Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekenschouwVolkskundeEmile van Heurck et G.J. Boekenoogen. - Histoire de l' Imagerie populaire flamande. Bruxelles, G. van Oest en Cie., 1910.- Een boek over ‘Mannekensbladen!’ Een mooi, prachtig verzorgd, lijvig werk over vulgaire oordjesprenten! Ja, lezer, hoe het u ook verbazen moge, dit onderwerp, klein en nietig wellicht voor uw oog, was belangrijk genoeg om de aandacht te trekken van twee onvermoeide en zeer geleerde werkers, n.l. den Vlaming Emile van Heurck, lid van den beheerraad van het Antwerpsche Folklore-muzeum, en uw zeer gewaardeerden landgenoot Dr. G.J. Boekenoogen, die ons op het gebied der volkskunde reeds menige onschatbare bijdrage leverde. Deze twee hebben hun tijd, hun geld en hun kracht besteed aan het samenstellen van een werk, eenig zeer zeker in zijn soort, volledig bijna, en dat blijven zal, ook in latere tijden, als een onuitputbare bron van inlichting voor degenen die eens trachten zullen de geschiedenis te schrijven van de zeden en gebruiken van het Nederlandsche volk in de 18de en 19de eeuw. Emile van Heurck
Het was waarlijk meer dan tijd dat een dergelijke studie over de volksprenten verscheen. Want zeer zeker is het dat deze typische uiting van frisch-naïeve populaire kunst op het punt staat geheel te verdwijnen. Haar oorsprong, haar bloei, haar ontwikkeling en innerlijk karakter dienden dus te worden nagegaan en opgezocht, daar zij een beeldrijk dokument leveren voor de zedengeschiedenis van het eigenlijke volk, van de nederigste standen onzer maatschappij. En dat dit werk bijna onoverkomelijke bezwaren opleverde zal men licht begrijpen, als men even bedenkt dat deze onaanzienlijke, goedkoope prentjes meestal een zeer kortstondig bestaan hadden. Voor kinderen bestemd, werden zij met honderden door hun kleine bezitters stukgescheurd; met ondegelijk materiaal vervaardigd, op ellendig papier van de slechtste soort gedrukt, weerstonden zij doorgaans den nadeeligen invloed niet van licht en vochtigheid. En degenen die er alle belang bij hadden, ze te bewaren als zoovele gegevens voor kultuurstudie, de geleerden n.l., dachten er helaas niet aan, ze voor totalen ondergang te redden! En toch, dat deze onoogelijke ‘beeldekens’, met onzekere hand in het hout gekerfd door meestal onbedreven, ongeschoolde... kunstenaars, met de meest barbaarsche kleuren verlucht (vooral in het tijdperk van hun dekadentie!), hun niet te loochenen belang hebben voor de studie van de ontwikkelingsgeschiedenis onzer volkszeden, dit blijkt | |
[pagina 125]
| |
alras uit de aanschouwing van talrijke in bedoeld werk afgedrukte exemplaren. Zoo is b.v. het prentje, getiteld De Boere-Kermis, dagteekenend van ± 1700, een voorstelling van de meest gekende volksspelen van Vlaanderen: werpen den gans, trecken palinck, tournoien, steeken den rinck, dansen om den hoet,
Dr. G.J. Boekenoogen
