| |
Letterkundig leven uit de januari-tijdschriften
Onze Eeuw.
De heer Haspels durft het nog (of weer?) bestaan een novelle te geven in briefvorm. Waarom ook niet, zoo de brieven slechts geestig en puntig zijn? Nu, geest en een vlotte, zij het wat grillige, stijl heeft deze schrijver zeker, en men leest dit brieven-spel ‘De Stad aan het Veer’ niet zonder genoegen door. Maar... karakterteekening moet men in deze brieven niet zoeken; individualiseering hier al even weinig als b.v. in Couperus' dialoog. Deze menschen denken en schrijven allen Haspelsch, zijn Haspelsch vroolijk, Haspelsch sentimenteel, Haspelsch vroom, Haspelsch verliefd. Mevr. D. Logeman-van der Willigen babbelt gezellig wat over Doodencultus en oud-christelijke winterfeesten; Geerten Gossaert schrijft over Anatole France in een degelijke breed-schouwende studie. Verzen van Karel v.d. Woestijne en Jacq. E.v.d. Waals.
| |
De Gids.
Het was de donkerste tijd toen de stilte der wanhoop lag over het arme land. De winter duurde lang in sneeuw en hagelslag, de grijze luchten, de zwarte wolken schenen eindeloos, de velden bleven kaal. Over de vlakten, uren ver ruig van onnut hout, klonk slechts geschreeuw van vogelzwermen die, zwenkend en dalend, plots weder opwiekten en snel verdwenen met onrustig misbaar. Wanneer aan een der huisjes beneden een zwervend man vermoeid had aangeklopt om herberg voor den nacht, en het akkervolk, onverschillig door werkeloosheid, bij hem zat te luisteren naar de verhalen van andere oorden, werd er aan het einde als geen stem meer sprak een zucht gehoord, een onderdrukte vrouwensnik, en de gezichten der mannen waren rood en star in den schijn van het vuur, grimmig van verzwegen wrok. De ordebroeders wisten hoe allerwegen, waar ook in steden of burchtgehuchten ellende van roof, vernielde oogsten en klagelijke smarten de geringen kwelden, de liefde steeg van het arme volk, en de dorst naar kwaad gevaarlijk werd. De burchten in die bedrukte streken stonden zelf droevig verlaten: geen huis of er treurde een vrouw, er wachtte een jonkvrouw zooveel lange dagen een heer die fier was uitgereden.
| |
| |
Aldus de rustige, stemmingsvolle aanhef van ‘Het Vertrouwen’ door Arthur van Schendel, een verhaal uit den tijd van Jeanne d'Arc.
Het boek van H.F. Wirth, Der Untergang des Niederländischen Volkslieder doet Dr. J.A.N. Knuttel vragen: een revolutie in de Nederlandsche letterkunde? Het antwoord is: neen, geen omwenteling zal dit boek, waarin ‘veel vlijt met weinig vrucht’ is aangewend, wordt ‘uitgegaan van vooropgezette meeningen’ en ‘voorbarig conclusies worden getrokken’.
Over de Verzen van Hélène Swarth in deze aflevering ligt een glans van berusting en Godsvertrouwen.
Mijn liefde is de uwe en de uwe alleen,
Wijl Gij mij leidt door 't leven heen
En wilt mijn vreugde wezen.
De wolken drijven boven 't land
En achter mij ligt àl verbrand. -
Waar zou ik nu voor vreezen?
En, steekt weer óp een storm van leed,
Gij draagt mij warm wel in uw kleed,
In 't lommer van uw boomen
En wiegt uw kind, dat weenen moet,
In diepen slaap wel vredezoet,
Het ergste in Nancy en Margootjes ‘bleeke leventjes’ is dat ze zich tusschen de andere schoolmeisjes altijd en altijd weer ‘Pa's kinderen’ voelen: de dochtertjes van den hoofdonderwijzer, die nooit eens flink-frisch naar huis kunnen wandelen met de andere meisjes, altijd zoet moeten zijn en voorbeeldig en toch nooit geprezen worden; dat zou den schijn hebben van ‘voortrekken’ en daarvoor is ‘pa’ als de dood zoo bang.
