Boekenschouw
Literatuurgeschiedenis, biografie etc.
Het Leven van Vondel, door Dr. P. Leendertz Jr. onder toezicht van E.W. Moes, Directeur van 's Rijks Prentenkabinet, uitgegeven te Amsterdam door Meulenhoff & Co. 1910. (Het derde deel van de Nederlandsche Historische Bibliotheek onder leiding van Prof. Dr. H. Brugmans).
Het werk was moeilijk, de kritiek heeft makkelijk spreken. Zij dit onze verontschuldiging aan den noesten maker van bovenbedoelde studie wanneer wij 't onderstaan, een beoordeelend woord ertoe te zeggen, dat trouwens geenszins tot deze levensbeschrijving alleen gericht is.
Wat is iemands leven? Het verhaal zijner lotgevallen van geboorte tot dood, de schets van zijne karaktertrekken als die zich vertoonen uit iemands woorden en daden, de opsomming en min of meer uitvoerige behandeling van den door hem gewrochten zichtbaren arbeid, de teekening van den tijd, waarin hij persoonlijk bestond en van de plaats waar hij verbleef, van de vrienden met wie hij verkeerde, van de vijanden tegen wie hij te strijden had?
Of staat ook het leven van iemand buiten een bepaalden tijd of kring of plaats en wordt het gevonden in iemand zelf, waar voor het stoffelijk oog onzichtbare arbeid wordt volbracht, waar de ziel werkt en worstelt? Of is het leven van iemand in de innerlijke kern de geest, die hij was?
Zoo ja, dan vertoont ons het eene leven den mensch in zijn kleed van wandelaar en werker onder één geslacht op aarde, als een grooter of kleiner, schooner of leelijker stuk van een geheel, dat met hem geboren, met hem sterven zal, als een vergankelijk sociaal wezen. Maar het andere doet ons hem aanschouwen in zijn vast tehuis, in zijn eigen ego, in zijn verbintenis met vroegere, in zijn voortzetting op latere geslachten, tevens als een geheel zelf, in onvergankelijke individualiteit.
Het is dit eerste leven, dat Dr. Leendertz van Vondel heeft geschreven. Het is niet dat andere. Zeker, men merkt hier en daar, dat Dr. L. een greep doet naar den innerlijken Vondel, maar het geschiedt met knippend oog en met los gespreide vingers die meestal op den tast vooruit gaan. Het zij verre Dr. L. om zulk een onmacht eenig verwijt te doen. Hij heeft voor het beschaafd publiek een op de uitkomsten der wetenschap gebouwde levensbeschrijving van Vondel willen geven. Dit was zijn doel en hij is er voor waar niet in te kort geschoten.
Dr. L. staat in de achtbare schaar der moderne wetenschappelijke beoefenaars van de letteren en navorschers van het leven der groote schrijvers. Om bij deze schaar een plaats te ontvangen worden vereischt: bekendheid met de ontdekte, zoo mogelijk opsporen van nog verborgen bronnen, een scherp oog om in die bronnen het werkelijke van het geveinsde te scheiden, soberheid in het gebruik van de geputte materie, voorzichtigheid in het afleiden van gevolgtrekkingen, desnoods gissingen kunnen opwerpen, maar niet de verantwoordelijkheid ervoor overnemen; rustigheid van schrijftrant strekt grootelijks tot aanbeveling. Onverlangd voor den historiograaf der letteren is het zijn van schrijver, van schepper zelf. Deze hoedanigheid kan zelfs gevaarlijk wezen, omdat zij den man der wetenschap zou verlokken tot sprongen over de bronnen heen, hem het helder verstand benevelen, zijn logischen gedachtengang verstoren, hem verwarrende in de spinselen der verbeelding, hem vervoerende tot een stijl, die heenbuitelde over den kunsteloozen vorm, door de wetenschap als de hare begeerd.
De wetenschap naar 's woords modern begrip wenscht niet verder te komen en kan ook niet verder komen dan tot de werkelijkheid. Zij doet zich niet anders voor dan zij is. Dit is loffelijk en verdienstelijk. Op zichzelf is zij waar. Doch de waarheid kan deze wetenschap niet bereiken, omdat zij niet arbeidt, omdat zij versmaadt te arbeiden met de middelen, die tot het naderen van de waarheid vereischt worden. Wanneer een groot mensch wetenschappelijk wordt beschreven verneemt men op 't best van hem: ‘zoo heeft hij zich vertoond, zoo heeft hij gedaan’. Dit is de werke-