| |
Letterkundig leven uit de december-tijdschriften
De Ark.
Ditmaal beginnen wij ons overzicht eens met de aankondiging van een nieuw tijdschrift, dat wij van harte een lang leven toewenschen. Er zijn zooveel periodieken van welker oprichting men geneigd is kennis te nemen met niet veel meer dan een ongeduldigen schouderschok en den ten opzichte van uitgevers en redactie eenigszins spottend-meewarigen uitroep: ‘arme kerels, wat doen jullie in de koû!’
Een wedren-fantaisie van Jules Chéret.
Uit: ‘De Ark’.
En ziehier nu De Ark, die zich terecht met eenigen trots noemt ‘het eerste en eenige tijdschrift dat zich geheel wijdt aan de bespreking der Reclamekunst’, een tijdschrift dus dat een eigen plaats belooft in te nemen en daarom alleen reeds op welwillende belangstelling aanspraak mag maken.
Om een indruk te geven van wat De Ark (die bestuurd zal worden door de heeren J.D.C. van Dokkum en André Vlaanderen) bedoelt te zijn, kunnen wij niet beter doen dan eenige zinsneden overnemen uit het prospectus der uitgevers (adres Kerkstr. 306 A'dam).
Een vrouwebeeld van Alphonse Mucha voor den Salon des Cents.
Uit: ‘De Ark’.
Niet alleen voor den grooten handelaar en industrieel, die jaarlijks schatten voor reclame-doeleinden uitgeeft, maar ook voor den kleinsten winkelier, die slechts een bescheiden bedrag voor reclame kan besteden zal de A.R.K. een ware vraagbaak zijn en in een werkelijke behoefte voorzien. Waar jaarlijks zooveel aan de Reclame geofferd wordt, verzuime men dus niet zich door een abonnement op de A.R.K. van een betrouwbaren raadsman te verzekeren. Ook voor verzamelaars, en verdere kunstliefhebbers zal de A.R.K. een welkome verschijning zijn, daar zij zich uitsluitend bepaalt tot een belangrijk onderdeel der Moderne Kunst, dat, ofschoon reeds in ruimen kring groote waardeering ondervindend, zoowel in de Nederlandsche als in de meeste buitenlandsche kunstperiodieken toch in een stiefmoederlijke belangstelling deelt. Voorts zullen boek- en steendrukkers, zincografen, decorateurs, boekbinders enz. geregeld in de A.R.K. onderwerpen aantreffen, die betrekking hebben op hun vak of een aanverwant kunstvak.
De voor ons liggende proefaflevering maakt een goeden indruk. Na een woord tot inleiding van de Redactie, verlevendigd door enkele reproducties naar reclamebiljetten van Steinlen en Jules Chéret, treffen wij eenige aangenaam leesbare stukken aan (‘Inwijding’, ‘Iets over de verschillende genres in de reclame’, ‘Tom Browne en de reclame’, ‘de Silhouet in de reclamekunst’, ‘Berichten en Mededeelingen’) alles voorzien van op het kunstdrukpapier zeer goed uitkomende illustraties. Voor de volgende artikelen worden ons beloofd artikelen over Goede en Slechte advertenties, Reclamekunst en ornamentiek, de Reclame en het Stedenschoon, Oude en nieuwe verpakkingen, de kunstreclame als opvoedster, postzegels als middel van reclame, Reclame-parvenu's en reclame-aristocraten etc. etc.
| |
| |
Men steune deze sympathieke poging nu eens door flinke inteekening. De prijs is per jaar van 12 nrs. f 2.50.
| |
Kunst en Letteren voor Noord- en Zuid-Nederland.
Een tweede nieuw orgaan, waarvan inmiddels al een nummer of negen verschenen zijn, is het weekblad welks niet zeer handigen titel wij hierboven afschreven. Het wordt uitgegeven door ‘de Mercuur’ te Hilversum en geredigeerd door de heeren Henri H. van Calker en Joannes Reddingius. Het formaat is wat flodderig. Ofschoon van dit tijdschrift, meenen wij, niet gezegd kan worden dat het in een direct ‘bestaande behoefte’ voorziet, toch kondigen wij het gaarne aan, omdat uit de hier geboden artikelen zulk een gezonde kunstopvatting spreekt. Er is (en deze negatieve eigenschap ligt in de genoemde positieve besloten) absoluut geen aanstellerij in dit blad te bekennen en dat is meer dan men van vele der door jongeren opgerichte tijdschriften zeggen kan. Het omvat de rubrieken Letterkunde, Schilder- en Sierkunst, Muziek en Tooneel en bevat illustraties. In het vóór mij liggend nr. behandelt o.a. de heer van Calker de vraag waarom er zoo weinig belangstelling is voor onze moderne literatuur, in 't bizonder voor poësie.
| |
De Gids.
