Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIdee en LevenKantteekeningen bij de Literatuur van den Dag.Het Ivoren Aapje
| |
[pagina 15]
| |
atmosferisch het geheele boek doordringt is de sfeer der demi-monde; plastisch ook behoort zeker de beschrijving van het nachtcafé, de Old curiosity shop, en van het interieur eener vrouw uit de ‘halve wereld’ tot het beste van het werk. Maar daarmede is nog geen beeld van Brussel gegeven, en het baat Teirlinck weinig of hij al een speciaal hoofdstuk wijdt aan de politiek: hij heeft dit niet voldoende met het geheel weten te verbinden; het bungelt er te fragmentarisch bij. Nu wij toch aan dat ‘politieke’ hors d'oeuvre bezig zijn: die verraaier Pezza, die zoo geheimzinnig verdwijnt, leeft voor mij al evenmin als zijn monsterlijke zuster, die met een perverse listigheid en waarlijk duivelsche onmenschelijkheid haar priesterlijken broeder drijft tot de overlevering van zijn politieke medestanders aan de tegenpartij waarmede hij heult. Die Lucia schijnt ons ‘weggeloopen’ uit een dier volksromans-in-afleveringen waarmede sluwe colporteurs de Hintertreppen van overigens eerbare woningen plegen te besmetten. Dagteekent de conceptie van deze persoon misschien uit de dagen van Teirlincks jeugd, uit die periode waarin hij zeker wel, als de meesten onzer, met die bontgeverfde melo-drama's dweepte? Neen, dan is 't verfijnd-perverse, schoon in ander opzicht, overtuigender gegeven in Sörge - en hiermede zijn wij tevens doorgedrongen tot de kern van den roman.
* * *
Wat blijkt - het boek tot zijn natuurlijke grenzen teruggebracht - nu deze kern? Mij dunkt: een familie-geschiedenis van voornamelijk psychologische pretentie. Ernest Verlat is gehuwd met Vere Lazare, de dochter van een Roomsch-Katholieken, fanatieken pamfletschrijver, een man die altijd de armoede ontvlucht, doch er steeds ook op de hielen door gevolgd is en daarom de menschen nu haat om wat hij noemt hunne betrekkingen tot ‘het gouden kalf’. Vere is door haar vader verstooten wijl zij eens zich aan Ernest in liefde gaf; Vere is een zachte, echt-vrouwelijke vrouw, die haar man hartelijk bemint, heftig lijdt als haar kindje sterft en gaarne haar hart uitstort bij den huisvriend der Verlat's: Pastoor Doening, een figuur, naar Teirlincks eigen getuigenis (zie genoemd interview) geïnspireerd op Pastoor Verriest, welke inspiratie een zeer gelukkige blijkt geweest te zijn, want naast Vere is hij niet alleen de sympathiekste maar m.i. ook de best geslaagde figuur uit den roman. Ernest Verlat is een dier typen als Teirlinck met zijn licht-cynischen, speelsch-spottenden geest zoo graag beschrijft. Hij is een man met een zwak karakter en zinnelijken aard, een man met toch wel goede eigenschappen, die echter overwoekerd worden door de zucht om zich steeds anders voor te doen dan hij is, een ‘pose’ aan te nemen. Geheel anders is zijn zuster Francine, een echt Brusselsch meisje zonder veel fond, een bevallig wezentje van haast naïeve kinderlijkheid. Daarnaast maken wij nog kennis met mijnneer du Bessy oftewel ‘oomken’, ook een echte Belgenaar van dien zekeren parvenuïgen stempel, zooals we ze wel van sommige badplaatsen kennen. Dit mannetje met zijn luchthartige bonhommie, zijn mythologische verhalen en ondeugende liefdesescapadetjes - die niets bemerkt, althans begrijpt van de tragische conflicten in zijn onmiddellijke nabijheid - ook deze figuur is ons door Teirlinck prachtig geteekend, al achten wij het een fout in de compositie, dat juffrouw Henriëtte, du Bessy's maîtresse, zooveel relief gekregen heeft naast Milly d'Orval. Deze Milly d'Orval is een vrouw, die, door een jongen Hongaar Rupert Sörge in een Franschen bar te Weenen ontdekt, uit dat ontbindend milieu door hem gebracht is naar Parijs, naar Nizza, eindelijk Brussel, alwaar hij op haar beproefde ‘de verscheidene krachten van een wonderbare opvoeding’. En hier naderen wij het allerinnigste van den roman, dien ik een roman van instincten noemde, ik had ook kunnen spreken van mysterieuze beïnvloeding. Deze Sörge (alweêr: heerlijk object juist voor een Teirlinck!) is een dier zeldzame menschen die, een geheimzinnige bekoring oefenend op schier iedereen, op bepaalde individuen een aantrekkingskracht weten aan te wenden die dezen geheel brengt onder de macht van hun diabolischen geest. Hij kneedt de geesten gelijk zijn vingers de vormen kneden van het ivoren aapje dat vaak zijn hand omsloten houdt. En ziehier nu de verwikkeling waaruit de tragische conflicten ontspringen. Dezen Sörge plaatst Teirlinck midden in 't gezin Verlat, en de schrijver ontleedt nu met een verfijnd genoegen den invloed welke van deze persoonlijkheid moet uitgaan op Francine, op Ernest (dus indirect ook op Vere), op Milly d'Orval. Sörge heeft voor 't oogenblik genoeg van Milly en met het meest geslepen pervers genot gaat hij nu deze vrouw en Francine tegen elkaâr uitspelen. Het kinderlijke vlindertje Francine, die een oprechte liefde koestert voor den flinken, eerlijken Simon Peter, voelt hoe Sörge het net van zijn raadselachtigen invloed langzaam trekt om haar heen: ze bemint Simon Peter en weenende gooit zij zich in Sörge's armen; zij moet Sörge trouwen. Maar Sörges invloed reikt verder; hij misvormt Francine van 't onschuldige kind tot een wuft modepopje, tot een deel van Sörge zelf, zooals hij vroeger de bar-meid Milly tot een deel van zichzelven gemaakt heeft, en straks, als een deel van zichzelven, zal terugeischen. | |
