| |
Letterkundig leven uit de november-tijdschriften.
De Gids.
De dichter P.N. van Eyck opent de aflevering met een tweegesprek in verzen, tusschen een jongen man en diens vriend. Hij noemt het ‘Worstelingen’ en het is hoofdzakelijk bedoeld als ‘een levenswisseling tusschen het verstand en het gevoel in één persoon’.
Dr. J. Vurtheim vervolgt zijn lezenswaarde ‘Herinneringen aan Hellas’, lezenswaard, vooral wijl hier niet enkel de philoloog aan 't woord is. Waar men in Griekenland ook voor teleurstelling hebbe te vreezen, één punt is er dat boven verwachting gaat: de Acropolis van Athene.
Kom tegen half zes in den avond, na eenige uren gegeven te hebben aan een deel van het Nationaal Museum, door de stoffige Patisiastraat, over het drukke mondaine Omoniaplein, door de winkelstraat van Aeolos, langs de nog orientalisch uitziende bazarstraatjes, langs het Theseion op den heuvelkruin van den Kolonos, tusschen Areopagos en Pnyx door, het slingerpad op naar de trappen der Porte de Beulé, doe snel een gebed, dat de Cooksgezellen heerlijk theedrinken bij het Zappeion en zoek stil die bank daar tegenover het wonderfijne, ranke, blanke tempeltje der Nike. Geef u thans in die groote stilte alleen over aan de indrukken der omgeving: links blauwwazig de zee, wit afstekend tegen Aegina, dat zich achter het donkere voorgeschoven Lausa toch niet verschuilen kan, meer rechts als uit het water rijzend in blauwe lijnen Salamis, verder weg het Megarisch bergland in fijne omtrekken tegen een hemel, die in paarsch verloopt; de huizenmassa van den Piraeus in rozige tint; beneden aan den voet vrij diep het zware bouwwerk van Herodes, zonder gratie, doch door zijne brutale tegenstelling een maatstaf voor de slankheid van alles om u. Stoor de stilte niet, doch draai u thans opgestaan, terwijl het oog over honderden witte huisjes gaat, die alle afzonderlijk tegen den glooienden heuvel onder u liggen, zóó, dat ge achter u tegen zuiverst denkbaren achtergrond - den klaren hemel - het Parthenon vóór u hebt met die roodbruingeroeste krachtige zuilen in hoogsten eenvoud en hoogste pracht van lijnen. Is er nobeler aesthesis mogelijk?
Van Joan Reddingius vinden wij in dit nr. eenige bladzijden visionair proza. Het motief is de geschiedenis van het leven van een edelman, die, sinds zijn vrouw Novela hem verlaten heeft, in 't woud woont, waar een oude man hem spreekt van de wonderen die zijn. In zijn vervolg-artikel over ‘Journalistenwerk in blijvenden vorm’ geeft Joh. de Meester er Dr. Kuyper van langs om zijn ‘Oude Wereldzee’. ‘Literair is de toon nooit hooger of dieper dan 't keuvelen van een toerist’. Door onmiddellijke aanschouwing is ‘beschamend weinig’ opgeleverd; er is geenerlei emotie; niets dan ‘kennis’ ‘gecondenseerd’. Geen heilige ontroering komt u tegen uit de bladzijden aan het Heilige Land gewijd. Wat onthoudt ge van hem (Kuyper) aangaande het meer van Gennesareth, het meer van het tot den hemel verhoogde, tot de hel nedergestooten Kapernaüm, veel anders dan de merkwaardigheid dat
bij ééne vischsoort, ‘nu nog’ in het meer te vinden, ‘het manneke de uitgeloopen kuit in zijn hek draagt’ en een andere - weet het: het is de barbour: - bovenkomend een schel geluid maakt?.... Is hier niet een ànder ‘schel geluid’? En striemt dit u niet nogmaals tegen uit de genoegelijke berichten over een pic-nic op den Thabor-berg, waarbij een van de paarden, ‘levendige dieren’, ‘er al spoedig van doorging’, doch ‘interessant om te zien’, werd nagerend door twéé dragonders? De paarden waren goed, niet het zadel; ‘toch was de ergste tegenslag van dien dag het plotseling omslaan van 't weder’. ‘Thabor en Hermon juichen in uwen naam’, schreef de Psalmdichter; en Renan, onzuiver in de leer, trok ook met dien berg den ‘cercle enchanté, berceau du royaume de Dieu’. Dr. Kuyper is er gaan picnicken, met rijpaarden, behoorlijk ‘afgegeven proviand’ en dragonders; en van den berg vermeldt hij niet anders, dan tweemaal in twee opeenvolgende regels, dat hij ‘geheel eenig’ is, omdat ‘hij geheel geïsoleerd staat’.