Uit deze aflevering citeeren wij het volgende over ‘de Kunst van het genieten’, ontleend aan een artikel van Dr. J.D. Bierens de Haan.
Zonder vleugels voelt het gemoed zijn zwaarte. Zooals Plato in den Phaedrus voorstelt, begint in de menschenziel een aangroeien van vleugels, zoodra zij verrukt voor de schoone dingen stil houdt. Er is ook een gevleugeldheid onmisbaar, er is lichtheid noodig, om te kunnen genieten; lichtheid van gang, tred, beweging, lichtvaardigheid, zooals op den eersten dag der vakantie, na den langdurigen arbeid, opeens een elasticiteit onze leden aandoet en de mensch zingend door de velden gaat.
Het zware gemoed geniet niet; zij het bezwaard of zij het zwaarwichtig van innerlijke struktuur; de voeten van dien ongevleugelde staan op de aarde als graniet. Ernst is zijn wezen. Het is goed om ernstig te zijn; maar het is armoede zoo men niet anders kan. Bij sommige menschen is de ernst een rijkdom, daar hun wezen ook deze zijde heeft; maar bij velen is de ernst het eenige wat zij hebben.
En verder:
Niet die voorwerpen geven het genot, die voor het genot bedoeld zijn, maar de onbedoelde. De bedoelde geven iets anders, namelijk amusement. En er ligt een afstand van mijlen tusschen het genieten en het amusement.
En sprekend over de ziels-ontvankelijkheid tot genieten noodig:
De indifferente ziet van alle dingen slechts dat ze bestaan. Van alles de existentie, van niets de essentie; van alles de verschijning, van niets het wezen; van alles de feitelijkheid, van niets het ware. Het loutere ‘bestaan’, is dat niet de eindelooze herhaling en de zinleege optelsom der dingen? En is dus de passieve, indifferente ontvankelijkheid tot iets anders dan tot de vermoeiing en tot de vreugdeloosheid geboren?
Om te genieten moeten wij, ik herhaal het, ontvankelijk zijn in den aktieven zin des woords. Er moet een innerlijke toestand zijn, die noch moedwillig streven, noch spanningloosheid is. De ontvankelijke mensch is vol aandacht voor het kleur- en vormrijke beeld der wereld.
De aflevering opent met Gedichten van P.C. Boutens en Carel Scharten; Dr. F. van Eeden heeft een artikel over Koningschap en Dichterschap afgestaan. Hij verwacht voor de toekomst alles van de dichter-koningen, de dichterprofeet-wijsgeeren waarop onze tijd wachtende is. 't Is erg hoog-gestemd alles, maar als men pas het stuk van Bierens de Haan gelezen heeft, dan zegt men toch onwillekeurig van van Eeden's beschouwing: o foei wat 'n klatergoud, wat 'n ideeën-bombast!
De bescheidenlijk zich met drie sterretjes teekenende vervolgt zijn, ‘Tafelkout’; Prof. Kalff bespreekt Leendertz' Leven van Vondel; Dr. G.A. van den Bergh van Eysinga Bakels' ‘Het Nieuwe Testament voor Leeken lsesbaar gemaakt’.
Uit een artikel van Dr. N. van Wijk over Leo Tolstoj:
Ja, komies talent heeft Tolstoj ook in hooge mate! Als literair kunstenaar is hij veelzijdig als weinigen! Zijn romans - in de eerste plaats noem ik ‘Oorlog en Vrede’ (1864-69), ‘Anna Karenina’ (1873-76), ‘Opstanding’ (1899), die het meest worden gelezen - alleen reeds bewijzen dat ten volle. Deze boeken kan men ook gouteren [??! v. E.] zonder te letten op de ideeën van de schrijver, die wel degelik ook hier worden uitgesproken, en vooral in Rusland pleegt men ze in de eerste plaats als literair werk, als artistieke uitbeelding van het menseleven te waardeeren. Wij hebben geen boeken, die het lezende publiek zo kent en zo liefheeft als het Russiese de romans van Tolstoj. De ontwikkelde mens kent Pierre Bezoechow, Lewing en zijn vrouw Kitty alsof hij dageliks met hen verkeerde, en men kan aan bijna ieder jongmens vragen, wie hij liever tot vrouw zou hebben, Kitty of Dolly, zonder dat hij meer moeite met het antwoord hebben zal, dan als men twee dames uit zijn omgeving had genoemd: men bewondert niet alleen Tolstoj 's werk, maar kent het ook!