Ina Boudier-Bakker doet in haar schets het ons alles meevoelen.
Wij noemen voorts een artikel ‘Over Waan-denkbeelden’ door Prof. Winkler, ‘Het Behoud onzer moderne Kunstwerken’, door G.H. Marius, het Muzikaal en het Dramatisch overzicht. Mr. van Hall prijst in Schurmann's De Violiers den opzet en milieu-schildering der eerste tooneelen; de volgende drie bedrijven vol rauw gekrijsch en ‘handelen zonder handeling’ hebben den schrijver echter deerlijk teleurgesteld. Hij noemt Royaards succes met dit werk er een van bedenkelijk allooi.
| |
De Nieuwe Gids.
Herman Heyermans schenkt ons hier het eerste stuk van een Berlijnschen roman ‘Duczika’. 't Is een vreemd troepje waarmee de schrijver ons in aanraking brengt. Mama, in de wandeling ‘Laurie’ genaamd, is gewezen actrice, heeft zich als ‘Judith’, ‘Nora’ en ‘Macbeth’ vertoond, naar ons blijkt uit de portretten welke wij, als ‘Laurie’ - aan de voordeur, wordt gebeld en gerammeld - vol schrik achter de sofa naar haar kous zoekt ‘benauwd van 't lachen waar de geniepige smakker heen was geglejen’, van 't in de consternatie zwabberend boekenrekje ‘gedorie!’ op haar neer zien tuimelen.
't Is een vulgair zootje, deze verloopen tragédienne met haar dochters, nichtje en beide bezoekers-studenten.
Bedenkelijker dan dit, evenwel, schijnt ons, dat de schrijver zelf zich in zijn werk niet boven die vulgariteit weet te verheffen. Want, nietwaar, wat is noodlottiger voor een kunstwerk, óók voor dat 'twelk vulgaire typen ons te toonen heeft, dan dat het... in die vulgariteit blijft steken. Dan moeten wij denken aan een koningin op een baggerschuit. Frans Erens geeft weer enkele bladen uit zijn reisdagboek. ‘Wie herrlich ist die Welt! wie schön’ zet Streuvels boven zijn schets ‘Het glorierijk licht’ - een proza-zang van zon en ruimte en vruchtbaarheid.
Dr. K.H. de Raaf leidt bij ons in Jeremias de Decker (1609-1666) een bescheiden dichter, die naast Vondel met zwakker maar even zuiver licht geschitterd heeft, door Vondel als dichter van ‘cierlijke netheid’ geprezen, maar bij 't groote publiek van tegenwoordig ook niet bij name bekend.
Voorts: ‘Van verre Vrienden’ door Hein Boeken, Verzen van Aart v.d. Leeuw, een opstel van Corn. Veth over ‘Het lezen en de beeldende kunst’ en de Litt. Kroniek (over A. Roland Holst en Laurens v.d. Waals).