Verder noemen wij uit deze aflevering nog de volgende artikelen: ‘Shakespeare?’ door Prof. F. de Haan, ‘Over renaissance en humanisme’ door Prof. Salverda de Grave; ‘Tentoonstelling van oude schilderijen in Grafton Galleries te London’ door Dr. Jan Veth; Verzen van A. Roland Holst en Mr. H.W.J. Keuls, en de gewone overzichten.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Een prettig geschreven artikel van R.W.P. de Vries Jr. over Brouwer's Aardewerk, met portret, 14 illustraties en een buiten-tekstplaat in 3 kleuren, gevende de afbeelding van eenige specimina van B.'s werk, vervaardigd in de fabriek te Leiderdorp.
Henri Dekking geeft een hoog gestemd artikel over Alida Tartaud-Klein, met verschillende portretten en reproducties van deze tooneelspeelster in hare verschillende creaties.
| |
| |
Over de Kunst van Bali schrijft Martine Tonnet - ook hier weer een rijkdom van verluchting -, A.J. Reyers over den klokkengieter Geert van Wou den oude; Olivarbo vertelt wat er ‘Om en op de reede van Batavia’ te zien is. Karel van de Woestijne heeft 5 sonnetten afgestaan uit den binnenkort verschijnenden bundel ‘De Gulden Schaduw’. Aleida van Pellecom en J.H. François dragen proza bij; Herman Robbers bespreekt o.a. de model-contracten tusschen schrijvers en uitgevers waartoe de Vereeniging van Letterkundigen het initiatief heeft genomen.
| |
Groot-Nederland.
Als gewoonlijk een aflevering vol belletrie. Na eenige bladzijden verzen van Hélène Lapidoth-Swarth krijgen wij een novelle ‘Ontwaking’ van een nog onbekende auteur Ruth Klop Jr. en 't eerste gedeelte van een grooter verhaal door Eline Mare, de schrijfster van 't naief-frissche boek ‘Lieveke’.
Achter wazige wolken glinsterde pips 't nukkig Maartzonneke, dat zich even liet kijken door een wolkenspleet, dan weer schuil ging. Schril blankte 't licht in de achterkamer, joepend schampertjes naar binnen over 't afdakske; 't bestreelde de bekalkte muren, snuisterde tot in de hoeken, over de oude meubelkes van de gezusters.
Ieffer Cleemke en ieffer Colètje, alletweeë op leeftijd, kortgedrongen wijvekes, dikzakskes met lijven als tonnekes zoo rond, woonden al dertig jaar op de schoone achterkamer en bewonderden iederen dag opnieuw de vaart met erlangs de reken boomen waarop ze keken.
- De zonne speelt pieperkenduik, zei kinderachtig Colètje.
- Ze weert heur azoo, die sloore, om deur te blinken, medelijdde Cleemke.
- Och arme, 't is spijtig!
Geeft dat geen lust tot verder lezen?
Wij noemen voorts: poëzie van Jan Walch en René de Clercq; een paar ‘fijne fragmenten’ van J.I. de Haan, een ‘pijnlijke geschiedenis’ van J. Steynen (ditmaal over een dronkaard), een schets van Amelie de Man, eenige boekbesprekingen, en een artikel ‘Dramatische Kunst’ van Frans Coenen. ‘De Belangrijkheid van Ernst’, Wilde's ‘triviale comedie voor ernstige lieden’ opgevoerd door de Hagespelers, acht Coenen nauwelijks een model-opvoering waard; met blague en Mephestofeliaansche cynismen kan men een krantenartikel, desnoods een éénacter vullen - het wordt spoedig ‘te veel’, benauwend en irriteerend. Neen, dàn liever ‘De vroolijke Vrouwtjes van Windsor’ - daar komt de malligheid tenminste rechtstreeks uit de personen voort en leeren we iets menschelijks kennen.
| |
Europa.
Een van de inhoudrijkste artikelen welke ik in den laatsten tijd in onze periodieken tegenkwam acht ik Dirk Costers stuk ‘Over Karel van de Woestijne’, waaruit wijsgeerig inzicht spreekt en waar ik gaarne groote brokken uit zou aanhalen. Minder beviel mij een aanval van Gerrit Timmermans op Prof. Chantepie de la Saussaye. De heer Timmermans (wie is dat?) heeft zich afgesloofd eens echt van Deysseliaansch te doen: hi-hi zoo maar een prefester als ‘beste jongen’ op zijn schouder te kloppen. Lieve mensch, die jongere schrijvers die durven toch maar! Edoch, aangezien de heer Timmermans (vooralsnog tenminste) geen van Deyssel is, doet zijn uiting niet veel anders aan dan als grof en kwâjongensachtig.
