Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Duitsche letterenRichard SchaukalGa naar voetnoot1)Richard Schaukal. HET was een gelukkige en door het groote publiek niet genoeg te waardeeren gedachte van den Oostenrijkschen dichter Richard Schaukal om, toen zijne ‘Ausgewählte Gedichte (1904)’ - het eenvoudige boekske dat gelijk voor zoovelen ook voor mij de openbaring van Schaukal's bizondere kunst was - toen dat bundeltje was uitverkocht en het te wachten stond dat ook zijne vroegere verzen, in 't bizonder ‘Meine Gärten’ en ‘Tristia’ spoedig hetzelfde lot zouden deelen, om toen nogmaals deze verzen voorzichtiglijk aan zijne strenge zelfkritiek te onderwerpen, te verbeteren zelfs hier en daar, waar het noodig en mogelijk was, en het aldus verkregen allerbeste deel zijner vers-productie het publiek wederom aan te bieden. Want zóó toch zijn deze beide bundels geworden tot een keur-collectie, die niet alleen den reeds bekenden en zoozeer geliefden auteur nog vollediger en schooner dan voorheen te bewonderen geeft, maar die tevens voortreffelijk geschikt schijnt om de nog oningewijden in Schaukal's kunst voor 't eerst kennis te doen maken met deze naar onderwerp en uitbeelding dikwijls zéér-bizondere poëzie. Zeer bizondere poëzie, zeg ik, en ik denk daarbij bijna uitsluitend aan die volmaakte versgeheelen uit de ‘Bilder’, waarin met verrassende gedurfdheid, zonder opzettelijkheid toch in rhythme en zegging, de meest-frappante en meest-eigenaardige werkelijkheids-fragmenten uit het hevige leven van verfijnde stedelingen verbeeld zijn. - Om u wat nader tot deze verzen te brengen, heb ik getracht een vergelijk te vinden tusschen Schaukal en een onzer moderne Hollandsche dichters, - maar het is mij niet gelukt. Lijkt hij soms in hevigheid even op Kloos, dan zijn toch de manier van zijn zeggen en zijn lang niet zoo voldragen rhythme de hinderpalen, die een verdere vergelijking onmogelijk maken. Meent men soms in de diep achter de woorden liggende zins-melodie iets als van Boutens te hooren, dan gaat hij toch weer niet geestelijk-diep genoeg om hem naast deze te kunnen stellen. Wel verrast ons een enkelen keer de durf van zijn eerlijkheid als bij Van de Woestijne, maar zijn vers mist de slepende cadans, die 't werk van zijn Vlaamschen kunstbroeder zoo eigen is. De meeste overeenkomst bestaat mogelijk nog tusschen zeker gedeelte van Schaukal's ‘Verse’ en het beste deel der productie van Frans Bastiaanse. Maar in de ‘Bilder’, die verzameling van voortreffelijke en bizondere verzen, waarin Schaukal het meest individueel voor den dag komt, is hij moeilijk te vergelijken met een Hollandsch dichter. Het zal u duidelijk zijn als ge b.v. leest: La duchesse de...
Auf dem weichen Rasen
bei dem vinden Marmorbecken,
wo weisse Nymphen braune Tritonen, die auf Muscheln blasen,
ihrer süssen Leiber sicher lüstern lächelnd necken,
will ich meine seidenen Gewänder fallen
lassen und nackt vor allen
meinen Kavalieren tanzen.
Mach mir eine Musik zu den Ganzen,
weich und kitzlend wie feine Frauenhaare,
eine wigende wogende wunderbare
Musik von Harfen und Geigen.
Zum Schlusse will ich mich dreimal verneigen,
einen schneeweissen jungen Hengst besteigen,
in die Hände klatschen und galoppieren
und laut lachen, wie sie sich echauffieren
nach einem halsbeengenden Schweigen.
Und morgen, wenn ihre verwachten Blicke mich küssen,
werden sie Verse auf meine Brüste machen müssen.
Zulke verzen doen vreemd aan en zijn wat het groote publiek ‘moeilijk’ noemt; ge hebt ze stellig wel een paar keeren te herlezen voordat ze geheel uw geestelijk eigendom geworden zijn en ge volledig tot de schoonheid ervan zijt doorgedrongen, maar dan ook zult ge, doorlezende dit geheele boekje en u steeds meer vertrouwd makende met Schaukal's ‘eigen geluid’, in bewondering geraken voor het precies-beeldende, het zuiver-expressieve en tevens of liever, juist dáárdoor, zoo ontroerend-schoone van deze poëzie. Ge hebt vele, zeer vele, vooral Duitsche verzen gelezen en nog eens gelezen, zonder dat ergens in u de teere plek geraakt werd, waar ge zoo heerlijk te treffen zijt, tot eindelijk, eindelijk dan, ge het plotseling en zalig gevoelt dat het weldoend wonder weer over u gekomen is. Merk ook op, hoe ge weer bij dezen oorspronkelijken dichter in de praktijk terug vindt Kloos' | |
[pagina 134]
| |
theorie, dat alles, elk woord, goed en schoon is in een vers, als het maar op de goede, schoone manier te pas wordt gebracht. Hier vindt ge de meest-gewone woorden, die toch in poëzie zoo licht banaal aandoen, zóó gebruikt, dat gij ze, in dàt verband, en op diè plaats, onmiddellijk als verskunst
genieten kunt. Luister b.v. eens naar de eerste vijf regels van het volgende vers: Notre-dame.
