Den Gulden Winckel. Jaargang 11
(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-Afrikaansche geschriften
| |
[pagina 4]
| |
Te Utrecht werden in 1905 gedurende een half jaar de theologische colleges gevolgd, terwijl ook de litterarische van Prof. Muller en Prof. Bolland's collegium logicum werden bezocht. In 1906 ingeschreven aan de Vrije Universiteit, deed hij in datzelfde jaar zijn candidaats, in 1908 zijn doctoraal en promoveerde hij, zooals we reeds vermeldden, in 1910 tot doctor in de theologie op bovengenoemd philosophisch-theologisch proefschrift, waarin hij zich, evenals Dr. Steenkamp in het zijne, meer in 't bizonder als leerling doet kennen van Prof. Bavinck. Na zijn promotie volgde Dr. J. nog eenige maanden de colleges van Prof. te Winkel aan de Gemeentelijke Univ. van Amsterdam en bereidde hij zich bovendien voor tot de hem opgelegde taak om met zijn oudere leerlingen het Nederlandsch proza van de laatste halve eeuw te behandelen. W.A. Joubert
Van den jongen, degelijken professor Joubert, die van beide ouders een warme liefde voor de nationale zaak erfde, mogen o.i. de Hollandsche Afrikaners en dus ook Groot-Nederland nog veel verwachten. Daar staat trouwens ook zijn verleden reeds borg voor. Immers niet weinig is b.v. de sterke toename van het aantal zijner hier studeerende landgenooten aan Joubert's voorbeeld èn aansporing te danken. Dit aantal bedraagt thans 64Ga naar voetnoot1), een cijfer, dat weliswaar te denken geeft, ook al zien we het met de enkelen, die in België en de ongeveer 30, die in Duitschland studeeren, tot een kleine 100 klimmen tegenover de overgroote meerderheid, op 250 te schatten, die nog aan Engeland (Londen, Edinburg, Dublin, Oxford, Cambridge) de voorkeur blijkt te geven, maar dat hen, die beter op de hoogte van de oorzaken zijn, tot tevredenheid mag stemmen. En dit te meer, als wij opmerken, dat de aanwas in de laatste 3 jaren al zeer sterk is: 15 in 1909, 16 in 1910 en... 35 in 1911! ‘Jong Zuid-Afrika ontwikkelt zich, en met de ontwikkeling komt zelfbewustzijn; het wil een eigen voertuig hebben om zijn ontwaakte persoonlijkheid en gedachten in uit te drukken’ zegt de redactie van ‘De Zuid-Afrikaan, vereenigd met Ons Land’ in het nr. van 18 Oct. 1906. Het blad waarschuwt dan voor het juist toen weer opdoemend gevaar, ‘dat deze herleving op taalgebied kan ontaarden tot een strijd in eigen kamp, en dit in een tweetalig land, waar alle officiële invloeden, zowel als de mode, schijnbaar niet ten gunste van onze taal zijn’. De taal nu, waarin de onderhavige proefschriften gesteld zijn, geeft ons juist een welkome aanleiding, om deze zoo belangrijke quaestie een weinig nader te beschouwen. Ook hier toch komt de verwarring, die op taalgebied in Z.-Afrika helaas nog heerscht, duidelijk aan den dag. Dr. Le Roux bedient zich in zijn ‘Beschrijvende Klankleer van het Afrikaans’, in ons vorig opstel besproken, van de vereenvoudigde, Dr. Joubert en Dr. Greyvenstein van het Nederlandsch in de gebruikelijke spelling, terwijl Dr. Steenkamp aan het Afrikaansch, het z.g. Kaap-Hollandsch, de voorkeur geeft. Het, trouwens tot enkele vormen beperkte, verschil tusschen ons gewone Nederlandsch en het vereenvoudigde achten wij te gering om daar, met het oog op Z.-Afrika, lang bij stil te staan. Doordat de afstand tusschen de Zuid-Afrikaansche spreektaal en de algemeene Nederlandsche schrijftaal inderdaad groot is - echter zeker niet grooter dan b.v. voor het Friesch geldt - werd de vereenvoudigde door de leidende mannen op taalgebied, zoowel hier te lande als aan de Kaap, voor Z.-Afrika aanbevolen; reeds in zijn rede ‘De Nederlandsche Taal in Z.-Afrika’ op het Taal- en Letterkundig Congres van 1897 werd door Prof. te Winkel een zeer tegemoetkomende houding in dezen aangenomen. Sedert 1903 heeft de vereenvoudigde in Z.-Afr. steeds terrein gewonnen. Zoo lezen we in het rapport van 1906 van de Z.-Afr. Taalbond-examens, hetwelk gunstig luidt over de kennis van het Nederlandsch bij de candidaten, dat van dezen 94 der 106 de vereenvoudigde hadden gekozen. Thans wordt op de | |