cappen koecken, vastenavontbier, vastelawont cost, maecken paeschvier, dansen an vier, macken papegaey vast, schieten den papegaey, schieten na wit, trecken te feest, brouylooft ouden, onder nadt en bove nat, onder ofter boeven, eete pannekoecken, Jan Poutaige (kwakzalver?), kramer, 3 koninghen, de weerdt wilt vect, lierman, en finis rerum... de doot. Nooit heeft men aan deze ‘mannekensbladen’ veel belang gehecht. Aan het nederige volk, voor wien zij nochtans met de dusgenaamde ‘blauwboekjes’ de eenige lektuur waren, vertelden zij de levens der heiligen, de zwerftochten van den Wandelenden Jood, de schelmstreken van Cartouche, de heldendaden van Napoleon of eene of andere volkslegende. Ofschoon bestemd ter leering van het volk, gingen zij alevel de bevattelijkheid van dit volk niet te boven. De oudste volksprenten hadden een godsdienstig karakter. Langzamerhand echter, bij het afnemen van den vromen ijver, werden zij meer wereldsch, en gingen in legenden, wapenfeiten, gebeurtenissen, anekdoten, satire, enz. haar gewone onderwerpen zoeken. Langen tijd was de houtsnede het eenig procédé; naderhand werd zij door den steendruk verdrongen, nadat deze laatste door de Duitsche prentjesdrukkers was aangewend. De prenten verloren er echter ook haar eigenaardig primitief karakter door. De naam van mannekensbladen (in Holland noemt men ze oordjesprenten) was niet algemeen gebruikt. Te Mechelen en omstreken noemde men ze stekebeeldekens, te Brugge stekezantjes: men knipte de afzonderlijke prentjes uit en legde ze tusschen de bladen van een boek; daarna stak men met een mes of speld, soms ook wel met een sleutel, tusschen de bladen; lukte het dat daar een prentje lag, dan kreeg de speler het als winst. Elders weer heeten ze mannekenspapier, mannekenspleisters, zantjesblaârs of mannevellen. In Zuid-Holland en Friesland noemt men ze heilig; wel een bewijs, zeggen de schrijvers van dit boek, dat de volksprenten haren oorsprong hebben van vóor de Hervorming, vermits de bevolking dezer streken nu bijna geheel protestant is. Turnhout, de hoofdplaats van het oude Taxandrië, is de stad waar de nijverheid der Vlaamsche prentkunst het bloeiendste was. Daar stichtte P.J. Brepols in het begin van verleden eeuw zijn kleine drukkerij, die nu geworden is de befaamde firma Brepols en Dierckxzoon. Naderhand kwamen andere drukkers zich daar vestigen: Wellens, Delhuvenne & Co., P.J. Delhuvenne, Glenisson en van Genechten, Glenisson en zoon, Antoon van Genechten, Beersmans-Pleek, Jacobs-Brosens, ziedaar de voornaamste Turnhoutsche uitgevers van mannekensbladen. Proeve van illustratie uit: ‘Histoire de l'Imagerie populaire flamande’.
Maar de heeren van Heurck en Boekenoogen hebben zich niet uitsluitend bij de Vlaamsche prenten bepaald. Hun werk bevat tevens een zaakrijke schets van de geschiedenis der volksprenten in Nederland, Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië, Spanje, Engeland, Rusland en Zweden. Een samenvatting, hoe bondig ook, van deze historische gegevens, zou ons al te ver voeren in deze bespreking. Alleen dient aangestipt dat die geschiedenis (moge zij dan ook onvolledig zijn) van de Hollandsche oordjesprenten, wel de eenige is tot nu toe, die op zoo uitvoerige wijze het onderwerp behandelt. Uitmuntende gegevens zijn hier bijeengebracht ten dienste van hen, die later | |
[pagina 126]
| |
de volledige geschiedenis der Hollandsche volksprenten schrijven zouden. Van in de 17de eeuw was Amsterdam het groote centrum der Hollandsche prentnijverheid: Martin Jansen Brandt, Paulus Mathijsz, Cornells Dierckx,Proeve van illustratie uit: ‘Histoire de l'Imagerie populaire flamande’.