Scharten behandelt weer eenige dichters en Mr. van Hall geeft zijn Dramatisch Overzicht.
| |
De Nieuwe Gids.
Voor de eigenaardigheid plaatst de redactie twee novellen achter elkaâr, een van een Belg (Vermeersch) en een van een Hollander (van der Zee) - als een bewijs hoe voorzichtig men moet zijn met te spreken van ‘navolging’ of ‘op elkander geïnspireerd zijn’.
Prof. Bolland levert een geschiedkundige bijdrage over de oude Gnosis.
In verband met de bezwaren die tegen den Aeneas van Vergilius' eerste en vierde Aeneis' zang worden geopperd, geeft M. Brinkgreve een psychologische analyse onder den titel ‘Aeneas en Dido’.
Belangrijk voorts wat H. de Boer schrijft over ‘Louis Bouwmeester en het Mimendom’. Hij staat lang stil bij de Shylock-creatie en zegt o.a.:
Het schijnt alsof hij alle menschelijke hartstochten tot hun oorspronkelijke grond-instincten herleidt en van uit de grondgevoelens schakeert. Maar hoe hij ook schakeert, de diepste grond, het klankbord van heel de overstelpende reeks van schitterende en stille nuances, in volle en gebroken kleuren, in hoog en diep relief, in scherpe of afgeronde plastiek, blijven altijd de leidende grondgevoelens. Felle haat en buitenzinnige vreugde, gevoelens van jammer, wraaklust en leedvermaak wisselen elkaar in een vloeiend of retardeerend tempo af, vloeien onder en door elkaar heen en schijnen op hetzelfde moment om den voorrang te strijden. Deze man grijnslacht, en daarin is het grondgevoel van den eeuwigen lach en den door de eeuwen heen tartenden grijns. Hij lacht, weent, huilt, schatert, denkt, grijnst, zint op wraak, grolt, vleit, juicht en krijscht, en van dat alles geeft hij het wezen, den diepsten grond. Zooals hij lacht, weent en juicht, zoo zal men ten allen tijde lachen, weenen en juichen. Het is de menschelijke ziel, zijn eeuwig wezen, de oergrond van zijn bestaan, welke zich hier naar buiten keeren.
In een zelfde verschijning ontwaren wij tien gestalten, die om zoo te zeggen de verpersoonlijking van die grondgevoelens zijn.
Verder noemen wij gedichten van Boeken en Greshoff (van den laatste aan Penning), de Literaire Kroniek van Kloos (aan Toms Dagboek gewijd), de Philosophische Kroniek van Mr. Grashuis en een boekbespreking van Aletrino. Hij behandelt een boek dat in Duitschland druk gelezen wordt: Der heilige Skarabäus door Else Jerusalem. De Skarabäus, de mest-kever, de prostitutie...
Misschien is het 't ongewone van het onderwerp, dat Else Jerusalem's boek zooveel lezers heeft doen vinden; misschien de
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
wijze, waarop zij haar onderwerp heeft behandeld, namelijk zonder valsche-kuischheidsschroom om alles te zeggen wat en zooals zij het te zeggen had, zonder daarbij en daardoor te kwetsen, misschien wel beide. Het is moeilijk uit te maken. Zeker is, dat zij door haar roman op een, voor de meeste menschen - zoowel vrouwen als mannen - geheel ongeweten maatschappelijke ellende - het leven namelijk van prostituées in een bordeel - heeft opmerkzaam gemaakt, die zonder haar werk, wie weet hoe lang nog, in dezelfde vage onbekendheid zou hebben voort-bestaan. Zij heeft de menschen, die zich dikwijls onwillekeurig en instinctmatig, maar in zooveel meer gevallen met opzet, van het tegen-de-borst-stuitende, het vuile, het liederlijke, dat zich als van zelf met het begrip ‘bordeel’ associeert, afwenden, gedwongen het kwaad onder de oogen te zien.
| |
De Tijdspiegel.
‘Neo-romantiek’ plaatst J. Speelman boven een artikel waarin hij Teirlinck's Ivoren Aapje analyseert. Van C. Serrurier vinden wij een beschouwing betreffende den strijd over het quietisme tusschen Bossuet, Fénelon en Mevrouw Guyon (1693-1699); Joh. Steketee draagt een novelletje ‘Illusie’ bij; Cornelis Veth schrijft over Engelsche teekenaars. Poëzie van J. Greshoff, Jaap de Stoppelaar en James van Oven.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Achter de baar van Adriaan van Oordt
De lucht welft dun en zonne-schaûwig om;
Er is een licht van onderbroken blauw;
Graf-tooisels dorren bij der zerken rouw,
En in mijn hart ligt alle klagen stom.
