Den Gulden Winckel. Jaargang 11
(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLexicographische mededeelingenGa naar voetnoot1)Sloot, (Nicolina Maria Christina),voornamelijk bekend onder haar schuilnaam, ‘Melati van Java’, werd den 13den Januari 1853 te Samarang geboren als dochter van Carel Fredrik Sloot en Jacoba Louisa van Haastert. Zij ontving aanvankelijk huisonderwijs van rende anderhalf jaar onderricht in het klooster der Zusters-Ursulinen te Noordwijk bij Batavia. Den 13den Januari 1870 verwierf zij zich het diploma van hulponderwijzeres, werd bovendien gediplomeerd voor Fransch en Engelsch, en vertrok in 1870 naar Nederland. Reeds geruimen tijd te voren had zij haar letterkundigen arbeid aangevangen, en bracht uit Indië een verzameling romans, schetsen, novellen en reisbeschrijvingen mede. In 1872 zag haar eerste groote roman het licht, getiteld ‘Voor God en Koning’, door Mathilda (haar eersten schuilnaam). Haar pseudoniem ‘Melati van Java’ werd voor 't eerst gebruikt bij haar tweeden roman ‘De Jonkvrouwe van Groenerode’ in 1874. Zij werd tevens vast medewerkster aan de ‘Katholieke Illustratie’. Achtereenvolgens woonde zij te 's Gravenhage, te Roermond en sedert 1881 te Amsterdam. In 1893 werd zij benoemd tot lid van de Maatschappij van Letterkunde te Leiden. Haar werk behoort tot de oudere romantische school en onderscheidt zich door vlotte vertelkunst. In afzonderlijke uitgave zagen o.a. van haar het licht: ‘Voor God en Koning’ (1872), ‘Jonkvrouwe van Groenerode’ (1874, 2e dr. 1877, 3e dr. 1885, 4e dr. 1900), ‘De familie van den Resident’ (1875, 2e dr. 1883, 3e dr. 1900), ‘In de lente vergaard’ (1876), ‘Euphrosiné (1878), ‘Torquato Tasso’ (1878), ‘Fernand’ (1878, 2e dr. 1889, 3e dr. 1902), ‘Fantasieën’ dl. I (1878) II (1880), Angelines beloften’ (1879, 2e dr. 1896, 3e dr. 1902), ‘Kijkjes in onze Oost’ (1880), ‘Dorenzathe’ (1880, 2e dr. 1885), ‘La Renzoni’ (1881), ‘De gesluierde schilderij’ (1883), ‘Eigen schuld’ (1884), ‘Hermelijn’ (1886, 2e dr. 1894), ‘Het viooltje van St. Germain’ (1885), ‘Miss. Campbell’ (1885), ‘Waarheen?’ (1885, 2e dr. 1906), ‘Ontmaskerd’ (1887, 2e dr. 1906), ‘Het Land van Walter Scott’ (1887), ‘Van slaaf tot vorst’ (1888, 2e dr. 1898), ‘Nazomer’ (1888), ‘Verdwenen’ (1889), ‘De ring der Grootvorstin’ (1889, 2e dr. 1905), ‘Johans Avontuur’ (1890, 2e dr. 1896), ‘Freule Lili’ (1890), ‘Rosa Marina’ (1892), ‘De nieuwe Mevrouw Verhooghe’ (1893, 2e dr. 1906), ‘Prada’ (1894, 2e dr. 1907), ‘In eigen huishouding’ (1895), ‘Herfstdraden’ (1896, 2e dr. 1907), ‘In extremis’ (1896, 2e dr. 1897), ‘Vriendinnen’ (1897), ‘Bonte Wimpels’ (1897), ‘De Freule’ (1897), ‘Colibri’ (1898, 2e dr. 1901), ‘Twee’ (1899), ‘Haar beid’ (1899, 2e dr. 1901), ‘Het geheim van het kasteel’ (1899), ‘Frits’ (1900). ‘Het boschmeisje’ (1903). ‘Fijne snaren’(1905), ‘Orchidee’ (1905), ‘Soerapati’ (1907) (omwerking van ‘Van Slaaf tot Vorst’) onder den pseudoniem Mathilde: ‘Jeanne d'Arc’ (1890, 2e dr. 1909). Haar verzamelde ‘Romantische werken’ verschenen eerst in 6 deelen (1885-'89), daarna in 12 deelen (1900-'02), en een ‘2e serie’ (1907-'08) bij den uitgever Roelants te Schiedam. Een aantal harer werken zijn in andere