Cool, Michiel de Groot, Casp. Lootsman, Jacobus Bouwman zijn ons uit dien tijd bekend. Ook Haarlem bezat dergelijke drukkers: Claes Braen en Margareta van Baneken. Hier blijkt ook dat niet alleen onbedreven volkskunstenaars zich op het snijden van prentjes toelegden, maar dat ook behendige graveurs platen leverden van een zeer bizonder en kunstzinnig karakter. Daarin onderscheidde zich vooral H. Numan († 1788). Zijne houtgravuren kwamen in bezit van de bekende firma van Egmont. Ook de Erven Stichter te Amsterdam bezaten werk van dezen plaatsnijder. Zeer opmerkenswaardig is het feit dat vele... Hollandsche oordprentjes den naam vermelden | |
[pagina 127]
| |
van Noord-Nederlandsche firma's, maar in feite wel degelijk gedrukt werden door den bovengenoemden Brepols te Turnhout. De Hollandsche huizen - zooals Wijsmuller, de Erven Reynders e.a. - fungeerden alsdan slechts als voortverkoopers. Dit voor de alleroudste! Tot mijn spijt moet ik er aan verzaken hier in verdere uitweidingen te treden, hoe belangwekkend het ook zijn zou, met korte trekken de evolutie te schetsen van de Hollandsche prentdrukkunst tot in latere tijden. Daarin zijn de stellers van het bedoelde standaardwerk op meer dan bevredigende wijze geslaagd. Zij zijn er in gelukt hun wetenschappelijk onderwerp op zeer aangename manier voor te stellen. Hier ligt het resultaat van jarenlange, gewetensvolle en rustelooze opzoekingen. Na zelf met ongemeene moeite, zoo volledig mogelijk, verzamelingen te hebben aangelegd van onze oordjesprenten, na van de oude firma's heelder voorraden houtsneêplaten te hebben aangekocht, hebben zij de vergaarde gegevens op wetenschappelijke en nauwgezette wijze geordend, en aldus ontstond dit werk dat in de literatuur der Nederlandsche folklore als een meesterwerk zal bekend blijven. Het lezen van dit boek gaf ons een genot! We vonden er de ziel van ons volk terug, met heel haar veelzijdig karakter, met hare ongekunstelde frischheid. Ook over de materieele uitvoering van dit uitzonderlijke boek nog een zeer waardeerend woord! Met uiterste zorg werd de illustratie ervan bewerkt: 183 voortreffelijke reprodukties van mannekensbladen uit alle tijden, 145 afdrukken van oorspronkelijke houtsneden, 4 portretten en... 14 echte prenten, als buitentekstplaten ingelascht! Onze eerbiedige en dankbare bewondering voor zooveel moois! Aan belangstellende zoekers en geleerden in het algemeen, aan de folkloristen in 't bizonder, werd met dezen prachtigen arbeid een onschatbaren dienst bewezen!
Antwerpen. ARY DELEN. | |
ArchitectuurHet Huis, Oud en Nieuw. Maandelijksch Prentenboek, gewijd aan Huisinrichting, Bouw- en Sierkunst. Uitg. van Ed. Cuypers, Arch.Onder de verschillende vereischten voor de tot stand koming van een kunstwerk is de onwrikbare behoefte tot creëeren een der voornaamste. De heerschende opvatting is, dat de scheppende artiest gedurende zijn arbeid werd voortgestuwd door die, bewuste, behoefte, en dat deze hem leidde tot het resultaat. Dit bewuste gevoel is bij ernstig streven steeds voorhanden. In het echte kunstwerk echter is nog iets hoogers gelegd. Het heeft, diep in zich verborgen, dat ‘geboren zijn’ uit díen scheppingsdrang welke niet te verklaren, noch te omschrijven, een deel van het onuitsprekelijke vormt. Is aan deze voorwaarde gehéél voldaan, juicht als 't ware het ontstane kunstwerk het uit: ‘ik ben, ik besta’ - met schroom vertoont het zich aan onzen bewonderenden blik. - Laat men, door deze gedachte beheerscht, het scherpsnijdend zwaard der beoordeeling gelden, zoo houden vele werken, - met menige goede eigenschap van kleur en vorm, - geen stand, zelfs dan niet wanneer het temperament geenszins ontbreekt. Stads-boekkamer in de Westerkerk te Enkhuizen. (Het Huis oud en nieuw).