De blaêren worden geel, het gras wordt grauw;
De voetstap dempt als bij gefloersden trom....
Stil is de dood, het leven druk en dom....
Het droevigst is het voor zijn kroost en vrouw.
Laag langs een grasband een viooltje bloeit;
Het groeit er zielig, maar het bloempje gloeit,
Gelijk de wijle, of albe, of een bliaut
Van een kasteel-maagd onder een zaal-kript blauwd'....
Eu 'k denk aan hem, die heel zijn stoer-zacht leven
Aan iets zoo broos als bloei is, heeft gegeven.
De verdere inhoud bestaat uit: Kippetjes voeren (1866), photogravure naar de schilderij van Jacob Maris. - De collectie Drucker in het Rijks-Museum, door W. Steenhoff, met 10 illustratiën. - Herinneringen aan Spanje, door B.P. Wiggers van IJsselstein, Toledo, met 5 illustratiën naar teekeningen van D. Wiggers. - Ceramische kunst in den Indischen Archipel, door J.E. Jasper, met 11 illustratiën. - De passie in de Fransche kunst der middeleeuwen, door J. Franzen Pzn., met 5 illustratiën. - Vier sonnetten, door Hein Boeken. - De uitvaart van Sijmen Stroop, door Wally Moes. - Het einde van den laatsten droom, door Amelie de Man. - Ontwaking, door J. Everts. - Boekbespreking, door H.R. - Kalenders, door R.W.P. Jr.
| |
Ons Tijdschrift.
Geerten Gossaert vervolgt zijn Bilderdijk-studie.
Vatten wij nu in eenige woorden het resultaat van ons onderzoek samen. In stede van, zooals de conventioneele opvatting wil, in het politieke een reactionair, in het religieuze een orthodox, en in het poëtische een rhetor, zien wij in Bilderdijk den man, waarin de Nederlandsche Gedachte in nationale vormen deelneemt aan de crisis van het europeesche denken die de overgang van de XVIIIe naar de XIXe eeuw kenmerkt. Uitgaande op alle gebied van het rationalisme, zien wij zijn geestelijke ontwikkeling niet ondanks, maar juist als onmiddellijk gevolg van zijn in menschelijke zwakheid doorleden leven, uitloopen op dìe erkenning van de wetmatigheid van het innerlijk leven, welke de grootste ontdekking is der XIXe eeuw. In het staatkundig even van ons volk blijkt hij zoo een voorlooper der historische evolutionaire richtingen. In de godsdienstige ontwikkeling is hij een ouderen geestverwant van het Réveil, welks grondgedachten, na tweeërlei rationalistische reactie van modernisme en confessionalisme, op breeder basis door het suprahistoricisme staat te worden hernomen. In de letterkundige geschiedenis, eindelijk, opent hij de periode der individueele poëzie des gemoeds, en vertoont hij zich, na een tijdperk van door misverstand zijner werken veroorzaakte verguizing, als de vader van dien schoonen opbloei der nederlandsche poëzie, van welken ons het geluk te beurt valt de bewonderende toeschouwers te zijn.
‘Belijdenis en Getuigenis’ zet de redactie boven een tweetal sonnetten waarvan zij 't eerste blijkbaar uit ‘de Kerkbode voor Haarlem en Omstreken’ overdrukt. ‘Als een baldadig kind verwierp ik dwaas de vreugde die ik had’ klaagt Hélène Swarth en zij bidt: ‘God, geef mij weer - en 'k zal niet langer morren - uw zoete liefde’...
Waarop Ds. P.J. Moeton:
O zoet geluid der eerste heimweebeden
Van eene ziel, die droef haar God verloor,
Verblijdend licht van d' eersten morgengloor
Na duistren nacht van wanhoop, bang doorstreden!
G. Schrijver vervolgt zijn knappen roman uit de volksklasse ‘De lichte last’, die nu spoedig in boekformaat zal verschijnen. In den Terugblik wordt o.a. de onlangs overleden letterkundige chroniqueur van De Standaard, de heer J. Postmus herdacht. Postmus wordt gewaardeerd op het terrein waarin hij zoo ten volle thuis was: de geschiedenis; een boek of figuur uit het oogpunt van literatuur te beschouwen was Postmus' werk niet. Wat in Postmus vooral sympathiek is geweest is zijn enthousiasme.
| |
Nederland.