| |
De Ploeg
Uit een karakteristiek welke Querido geeft van den bekenden Gids-redacteur Mr. J.N. van Hall het volgende:
Hij eerde en minde 't Oude en 't groote in 't Oude, 't klassieke. Zijn vorming, zijn tijdperk, zijn groei, zijn omgeving, hadden zijn eigenschappen bepaald. Verdedigde hij tegen de schelle revolutie-kreten van onstuimige jongeren het oude, een brok geschiedenis in literatuur, hem met de jaren lief geworden, - in werkelijkheid verdedigde hij onbewust de geschiedenis van zijn eigen geslacht, in den goud-gedempten en beschaduwden schijn van het verdekt-weelderige en voorname òpgebloeid. Van Hall's conservatisme tegenover de literaire beeldstormers van tachtig, in hun woedendste en smadelijkste gestalten losgesprongen tusschen het flonkerend gouden smeedwerk, omvèrwerpend in rinkelend geweld de rekken kristallen roemers van zijn Oude Huis, waar de deftigheid saamfluisterde met de stilte, - Van Hall's conservatisme is meer geweest een bescherming van zijn oude schoon, dan een afweren van het nieuwe. - Dat hij in dien strijd soms gekke dingen deed, - zijn armelijke parodietjes op Kloos' verzen strekken tot bewijs, - niemand zal het loochenen. Maar hij smaadde niet uit persoonlijke gekrenktheid, hij varafschuwde, omdat zijn schoonheidsgevoel gepijnigd en de schoonheid die hij liefhad, beleedigd werd...
Toen de oproer-kreten der tachtigers hem en zijn omgeving in wildheid van stem bedreigden, heeft hij vaster dan ooit zijn voeten op d'aarde neergeplant. Met den wil-van-sta-vast smakte hij, naar zijn krachten, de rebellische bende terug. Hij wou zich niet laten overbluffen, door geen honderd ronkende kelen en, naar 't hem voorkwam, òpgezwiepte hartstochtelijkheid. Wat goed en naar zijn inzicht schoon in 't nieuwe was, hij zou het ruiterlijk erkennen, maar zijn critiek mocht niet zachter gestemd zijn dan de bewondering hoog, - indien zij reden had van bestaan. Vooral bij de beoordeeling van z.g. ‘naturalistische’ kunst, miszag hij heel vaak, en onderschatte hij schromelijk de beeldende, de zuiver imaginatieve dichterlijkheid der z.g. werkelijkheids-weergevers. Hoe bekrompen en van hooge hoogte uit heeft hij soms niet gesproken over den geweldigen roman-dichter Zola. En toch, niet wilde hij bewust en wraakzuchtig verkleinen of neerhalen. Hij zág de kracht niet van 't verschrikkelijke, het afgrijselijke, dat, naar Rodin's woord, door een groot kunstenaar bezien en uitgebeeld, tot de allerhoogste schoonheid wordt, wijl de natuur, naar het woord van dezen grooten meester, altijd en in alles schoon is.
Hij eindigt met van Hall te noemen een man met ‘raseigenschappen’ en ‘persoonlijk karakter’.
| |
De Bibliothecaris
Een nieuw tijdschrift van bescheiden omvang, geredigeerd door den bibliothecaris van 't Rotterdamsch Leeskabinet (Tiddo Folmer) vraagt om de aandacht.
Wij beginnen met voorop te stellen, dat ‘De Bibliothecaris’ zich zal richten tot allen, die met boeken en bibliotheken in aanraking komen, en meer speciaal tot hen, die in het boekenvak - hetzij bibliotheek of boekhandel - werkzaam zijn.
De verschijnselen der laatste jaren doen vermoeden, dat het velen niet onwelkom zal zijn een orgaan te bezitten, waarin zij hun ondervindingen en denkbeelden kunnen mededeelen, opmerkingen kunnen maken, vragen kunnen doen, enz. enz.
De vraag of dit periodiekje in een behoefte voorziet naast ‘De Boekzaal’, ‘Het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen’ (thans ‘Het Boek’) etc. valt nu nog niet te beantwoorden.
Administratie-adres voor proefnrs.: Geldersche kade 18, Rotterdam.
| |
| |
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
In een prospectus zeggen de uitgevers, er volkomen van overtuigd te zijn dat het minder moeite kost een zekere hoogte te bereiken dan zich daarop te handhaven, en verzekeren zij geen kosten te zullen ontzien om de eenmaal met hun tijdschrift bereikte eervolle plaats te behouden. Deze omvangrijke aflevering legt daar getuigenis van af. Wat het illustratief gedeelte betreft: dat hieraan nog meer zorg is besteed dan gewoonlijk bewijzen o.a. de gekleurde afbeeldingen van ‘hoeden en kapsels der voorgestelde nationale kleederdracht van 1832’, over welk onderwerp Frans Coenen onderhoudend causeert.