Zie, daarom is het tot loutering van ons artistiek gevoel en het begrijpen en waardeeren der bouwkunst van onzen tijd zoo noodig, onzen blik te scherpen aan de intieme uitingen uit den bloeitijd der Architectuur. Voor den kerkbouw, ook voor dien van den hervormden eeredienst, blijven de grootsche gewrochten der middeneeuwen, voor de gebouwen met wereldsch karakter die uit het tijdperk der Renaissance onze oefenschool. - Elk tijdschrift, dat hierin voorlicht, moet aanspraak maken op onze waardeering. De acht verschenen jaargangen van ‘Het Huis, Oud en Nieuw’ hebben in ruime mate aan hooge eischen voldaan; de inhoud der eerste afleveringen van dit jaar biedt veel belangrijks en schoons. Wij vergezellen den auteur M.E. Hoeck volgaarne op zijne wandelingen door ‘Oud-Deventer’ en | |
[pagina 128]
| |
begroeten met ingenomenheid de reproducties van eenige gebouwen uit Enkhuizen, eene stad welker overblijfsels van architectuur en kunst-industrie tot de pittigste van ons land belmoren. Welk een' indrukwekkenden gevel heeft het stadhuis, in Bentheimer steen opgetrokken, onder leiding van den Amsterdamschen bouwmeester ‘Stevens Venenkool’! Ontstaan aan het einde der zeventiende eeuw is eene zekere overeenkomst met het Paleis op den Dam niet te ontkennen; het mist echter de monotonie waarvan het bouwwerk van Amsterdam niet is vrij te pleiten. - Vier afbeeldingen der schoone tapijten, de wanden der Weeskamer versierend, herinneren mede aan den ouden rijkdom van Enkhuizen, dat in onzen tijd door uitgebreide landen tuinbouw wederom opbloeit. In de burgemeesterkamer prijkt een waardevol doek van Ferdinand Bol. I.H.S. | |
Oneerlijk of onbevoegd?REEDS eenmaal moest ik in dit blad gewagen van Filippus' Recensiebode ‘orgaan tot Keuring en aanbeveling van Volkslectuur’. De maatstaf die door de Redactie van dit orgaan (in hoofdzaak uit gereformeerde predikanten bestaande) aan de producten onzer letterkunde wordt aangelegd is de onze niet; wij voelen echter allerminst behoefte over ons verschil van standpunt te twisten. Daartoe loopen onze ideeën, onze opvattingen van wat schoon is en zedelijk te zeer uiteen. In het laatste nr. van genoemde bode trof ons evenwel een bespreking van Scharten-Antinks ‘Sprotje’ welke wij niet zonder protest in den put der vergetelheid mogen laten verzinken. Het stukje is blijkens de initialen van de hand van een der redactieleden: een zekeren dominee Doekes te Nieuwdorp. Ziehier hoe deze ‘criticus’ zijn bespreking van Mevr. Scharten's boekje aanvangt: ‘De schrijfster kan op haar terrein goed meedoen. Ze kan naar het leven teekenen, en dan bij voorkeur den minder-netten levenstoon der achterbuurten. Vandaar de groote aftrek waarin met name het eerste van bovengenoemde werkjes deelde.Ga naar voetnoot1) Het is eenmaal de smaak van het lezend publiek tegenwoordig: plat-realistische teekening...’ etc. Misschien dat Ds. Doekes ‘op zijn terrein’, de theologie, ‘goed kan meedoen’ - op het terrein der critiek is hij òf oneerlijk òf verstoken van het meest elementaire onderscheidingsvermogen in zake litteraire kunst, dus volmaakt onbevoegd. Dat de groote aftrek dien het eerste deel van ‘Sprotje’ vinden mocht te verklaren valt uit het feit dat de schrijfster in dit boek den ‘minder netten’ levenstoon der achterbuurten teekent is een insinuatie zóó grof dat er nauwelijks verder over gesproken behoeft te worden. Niet alleen geeft de dominee een slag in 't aangezicht van al de lezers die van de fijne, hier en daar zelfs te broze, te subtiele, dus alles eerder dan plat-realistische vertelkunst in ‘Sprotje’ genoten hebben, maar ook in dat van alle ernstige critici in den lande, die in de verschijning van ‘Sprotje’ een blijde gebeurtenis hebben gezien. De heer Doekes schaamt zich wellicht over muziek of schilderkunst een oordeel te vellen; waarom dan óók niet waar het de literatuur betreft? Arme lezers, die ter voldoening hunner natuurlijke schoonheidsbehoeften hun licht opsteken bij ‘critici’ van een dergelijk gehalte!
G.v.E. |