Behalve het gewone quantum langere en kortere novellen en poëzie treffen wij in dit nr. een artikel van Chr. van Balen Jr. aan over den Engelschen schrijver W.W. Jacobs, dien hij een humorist van de Engelsche zeekust noemt.
Jacobs heeft den zeeman lief. Hij houdt van zijn flinkheid, zijn gezondheid, zijn rondborstigheid, ja, zelfs zijn ‘pootigheid’, en zijn minder goede hoedanigheden, als zijn ruwheid, zijn brooddronkenheid, zijn wispelturigheid in de liefde, zijn vaak-te-diep-in-het-glaasje-kijken, zijn vechtlust, verontschuldigt hij met te zeggen: ‘nu ja, maar bedenk ook eens, dat het vak veel ruwheid meebrengt, en dat het geen wonder is als de zeeman, die maar nu en dan aan land komt, van die zeldzame gelegenheid eens gebruik maakt om eens flink uit den band te springen en de strenge scheeps-tucht te vergeten.
Ja, hij, of liever zijn ‘nachtwaker’, die heel vaak Jacobs' eigen ideeën verkondigt, ziet in de zee een soort opvoedingsmiddel, waar de slappe, verweekelijkte jeugd van tegenwoordig leert, haar man te staan, en zich niet te laten ringelooren.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD: Ver van de menschen, door Josef Cohen. - Rubens, van Dijck en Jordaens, een overzichtelijke beschouwing, door Just Havelaar. - Nieuw licht over het Nieuwe Testament, door G.F. Haspels. - Verzen, door Jacq. E. van der Waals. - Leestafel, enz.
| |
Groot-Nederland.
INHOUD: De man in huis, door Louis Couperus. - De rechte lijn, door Fabricius. - Gedichten, door Jacob Israël de Haan. - Wanhoop, door J.F. van Hees. - Verzen, door Willem Kalma. - Uit nagelaten papieren van Elize, door Mr. J.N. van der Ley. - Over Emerson, door Just Havelaar. - Dramatische Kunst. - Literatuur.
| |
De Beweging.
INHOUD: Wolfskehl's Nirwana, door Alex. Gutteling. - Afscheid van Gutteling, door Th. van Ameide. - Ter Herinnering aan Alex Gutteling, door P.N. van Eyck. -
Tot een Slaaf van Eroos, door Albert Verwey. - De Nieuwe Danskunst van Lilli Green, door Maurits Uyldert. - Liederen, door Giza Ritschel. - Boeken, Menschen en Stroomingen, enz.
| |
Europa.
INHOUD: Poëzie van Walter Calé vertaald, door Jan Greshoff. - Droomertje, door Coen Hissink. - De heks van Overholland, of eene schaking aan de Vecht, door Balthazar Verhagen. - Harteken, door Jean Viollis. - Zoen, door Jef Buyse. - Droom, door Cora Westland. - Leo Tolstoï door P. van der Meer. - Over nieuwe boeken.
| |
La Vie Intellectuelle.
INHOUD: Les Dernières Fètes et les Premiers Supplices, door Georges Eekhoud. - Hellade (poèmes), door Fernand Mazade. - La Belle Indienne, door Henri Liebrecht. - Les Poètes morts trop jeunes, door Oscar Thiry. - Revue du Mois. - Illustration hors texte.: Portraits de M.M. Heinrich et Thomas Mann.
| |
De Nieuwe Kroniek.
Een nieuw weekblad voor Schilderkunst en Kunstnijverheid, onder redactie van D.Th. Jaarsma. In artistiek, niet in oeconomisch opzicht schijnt dit blad een voortzetting te willen zijn van wijlen de oude ‘Kroniek’ van Tak (ook het uiterlijk doet er aan denken). Waar wij straks een paar anderen nieuwelingen een woord van aanbeveling medegaven, daar willen wij dit De Nieuwe Kroniek niet onthouden, ofschoon het ons voorkomt dat de hier geboden bijdragen even goed elders hadden kunnen worden opgenomen en wij een zwaar hoofd hebben in 't voortbestaan van dergelijke organen, tenzij er geld achter zit van lieden die het missen kunnen. Uit het juist verschenen nr. stippen wij aan een artikel van Mr. P.H. Ritter Jr.: ‘Geest en Daad in onze Cultuur’; Literatuur (Introductie); Beeldhouwkunst (Charles van Wijk's nieuwe richting door H.T.); Verscheidenheden; Technische Mededeelingen voor Schilders. Het adres der Redactie en Administratie is Marconistraat 19, den Haag.
|
|