[pagina 5]
| |
scholen bijna uitsluitend de nieuwe spelling, vrijwel overeenkomend met de Kollewijnsche, gebruikt, terwijl ook ongeveer alle nieuwsbladen zich van deze bedienen. Met de zaak Nederlandsch-of-Afrikaansch is het echter anders gesteld. Dr. I.H.J.A. Greyvenstein
Op den dag, waarop dit nr. verschijnt, is het juist 36 jaar geleden, dat voor het eerst uitkwam ‘di Patriot’, het orgaan van den bekenden S.J. du Toit, de ziel van deze eerste nationale beweging, georganiseerd in Di Genootschap fan regte Afrikaanders, gesticht in 1875. Deze ‘Patriotbeweging’ onder de leuze ‘ons skrijf soos ons praat’ wilde het Kaap-Hollandsch (Cape Dutch), minachtend ook wel Kitchen-Dutch of Hotnots genoemd, als schrijftaal niet naast, maar in plaats van het Nederlandsch, het z.g. Hoog-Hollandsch, stellen. De beweging van du Toit heeft zeer zeker velen warm gemaakt en tot nationaal zelfbewustzijn gebracht en waarschijnlijk, evenals de in 1881 gestichte Afrikaner Bond, er toe bijgedragen om in 1882 de vrijheid voor de Nederlandsche taal in parlement en school der Kaapkolonie te verwerven. Het Nederlandsch echter, sinds allen tijd trouwens de taal der kerk, van bijbel en kansel, bleef de leiding houden en won zelfs veld, dank zij niet weinig ook den in 1890 opgerichten Zuid-Afrikaanschen Taalbond met zijn examen- en prijzenstelsel. Na den Jameson-inval (1896) en den jongsten oorlog evenwel is de oude beweging, zij het in gewijzigden vorm, herleefd en treffen wij weer vaker dat typische taaleigen aan, dat weliswaar een zekere bekoring voor ons heeft, maar waar wij toch niet die bewondering of liefde voor vermogen te voelen, die vele Z.-Afrikaners zelf er voor aan den dag leggen. Men voelde zich, niettegenstaande de vereenvoudiging, niettegenstaande ook, dat het recht was verkregen, zich van Kaapsche uitdrukkingen te bedienen, blijkbaar niet voldaan, en zoo ontstond, niet het minst onder de jonge intellectueelen, de meening, dat alleen het Afrikaansch de schrijftaal kon worden van heel het Afrikaner volk, van de Kaap tot de Zambesi. Zelfs wordt er in die kringen over gedacht, ‘die Boek’ (den bijbel) in hun moedertaal over te brengen. En dit alles in weerwil van de waarschuwingen van bezadigde en bevoegde mannen als Prof. de Vos en Prof. Viljoen, om van gezaghebbende geleerden en Afrikanervrienden hier te lande maar te zwijgen, die evenals bovenaangehaalde dagbladschrijver met klem op het oud-Nederlandsche ‘eendracht maakt macht’ wezen. In April 1906 verscheen de veelgelezen en nog lezenswaardige brochure (45 blz.) ‘De Afrikaander en zijn Taal’ van Prof. P.J.G. de Vos, denzelfde, die in 1890 met Ds. A. MoorreesGa naar voetnoot1) den Z.