[pagina 16]
| |
De terugslag van zijn geest op Ernest openbaart zich als volgt. Ernest ziet den invloed van Sörge op Francine en acht het resultaat benijdbaar. Hij vergelijkt Francine met Vere en zijn zinnelijkheid acht Vere arm en simpel vergeleken bij zijn mondaine zuster. Hij tracht zijn vrouw nu opzettelijk te stuwen in de richting waarin Sörge Francine als van zelf, krachtens zijn duister wezen, gebracht heeft. Het onbedorven vrouwelijke in Vere verzet zich tegen Ernst's bedoelingen; zij heeft het gevoel als wil hij haar maken tot een gemeene vrouw. Hierin is Sörges invloed op Ernest evenwel niet uitgeput; ook in Milly zoekt Ernest Sörge op, Milly, die, door Sörge verlaten, zich nog altijd ‘van Sörge’ voelt. Ook dit ontdekt Vere en zij lijdt onnoemelijk. Dan, Sörges spel heeft ook thans nog niet uit, wordt nog verfijnder: nog op één andere wijze wil hij Francine slijpen onder zijn invloed: hij brengt Francine-Sörge in contact met Milly-Sörge, zijn vrouw met zijn vroegere maîtresse; kan het duivelscher? Inderdaad heb ik zelden zoo iets geraffineerds gelezen als het hoofdstuk waarin Sörge deze twee vrouwen samenbrengt en, een óógenblik slaaf - hij die zich gebieder noemt - in schuimbekkenden wellust tegen den vloer slaat.
Ik heb mijzelven afgevraagd: is dit goede, groote kunst en zoo neen, waarom dan niet? Want al moge de schrijver in de diepere zielkundige typeering van een zoo ingewikkeld wezen als Sörge zijn te kort geschoten - in het voelbaar maken van den invloed van dezen man op Ernest, op Francine, op Milly, is hij - dank zij de scherpe typeering van déze karakters - meesterlijk geslaagd. Als nu toch dit boek een zeker onbehagen bij mij heeft achtergelaten dan schrijf ik dit daaraan toe dat de karakters, dat Sörge vooral, te weinig wortelen in dat mondaine leven waartegen zij afstaan; - dat wij zoo goed als niet voelen het verband tusschen het algemeene leven en deze op zich zèlf zoo onverkwikkelijke en excentrieke verbizonderingen daarvan. De mensch maakt zich zélf slechts binnen den beperkten kring waarin het leven hem gestooten heeft, waarmede hij organisch is verbonden. De perverse natuur moet dan ook voor een goed deel gevoeld worden als noodzakelijk resultaat van onder die en die omstandigheden tot perversiteit leidende invloeden. Alleen onder dit aspect bezien houden de gevallen op gevallen te zijn, worden zij deelen van het geheel, dat zij evenwel (mits een kúnstenaar er zijn licht in plaatst) als licht-centra beheerschen. Zoo beheerschen de boomen het landschap, waarvan zij nochtans een deel zijn. Een rotte boom is ook een boom, die 't landschap niet ontsiert; - los van de donkere aarde waarin hij gegroeid is, de regens die zijn kruin nat maken, de blauwe luchten die hem met haar zonneglans zegenen, beschouwd als een op zich zelf staand iets, van zijn omgeving afgesneden, knijpt men voor den stank van zijn bedervend hout allicht den neus dicht. Teirlinck heeft de macht der synthese ontbroken, hij zelf heeft het erkend. Echter wil dat in dit geval méér zeggen dan dat hij niet geheel heeft kunnen geven wat de ondertitel van zijn boek belooft: een roman van Brusselsch leven, of, naar het in 't interview heet: ‘een beeld van de groote stad’. Hem heeft ontbroken wat hem hier niet ontbreken mòcht op straffe dat hij de orde der dingen zou moeten gaan omkeeren: hij typen zou scheppen met wat Brusselsche atmosfeer er om heen inplaats van typen door het Brusselsch leven opgestooten als de golven worden opgestooten door de zee. Toch - ‘Het Ivoren Aapje’ blijft het werk van een ongemeen talent, een talent evenwel dat vooralsnog het gunstigst zich doet kennen in genrestukjes, als Hoofdstuk I van het Vierde Deel ons te genieten geeft: het interieur der twee ouwentjes, die hun zoon uit de gevangenis wachten; een hoofdstuk waaruit ik gaarne een brok hier zoude hebben afgedrukt.
GERARD VAN ECKEREN. | |
Voor 1910.De plicht der dankbaarheid voor een sobere en gedistingeerde wandversiering dringt ons om, alvorens het nieuwe jaar te veel op streek is, met een enkel woord melding te maken van een door den heer Em. Querido te Amsterdam in den handel gebrachte kalender voor 1910, ontworpen door Jac. Jongert Jzn. E. |