Johan de Meester geeft vier (zegge vier) bladzijden ‘Dina van Rooien’, waarvan twee niet eens geheel vol zijn; verder sommen wij op een Ballade van Jan Greshoff; Kleine prozastukken (zeer der bemijmering waard) van P.H.R. Jr., ‘Tropenklachten’ van Chr. van Balen Jr., ‘De jonge Koning’ van Oscar Wilde, en proza van J. Steynen en Ellen.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD: ‘Guillepon Frères’, door Gerard van Eckeren. - Ochtend- of Avondschemering? door F.J.W. Drion. - Abraham Lincoln, door Prof. Th. Bussemaker. - Poltava (Eene navonkeling), door Anna C. Croiset van der Kop. - Verzen, door P.N. van Eyck. - In memoriam (Mr. H.J. Coster), door Jhr. Mr. W.H. de Savornin Lohman. - Romain Roland, door Dr. J. de Jong. - Buitenland. - Onze Leestafel.
| |
Nederland.
INHOUD: Mei, door Dorothee Buys. - H.G. Wells, door Chr. v. Balen Jr. - En de zee zong, door M.G.B. - De Ruige Hoeve, door J. Eigenhuis. - De Haringschuit, door G.J.K. - Langs den weg, door F. Bakker. - Het Kind, door Frederik Rompel. - Kroniek, door Mr. M.G.L. van Loghem, Marie Metz-Koning, W. Graadt van Roggen, Joh. W. Broedelet, Frans Hulleman en H. van Booven. - Nabij en ver, door J.J. de Stoppelaar, - De Leeuwerik, door Willem Braat. - Zang, door Hans. - Naar den Dood, door Anton v.d. Stok. - Na jaren, door François Pauwels. - Weemoed, door J.J. de Stoppelaar. - Waar is de stem, door -.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD: Een Paladijn, door J.A. Simons-Mees. -Laatste Dag, door Adel Anckersmith. - In Memoriam Matris, door G.H. Pannekoek Jr. - Vervolg der Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, door Jac. van Looy. - Aanteekeningen over Kunst en Philosophie, door Hein Boeken. - Eene Aanteekening, door Hendrik van der Wal. - Buitenlandsch Staatkundig Overzicht, door Chr. Nuijs. - Staatkundige Kroniek, door Mr. Marchant. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Boekbeoordeeling, door Dr. A. Aletrino.
| |
De Beweging.
INHOUD: Aan de Nagedachtenis van Ferrer, door Maurits Uyldert. - Over Carlyle's Geschiedenis van Frederik de Groote, door Is. P. de Vooys. - Van het Levensfeest, door Albert Verwey. - Twee sproken, door Nine van der Schaaf. - Het Spinstertje van Schoorl, door Maurits Uyldert. - Kunst en Maatschappij, door H.P. Berlage Nz. - Brentano, door Alex. Gutteling. - Een Democratisch Blok, door A.P. Leeuwenburg. - Boeken, Menschen en Stroomingen, door Albert Verwey. - Boekbeoordeelingen, door J. Molenmaker en Albert Verwey.
| |
Nieuw Leven.
INHOUD: De Neurasthenieke Sater, door André de Ridder. - Simpele Liederen, door Willem Gyssels. - De Spinsters, door Jan Greshoff. - Kantteekeningen bij de Vlaamsche Beweging, door O. Ratius. - De Fransche letterkunde aan het Hof der Hertogen van Burgondië, door Dr. Liégeois. - Kroniek. - Koerzaal en Muziek te Oostende, door R. Verdeyen. - Plaat. - L. Rinskopf.
| |
De Boekzaal.
In het October-nr. van dit orgaan der Vereeniging voor openbare leeszalen in Nederland, geeft Herman Robbers een overzicht van de Nederlandsche roman-productie tusschen de jaren 1906 en 1909. Robbers vindt het droevig om te zeggen, maar het lijstje der in de laatste jaren in Holland verschenen romans overziende, wordt hij getroffen door het feit dat de beste - met de enkele uitzondering van Warhold misschien, van Oordt's roman - dat de beste nederlandsche romans en novellen die der Vlamingen zijn. Wij willen over dit oordeel met den heer Robbers niet twisten. Wij voor ons vinden in het feit, dat hij zoo met name één enkel werk uitzondert, een werk van een zeer bizonder genre, iets bedenkelijks, immers iets willekeurigs,
| |
| |
Een ander dan de heer R. zou, met evenveel recht, een werk b.v. van den heer Robbers zelf kunnen uitkiezen en dan schrijven: het is droevig, maar men wordt getroffen door het feit dat, met uitzondering van ‘De roman van een Gezin’ misschien, de beste werken zijn geschreven door..... etc.