-Afr. Taalbond en in 1896 ‘Ons Tijdschrift’ had gesticht. In de brochure werd o.m. er op aangedrongen, de zoozeer verbasterde spreektaal te zuiveren en nader te brengen tot het beschaafde Nederlandsch, ‘ons is’ te vervangen door ‘wij zijn’, ‘ons gaat walk’ door ‘wij gaan wandelen’ enz. ‘Wil men liever Afrikaans-Holl. spreken, laat men er zich dan op toeleggen om dat zo goed te spreken als de voorstanders daarvan dat begeren te hebben’. Van het Afrikaansch als schrijftaal rept Prof. de V. zelfs niet. Toch traden op het eind van datzelfde jaar de kortelings in Duitschland in de philologie gepromoveerde Dr. D.F. Malherbe c.s. op om de voorstanders van het Afrikaansch als spreekèn-schrijftaal te vereenigen. Hun houding tegenover het Nederlandsch vinden we in de ontwerpbepalingen sub f aldus uitgedrukt: ‘Om daarvoor te ijwer, dat deeglike onderrig in Nederlands op onse skole gegee word, daar Nederlands di hoofbron van Afrikaans is en opdat Afrikaners so gemakkelik moënlik toegang mag hê tot di rijke Nederlandse literatuur’. Op 12 Oct. 1906 hield Dr. M. te Wellington zijn ‘Voordrag in en o'er Afrikaans. Is Afrikaans 'n dialekt?’ (afgedrukt in ‘De Zuid-Afr.’ van 18 en 20 Oct. d.a.v.). Deze door overtuiging en zelfbewustzijn bezielende rede liet niet na, veel indruk te maken en ook later veel invloed te oefenen. | |
[pagina 6]
| |
Juist een week later trad Prof. Dr. W.J. Viljoen aan de Paarl op met een toespraak, getiteld ‘Wat is nu eigenlik onze taal?’ (afgedr. in de Z.-Afr. van 3 Nov.), waarin hij met kracht pleit voor het gewone, d.w.z. vereenvoudigde, Nederlandsch. Toch greep de beweging om zich heen en zien wij het onvervalschte, zooveel mogelijk van vreemde smetten gekuischte, Kaap-Hollandsch zijn intrede doen in het domein der zuivere wetenschap. Hier volge het slot van Dr. Steenkamp's voorwoord bij zijn ‘Die Agnosticisme van Herbert Spencer’, tevens als specimen dezer jong-Afrikaansche litteratuur: ‘Ten slotte 'n paar woorde o'er mij redes, waarom ek mij akademiese proefskrif in mij moedertaal geskrijwe het. Ek het daarvoor terug gedeins, omdat daar nog nooit 'n wetenskaplik werk in Afrikaans geskrijwe was nie en die nomenklatuur dus hier en daar op nuut moes gemaak word en ek op geen literariese talente mij kan beroem nie. Ok omdat dit so ontsaglik bainje (veel) werk en dus ok meer tijd beteken het. Die redes waarom ek dit ondanks hierdie besware tog gedaan het, vat ek in die volgende woorde kort saam. Ek het dit gedaan uit nasionale self-respek, uit die drang tot nasionale self-behoud, uit nasionale pligsbesef en ok - laat mij dit maar ronduit sé - uit nasionale trots. Dat ek hiertoe die toestemming gekrij het van u, Hoogleeraars van die Vrije Universiteit, en dat u, Hooggeleerde Bavinck, hierin die inisiatief geneem het, dank ek u uit grond van mij hart. U het u ook hierin betoon te staan aan die hoof van 'n waarlik vrije universiteit’. Al gaat deze laatste bewering o.i. niet op en heeft deze Universiteit, ook volgens de meening van mannen van gezag, verkeerd gedaan, door op deze wijze min of meer partij te kiezen, door althans het ons ook van Z.-Afrika zelf uit aangeraden standpunt van onzijdigen, zij het belangstellenden, toeschouwer te verlaten, de enthousiaste ernst, die deze jongste beweging der jongeren ontegenzeggelijk kenmerkt en vooral een argument als Dr. Steenkamp's ‘die drang tot nasionale selfbehoud’ mogen ook ons tot ernst en voorzichtigheid stemmen. Slechts de toekomst zal kunnen leeren, of op den duur deze tak van het Groot-Nederland-boven-de-staatkundige-grenzen-uit zich handhaven kan; moge met het oog op dien strijd ten slotte het beste taal-wapen gekozen worden! Laat ons er ons over verheugen, dat thans een zoo sterk nationaal zelfbewustzijn, een zoo groote drang naar eenheid in Z.-Afrika onder onze taalen stamverwanten aan den dag treden. Niet minder moge het ons tot vreugde stemmen, dat de tegenwoordige beweging voor het Afrikaansch zoo onmiskenbaar gepaard gaat, a.h.w. saamgegroeid is met een erkenning van het Nederlandsch in zijn onschatbare waarde als hulpbron en bondgenoot in den strijd.
D. FULDAUER. |
|