hoeveel kan iemand, ook al is hij geen geleerde maar slechts een lezer voor zijn pleizier, er aan te gast gaan, indien hij maar een weinig gevoel en verbeeldingskracht heeft! Daar staan de verleidelijkste vruchten van het vernuft als van goddelijke gave, van overpeinzingen en studiën, die ernstige rimpels zich deden groeven op edele voorhoofden; vruchten van de rijkste fantasieën uit de heele wereld, herleid tot den vorm van kleine bundels gedrukte bladen, gekluisterd tusschen planken, verdeeld naar landen, talen, inhoud en rang, genommerd en geschaard als een regel soldaten. De eene afdeeling verplaatst u in vervlogen eeuwen; de andere voert u naar verre landen; deze spreekt tot uw gemoed: gene toovert een lach om uw lippen; een derde brengt u aan het peinzen; een vierde doet u droomen; een vijfde haalt u een traan uit de oogen. Er is keus naar hartelust. Een bibliotheek is een zedelijke apotheek. Er zijn planken voor sombere, voor weemoedige, voor moedelooze dagen, en voor dagen, waarop een hartstochtelijke ijver om zelf aan het werk te gaan zich van iemand meester maakt. ‘En de verscheidenheid van stof is evenredig aan het verschil van de uiterlijke gedaante. Er zijn reuzen-woordenboeken en groote werken met platen, die als het ware de balken en binten van deze kleine wereld vormen. Er zijn dichte rijen stevige deelen, verschoten van kleur, oude uitgaven van klassieken, zedig van uiterlijk, maar vol levensvoedsel, boeken, gelijk hun schrijvers, onsterfelijk door blijvende verdiensten. Er zijn, naar den vorm, boeken, de aristokratie van drukwerk en boekbinderij, de eereplank der bibliotheek, bekleed met glimmend leder en verguld op snee; honderde kleuren van honderde sierlijke uitgaven, die alle hun best doen om de aandacht te trekken. Voorts weer lange rijen eenvoudige, armelijke deeltjes, die het gepeupel der bibliotheek zouden genoemd kunnen worden, met onverschilligheid vermeld, met weinig ontzag bejegend. En nog lager staan de duodecimo's, een ongedurig volkje, dat van stad naar buiten trekt, medegaat op den spoortrein en in het rijtuig, van den zak in de reistasch, van de reistasch op het nachttafeltje, en dat zich tevreden stelt met de snipperuurtjes van onzen dag. Onder heel die menigte hebben wij onze lievelingen, oude beproefde vrienden, kennissen van gisteren, leermeesters, weldoeners’. Minder uitvoerig, maar even vol bewondering voor het boek, drukt zich Heinrich Seidel uit in zijn vier-regelig versje: ‘Darf's als ein Wunder nicht erscheinen?
Unscheinbar aus Papier und Leinen
Verdeekst du's mit der Hand, der kleinen -
Und macht doch Tausende lachen und weinen.
Welk een moeielijke taak de boekverkoopers hebben, heeft eens de schrijver Felix Dahn gezegd in de volgende, eenigszins sarkastische uitspraak: ‘Bücher zu schreiben ist leicht:
es verlangt nur Feder und Tinte
Und das geduld'ge Papier.
Bücher zu drucken ist schon
Schwerer, weil meist das Genie
sich erfreut unlesbarer Handschrift.
Bücher zu lesen, ist noch
schwerer von wegen des Schlafs.
Aber das schwierigste Werk,
das ein sterblicher Mann
Auszuführen vermag,
ist - zu verkaufen ein Buch.
Een boekverkooper heeft een mooi, maar moeielijk vak. Wat er al toe vereischt wordt? Taalkennis, letterkundige kennis, boekenkennis, handelskennis, menschenkennis. Vol geestdrift zei eens de fransche boekverkooper Renouard: ‘Indien ik een boekverkooper zijn moest, die een massa bedrukt papier verhandelt, of fabrikant van boeken, die evenzoo boeken fabriceert als een ander laken of zijde of meubelen, - ik zou een andere loopbaan kiezen; ik zou zien in welken handel ik mijn bestaan kon vinden, liever dan in den handel met boeken’. En de beroemde Fred. | |
[pagina *7]
| |
Muller onderschreef gaarne deze uitspraak en motiveerde haar aldus: ‘En waarom niet? Omdat dit een handel is met de voortbrengselen van den menschelijken geest, waarvoor men eenige liefde moet koesteren, wil men de oneindige verscheidenheid dier vruchten wèl kennen; omdat men van iederen handelaar het eigenaardige behoort te kunnen vernemen, van hetgeen waarmede hij handelt; omdat de Boekhandelaar zooveel invloed kan oefenen ten goede en ten kwade op de verbreiding dezer hem toevertrouwde vruchten van 's menschen geest; en vooral omdat het aan hem veelszins, ja meestal ligt, groote en goede of ook schadelijke letterkundige ondernemingen te doen ontstaan, of te vernietigen; geleerden tot een of ander aan te sporen of te ontmoedigen; omdat hij, met één woord, een der belangrijkste werktuigen is in het zoo groote raderwerk der letterkundige wereld’. En al moge nu ook alle die boeken verkoopen geen boekverkoopers zijn volgens het ideaal van Fred. Muller; zij alle, alsmede de uitgevers dienen volgens Ernst von Wildenbruch een goede zaak. Hij zegt: ‘Wer dem Buche dient, der dient dem Geiste;
Wer dem Geiste dient, der dient der Welt’.
In de hoop dat ook de schrijvers daartoe zullen gerekend worden, zullen wij het hier bij laten. D. SMIT. |
|