De afl. wordt geopend met een artikel over ‘De Fransche Kunst in het Museum Mesdag’ door Just Havelaar, die begint met een algemeene inleiding over de 19de eeuwsche kunst. Tegenover dit opstel een door Chr. Lebeau op steen geteekend portret van den meester. Cyriël Buysse vertelt ons van ‘La Bazalgette’ op de kale, rotsachtige hoogvlakten van de Lozère, waar de menschen zijn als ‘tragische verschijningen in de eindelooze desolatie’.
Verder vermelden wij een artikel van J.G. Sinia: In en Door Palembang, een novelle van Streuvels, Gedichten van Boutens, Laurens van der Waals en Frans Vermeulen, en Herinneringen aan Spanje door B.P. Wiggers van IJsselstein.
| |
De Boekzaal.
INHOUD: Studie-afdeeling van de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken, met bijlage, door Annie C. Gebhard. - Drukkersjaarboek 1910 door M.D. Henkel. - Een belangrijke serie werken over prentkunst door S.H. de Roos. - Aanteekeningen.
| |
Ons Tydschrift.
INHOUD: Het Lawaai door Lize Deutmann, Arts. - Ik wandelde weer eens door P. de Veu. - Bourget en Bavinck door Dr. J.H. Gunning J.Hz. - Scholastica (Humor op school) door Dr. J. van der Valk. - Terugblik door ***. - Van boeken. - Ontvangen boeken enz.
| |
Bloesem en Vrucht.
INHOUD: De Herders van Bethlehem door G.J. Uit den Bogaard. - De tweede door J.J. Deetman. - Leo Tolstoï door J.P. van Melle. - Licht en Donker door J.B. Benner. - De Vlaamsche beweging door A. Hans. - Neef Dolf aan tante Persina. - Van Rondom door A.J.H. - Over Boeken, enz. - Christelijk Letterkundig Verbond. - Sprankels.
| |
De Tijdspiegel.
INHOUD: Nederlands internationale stelling door Prof. Dr. J. de Louter. - De opvoeding onzer academische jeugd door Prof. Dr. A.E.J. Holwerda. - Over Vrouwe Courtmans door Stijn Streuvels. - Gedichten door Constant Eeckels. - De Israëlitische Wijzen door Prof. Dr. Jhr.B. H.C.K. van der Wijck. - Merejkowsky als profeet door Annie de Graaff. - Levenswoorden. - Buitenlandsche Zaken door M.P.C. Valter.
| |
De Beweging.
INHOUD: Nieuwe woorden door Albert Verwey. - Grondslagen en Ontwikkeling der Architectuur door H.P. Berlage Nz. - De Noodzakelijkheid der Arbeidersbeweging door Prof. Is.P. de Vooys. - Spreken en Schrijven in Noord- en Zuid-Nederland (I) door Dr. C.G.N. de Vooys. - Politieke Feiten en Richtingen door G. Burger. - Boeken, Menschen en Stroomingen door Albert Verwey - Boekbeoordeeling door Prof. dr. T.J. de Boer.
Verwey karakteriseert de jonge dichters Jan Prins, Geerten Gossaert en P.N. van Eyck. Het wezen van Jan Prins is ‘een zich gelijkblijvende trouwe rustigheid’. De poëzie van Geerten Gossaert ontstaat:
... op de grens van de ware vrijheid - die in de gebondenheid aan het natuurlijke leven gelegen is, - en van den willekeur die de geest handhaaft terwille van zichzelf. De lijn is fijn en haar broze modulatie veroorlooft ongewone schoonheden...