talen vertaald. In 1907 verscheen bij den uitgever Habbel te Regensburg een serie van 20 deelen ‘Auserwählte werken’ die in Duitschland gunstig ontvangen werd. Zij leverde verder vele bijdragen aan tijdschriften als ‘De Katholieke Illustratie’, ‘Leeskabinet’, ‘Portefeuille’, ‘Euphonia’, ‘Noord en Zuid’, ‘Kunstkroniek’, ‘Katholiek’ e.a. Zij voerde de redactie van ‘De Familiebode’ (1881-'84), ‘De Huisvriend’ (1883-'91) en ‘De ‘Vrouwenwereld’ (1887-1909). Meer uitgebreide verhandelingen over haar persoon en haar werk vindt men in: Het Belfort 1897; De Kath. Gids 1903; in Dr. J. Ten Brink's Geschiedenis der Ned. Letterkunde in de XIXde eeuw, Deel III blz. 246. | |
Stoett, (Frederik August)werd den 5den Mei 1863 te Leeuwarden geboren als zoon van den architect Herman Rudolf Stoett, bezocht daar gedurende drie jaren 'k de Rijks hoogere-burgerschool, en vervolgens het gymnasium, dat hij in 1883 verliet. In September van dat jaar werd hij aan de Rijks-Universiteit te Leiden ingeschreven als student bij de literaire faculteit, en promoveerde aldaar den 15en Juni 1889 tot doctor in de Nederlandsche letteren op een proefschrift, getiteld: ‘Proeve eener beknopte Middel-Nederlandsche Syntaxis’. Reeds twee jaar tevoren had hij de betrekking aanvaard van leeraar in de Nederlandsche letterkunde en in de geschiedenis aan het stedelijk gymnasium te Amsterdam, die hij sedert onafgebroken vervulde. In later tijd doceerde hij echter uitsluitend Nederlandsche taalen letterkunde. Hij hield zich in 't bizonder bezig met de studie der middelnederlandsche en 17e eeuwsche taal- en letterkunde en van de Nederlandsche folk-lore. Zijn proefschrift, waarvan hij in 1909 een belangrijk vermeerderden en geheel omgewerkten 2en druk uitgaf, was het eerste werk over de syntaxis van het | |
[pagina 15]
| |
Middelnederlandsch, dat verscheen. Verder zagen in afzonderlijke uitgave van hem het licht: ‘Beknopte Middelnederlandsche Spraakkunst I: Syntaxis’ (1889), handelsuitgave van zijn proefschrift, ‘Beknopte Middelnederlandsche Spraakkunst II: Etymologie’ (1890), ‘Glossarium op de Bloemlezing uit Middelnederlandsche dichters van Eelco Verwijs’, onafgewerkt nagelaten door J. Penon, en voltooid door F.A. Stoett (1890). Nieuwe drukken de ‘Bloemlezing’ (1892, 1909, 1912), ‘P.C. Hooft's Gedichten’, uitgegeven door P. Leendertz Wz., nieuwe bewerking door F.A. Stoett (1899), ‘Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, naar hun oorsprong en beteekenis verklaard’ (1901, 2e dr. 1905), verkorte uitgave van dit boek (1902, 2e dr. 1906, 3e dr. 1912). Hij bewerkte voor ‘Het Pantheon’ kritische uitgaven van: ‘Vondel's Leeuwendalers’, ‘Joseph in Dothan’, ‘Langendijks Wederzijds huwlijksbedrog’, ‘P.C. Hoofts Granida’, ‘Geeraerdt van Velsen’, en het Middelnederlandsche gedicht ‘Die Borchgravinne van Vergi’. In de ‘Nederlandsche Klassieken’ verscheen van zijn hand een bewerking van den 3en druk van ‘Episodes uit Hoofts Nederlandsche Historiën door Eelco Verwijs’ (1891). Ook leverde hij bijdragen aan verschillende periodieken als: ‘Tijdschrift voor Nederlandsche taal en letterkunde’ te Leiden, ‘Noord en Zuid’, ‘Taal en letteren’, ‘Het Museum’. J.D.C. VAN DOKKUM. |
|