Bij een dergelijke vergelijking tusschen literatuur-groepen doet men met enkele voorbeelden niets - moet men met groote lijnen, met algemeene principen werken of men wordt, ik herhaal, willekeurig.
Ik citeer thans nog deze klacht van den heer Robbers, die niet alleen bij het publiek, maar ook bij de mannenvan-'t-vak, de schrijvers, in de laatste jaren een geringschatting van het genre roman meent waar te nemen.
Was het niet Frans Coenen - hij die toch eens den voortreffelijken roman ‘Een Zwakke’, de meesterlijke novelle ‘Zondagsrust’ schreef - was hij 't niet die onlangs sprak over den roman als over een ‘moderne verwording’ van epiek en dramatiek? Verwording - 't woord behoeft misschien niet ‘ongunstig’ opgevat te worden - zuiver grammatikaal is het wellicht niet iets anders dan verandering. En, niet waar? allles in de wereld verandert, alles wordt en ver-wordt gedurig. Maar in ons taalgebruik staat verwording gelijk met bederf. Is dus volgens Coenen de epische literatuur in deze tijden aan het bederven in den roman?
Maar behalve Coenen - wiens literaire bestrevingen zich al geruimen tijd, zeer tot onze schade en gemis, tot de kritiek schijnen te beperken - zijn daar niet Emants en Heyermans, wier tooneelarbeid, hoe verdienstelijk ook, ons hun vroegere romans en novellen niet kunnen doen vergeten, is daar Netscher niet, die in de politiek, Van Nouhuys, die in de literaire studie schijnt op te gaan? Zelfs Couperus schijnt zijn aanvankelijk zoo krachtig élan verloren te hebben. En ten slotte, Lod. van Deyssel, gij die met ‘Een Liefde’ en ‘De Kleine Republiek’ een glorieuse periode van romankunst in Nederland te openen scheent, waarom onthoudt gij ons verder de fijne verhalen van hooge sensatie en innige sensualiteit waartoe, blijkens die twee onvergetelijke boeken, alle kwaliteiten bij u aanwezig zijn?
| |
Ons Tijdschrift.
‘Kerkgalmen’ noemt Jan Greshoff een gesprek tusschen een verlaten Feestganger, die de beklemming der avondlijkstille straten ontvluchtte in het noodend-open portaal eener schemerig-verlichte kerk, en een Stem. In een artikel ‘De Roof van Scheltema’ onderwerpt Dr. R. Mulder het bekende boek ‘De Grondslagen’ aan een strenge, zooals van zelf spreekt op orthodox-christelijke leest geschoeide critiek.
Een dichter, die de primaire oorzaak van alle kunst zoekt beneden den navel, die voor den Heer der Heerlijkheid het doode Universum substitueert, die de aderen van Gods Majesteit niet meer in 't marmer van den logos weet te zien, die het geweten en de beseffen van zonde en schuld niet meer erkennen wil - en al deze wanbegrippen nog wel codificeert, zulk een dichter heeft - naar het mij voorkomt - juist als Max Stirner ‘seine Sache auf nichts gestellt’.
| |
De Vlaamsche Gids.
INHOUD: Het Recht op het Geluk in de moderne Literatuur, door André de Ridder. - Schetsen, door Edmond Verstraeten. - Balder's Dood, door Dr. Eugeen van Oye. - Onderaardsche gevangenissen en burgverliezen, door A. Van Werveke. - Nederlandsche Letterkunde, door Maurits Sabbe. - Duitse Letteren, door O. Van Doorsselaer.
| |
Van Onzen Tijd.
INHOUD: Maria; In een Album, door Alb. Steenhoff-Smulders. - Een Koning, door J.F.M. - Verliefd. - Aan Jeltje, door P.V. Vroeger. - Avontuur, door Jos. van Wilgen. - Meeuwen; Stilte; Lijsterbessen; Het Zeestrand, door Anna Aghina. - Litteraire Kroniek, door Th. Kwakman Pr., J.A. van Lieshout O.S.A. en Maria Viola. - Tegen de Kooplui! door Jan Kalf. - Losse Notitie's, door X. - Boekbespreking, door D.J.L. - Vader's Liedje, door Alb. Steenhoff-Smulders. - Muziek-Bijlage.
|
|