Het domein van P.N. van Eyck is ‘die in troebelheid van kleur verzonken wereld, waaruit een oog smartelijk opziet naar het helste hemellicht’.
| |
Groot-Nederland.
INHOUD: De Eenzamen door Louis Couperus. - De Paarden van Diomedes door Karel van de Woestijne. - Fogazzaro door Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave. - Voor de Poort door Top Naeff. - Liedjes door J. van der Pant. - Literatuur. - Dramatische kunst.
Interessant vooral is 't artikel van Prof. S.d.G. over Fogazzaro. Nu er juist een goedkoope editie van Robbers' ‘Bruidstijd van Annie de Boogh’ verschenen is, dat boek waarvan de groote gebreken de schoonheid toch maar weinig afbreuk doen, is 't niet onaardig er de aandacht op te vestigen hoe in Fogazzaro's Leila een scène voorkomt die een merkwaardige overeenkomst vertoont met een episode uit Robbers' boek.
... twee schrijvers van geheel verschillend ras en van gans andere natuur hebben toevallig een gelijke ingeving gehad. Evenals Annie, na dagen van worsteling met zichzelf, het ouderlik huis in stilte verlaat, om zich toe te vertrouwen aan de man die haar ontvlucht is omdat hij haar toch nooit zal kunnen bezitten, zo gaat Leila naar Valsolda. Dat de beide jonge mannen, de Hollandse schilder en de Italiaanse dokter, zich daarbij gedragen zoals elk fatsoenlik man zou doen, wie kon het anders verwachten bij deze twee schrijvers; treffend blijft de delikate manier waarop, zowel Paul als Massimo, waken over de goede naam van de geliefde die zij plotseling in hun armen houden: Paul vertrouwt Annie toe aan de sympathieke mensen bij wie hij inwoont, Massimo zoekt voor haar een kamer in een hotel ver verwijderd van zijn eigen woning. Misschien maakt het volkomen zich laten gaan van een, uiterlik altans, kalm meisje als Annie, een nog diepere indruk dan bij Leila, die wij kennen als een impulsief wezen, vol afwisseling van stemming. Maar beide grote schrijvers hebben ons dat gevoel van verruiming, van verheffing gegeven, van vertrouwen in de menselike natuur, dat verwarmt en weldadig aandoet.
Dat, bij een vergelijking tussen beiden, Robbers in dezen bovenaan staat, komt hiervan dat Paul een gans andere, scherper omlijnde, en ook sympathieker figuur is dan Massimo. Bij de lezing van Leila vragen we ons wel eens af hoe het toch komt dat Leila zich aangetrokken gevoelt tot deze vrij onbetekenende jonge man die, met de meeste helden van Fogazzaro, het zwakke karakter gemeen heeft, zonder als vergoeding een sterk innerlik leven en vooral zonder de hartstocht die een kenmerk is van Piero, Daniele en Corrado.
| |
Vragen van den Dag.
INHOUD: Godsdienst en arbeidersbeweging, door B. Bijmholt. - Tabak-Olie. - De beteekenis der vulkanen in de huishouding der natuur en hun economische waarde, door Dr. H. Blink. - Aanvang en wording van het Grieksche denken, door Mr. G.J. Grashuis. - Konijnen en hazen uit Australië op de Britsche markt. - Verleden en toekomst der Joodsche natie, door Dr. Arthur Ruppin. - Het oude China en zijn vrouwen, d.R. de Vries. - Pelgrims te Mekka.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD: Over Christendom, door Dr. J.R. Slotemaker de Bruine. - Boutens, door Dr. H.T. Oberman. - Twee Heldinnen, door H.S.S.K. - Strafrecht, geen Misdaadsrecht, door Mr. J. Domela Nieuwenhuis. - Literair Keuroverzicht, door J. Jac. Thomson. - Leestafel. - Bibliografie.
Het novellistisch schetsje van Mej. Kuyper staat niet op de hoogte der andere bijdragen.
|
|