Kavaliere, bleich und mit schmalen Gelenken,
den Degenkorb von der Kräuselmanschette
zierlich bedeckt: sie denken
an eine Frau im weissen Spitzenbette,
sie haben Schach gespielt, Hengste geprobt,
sie singen: Grosser Gott, dich lobt
die gläubige Gemeinde,
vernichte unsre Feinde.
Of b.v. de volgende aanhef, waarin het in verzen zoo moeilijk te gebruiken woord ‘Zigarette’ en het zoozeer gemeenplaatsige ‘liebenswürdig’ niet alleen goed, maar zelfs bizonder, als een vondst bijna, zijn aangebracht: So lieg ich mit der Zigarette
bis an den Mittag - o das böse Licht! -
mind ohne Schlaf im Seidenbette
der liebenswürdigen Ninette...
.............
Schaukal is niet bij uitstek de dichter, die de diepste gemoedsaandoeningen plotseling fel-duidelijk verzinnelijkt, zoodat ze als een wondervolle openbaring voor den lezer staan; verwacht nog minder van hem godsdienstig gevoel of wijsgeerige bespiegeling, - ja, ook het woord plastiek zou niet geheel deugdelijk zijn tot typeering van Schaukal's kunst, want b.v. een natuurdichter, een fijn-schilderend bezinger van wolken en weiden en bergen en boomen is hij ook niet in de eerste plaats, - hij beeldt alleen dat deel van 't leven verrassend-persoonlijk uit, dat hij door-en-door kent, dagelijks om zich heeft, waarmee zijn gansche persoonlijkheid één is geworden. Alles wat de vroolijke Oostenrijksche wereldstad aan aristocratische verfijning of ellende oplevert, weet hij met zijn persoonlijke visie scherp-individueel terug te geven, en het is hier alleen, dat hij die aller-voortreffelijkste volmaaktheid in zijne kunst bereikt, die ons hem doet erkennen en waardeeren als een dichter van ongemeen talent en verdienste. In de ‘Verse’ echter vervalt hij, bij al het persoonlijke dat zijne kunst ook hier behoudt, dikwijls, wat den inhoud betreft, tot een zekere goedaardige gevoeligheid en, wat den vorm aangaat, tot het gebruik van de vele eveneens welbekende Duitsche vers-gemeenplaatsen. Maar soms verrast hij u dan plotseling met een liedje of berijmd verhaaltje, zóó simpel, zóó naïef naar voorstelling en zegging, dat het u eerder voorkomt als hadt gij ‘Des Knaben Wunderhorn’ in handen dan den keurbundel van den mogelijk wel meest-verfijnden en meest-mondainen der moderne Duitsche dichters. Of hij schrijft een eenvoudig versje van vier of acht regeltjes, zonder verrassende beeldspraak of schoonheid-van-klank, maar zóó zuiver in den toon gehouden en zóó fel het schrijnende der werkelijkheid latende gevoelen, dat het u bijblijft als een brokje vastgelegde levenswijsheid niet alleen, maar vóór alles als wat heerlijk-ontroerende versmuziek: Und wieder ist es Schlafenszeit,
ein grauer Tag zerrann,
und morgen legst du Müh und Kleid
gehorsam wieder an.
| |
[pagina 135]
| |
Und wenn du manchen Morgen so
dich in den Tag gefügt,
kaum traurig, aber selten froh,
sagt Gott wohl: Es genügt,
Maar ook hevig is hij soms en van een voornamen levenstrots, en wel dikwijls is het weer de allerpuurste poëzie, die hij voortbrengt, zooals in deze regels: Ein Grande bin ich im offenen Hemd,
Ich liebe das Licht, das die Welt überschwemmt,
ich liebe ein Pferd,
das bäumend sich gegen den Zügel wehrt,
den Juden lieb ich, den keiner bekehrt!
Dem König lass ich sagen, er solle
Klopfen, wenn er mich stören wolle.
Van een bizondere schoonheid zijn ook de beide lyrische gesprekken ‘Knabe und Frau’ en ‘Der von der Halde’, die dezen bundel besluiten. Hierin zou Schaukal te vergelijken zijn met Van de Woestijne of Van Eyck; hij is echter romantischer in zijn voorstelling en gaat geestelijk niet zoo diep als onze beide genoemde dichters, maar - en hièr komt het alleen op aan - door het individueele van zijn zegging en rhythme geeft hij dikwijls ook hier zijn' versgevoeligen lezers die teedere levens-ontroering, die uit alle ware verskunst over ons komt. Een onverdeelde waardeering te hebben voor àlles wat Schaukal aan verzen schreef of zelfs maar in deze ‘Ausgewählte Gedichte’ tezamen bracht is echter onmogelijk; hij tracht soms meer te zeggen dan hij op een gegeven oogenblik vermag, tast dan mis in zijn zoeken naar het zuivere woord en schrijft leelijkheden als: Dein Mund, wenn er Alltagsdinge erzählt,
ist ein Rothengst, der im Geschirr sich quält.
of dwaasheden als: (ich) kräusle den Rauch zu einem Gedicht.
Maar telkens toch ook verrast hij u weer door den zuiveren klank van zijn eigen stem en hièrdoor is hij één van die weinige der tegenwoordige Duitschschrijvende dichters, die nog door iets anders en iets beters weten te ontroeren dan door het onderwerp alleen. Zoo hoop ik dan, dat deze weinige woorden er toe mogen medewerken om Schaukal's kunst ook in ons land in ruimer kring te doen waardeeren en genieten.
Groningen. HERMAN POORT. |
|