| |
| |
Boekenschouw
Verzen
Volkslied en Volksdicht, volksliederen uit verschillende landen met begeleidend proza, door E.H. du Quesne-Van Gogh. - Baarn, J.F. van de Ven.
- Dit boekje geeft niet wat de titel belooft. Men zou verwachten, hier een zorgvuldig geschifte, kleine verzameling te vinden van volksliederen van verschillende nationaliteit, min of meer systematisch gerangschikt, en met voor elke afdeeling een kleine inleiding, die het eigenaardige der liederen van elke groep in 't licht stelde. Aan het geheel had dan een uitgebreider inleiding vooraf kunnen gaan, handelende over het volkslied in 't algemeen, een uiteenzetting van wat men eigenlijk onder ‘een volkslied’ te verstaan heeft (niet zoo eenvoudig als 't lijkt), een analyse van de eigenaardige charme van het volkslied en zijn beteekenis in literatuur en historie, een overzicht van de geschiedenis van sommige volksliederen en volkslieder-groepen. Van de vertaling,
| |
| |
een wetenschappelijke en geen kunst-vertaling, had dan alleen verwacht mogen worden dat ze zeer juist was.
Aan deze eischen nu, - en ik weet dat die niet al te onbescheiden zijn, - voldoet het boekje in geenen deele. De inleiding is een lyrische ontboezeming in slecht rethorisch proza, waarvan de zakelijke inhoud in weinig meer dan tien regels is samen te vatten. Er blijkt uit, dat de vertaalster zoo gaarne naar ‘Finland, Groenland (als Noordpool-vaarster?) en IJsland’ had willen gaan, om daar de liederen in eigen taalklank te leeren kennen. Vermoedelijk hebben verstandige verwanten haar dat uitstapje naar Groenland uit 't hoofd gepraat door haar bang te maken voor de ijsbeeren, en zoo blijven we dus verstoken van Eskimo-poëzie. Verder deelt ze ons mede, dat ze Braziliaansche, Poolsche en Corsikaansche volksliederen ontleende aan vertaalde prozateksten, en die ‘weergaf op 't gevoel’. Vervolgens, dat T.J. de Sante-Anna-Néry in Brazilië een lied hoorde, ‘geheel overeenkomende met de Duitsche Lorelei (welke Lorelei? Toch niet 't gedicht van Heine?) en dat in een Bretonsche ballade’ (de titel der ballade blijft verzwegen) de in Nederland en elders voorkomende geschiedenis behandeld wordt van een verzonken stad, de stad Iss. ‘Doof voor de profetieën van een volksprofeet, werd zij met al haar inwoners een prooi der golven, terwijl de schoone, verleidelijke koningsdochter, in sirene omgetooverd, na eeuwen verschijnt op de rotsen, en met een beeldschoon (sic) maar klagelijk gezang, de schepen naar de klippen heenlokt, om ze daar tegen te doen stranden.
‘Ich denke, die Felsen verschlingen
Am Ende Schiffer und Kahn,
Und das hat mit ihrem Singen
Hier ligt het voor 't grijpen, een paralel te zien met de Lorelei-sage, maar de vertaalster heeft dit niet bemerkt, althans, niet vermeld.
De ‘inleiding’ eindigt met, de woorden: ‘Het volkslied is een bron, die nimmer uitdroogt, die altijd stroomt opnieuw, en ik bevind mij daarbij als een kind, dat klare waterdroppels opvangt in de holle hand, en die lachende brengt naar de lippen’. Deze regels zijn het beste zinnetje van het geheele boek, maar ze zijn in lijnrechte tegenspraak met den titel. Ik behoef niet verder te ontleden, om te doen zien dat dit boekje dus geen min of meer wetenschappelijke volksliederen-verzameling is. Wat is het dan?.. Een puzzle!. want op pag. 93 en volgende verschijnen plotseling en listiglijk 3 oorspronkelijke gedichtjes van Mevrouw Du Quesne. In elk geval blijkt daar overtuigend uit, dat het boekje als kunst wil beoordeeld worden.
Volksliedjes te vertalen is een hachelijk bestaan, het lijkt zoo dood-eenvoudig, maar in de meeste gevallen blijkt het een onbegonnen werk. Er is groote technische vaardigheid, veel gevoel voor rythme en woordklank toe noodig, men moet zich inleven in het voelen en denken van een volk, dat ons vreemd is, het persoonlijk sentiment verloochenen, om de eigenaardigheden te behouden, die het soms kinderachtig-naïef gedachte vreemdlandsche gedicht kenmerken. De verwaarloozing van minimale kleinigheden in uitdrukking, in vorm, in voorstelling kan het effect bederven en van eene charmant nonsensje een banaal, idioot gebazel maken.
Tracht bijvoorbeeld eens dit grappige refrein te vertalen:
Charmant doet dat fijne gespeel met die lichte i-klanken... maar hoe broos is die bekoring! Indien er een schakeltje glipt uit dit kleine zilveren kettinkje is 't een waardeloos niets, en dit is nagenoeg onafwenbaar, indien men 't tracht te verhollandschen...
Het lijkt mij aan twijfel onderhevig of Mevrouw Du Quesne zich met dergelijke overwegingen heeft beziggehouden, aleer zij zich opmaakte tot het vertolken der liedjes. Zelf vertelt ze, dat zij op 't gevoel af sommige stukjes heeft in elkander gezet naar vertaalde prozateksten, die dus reeds vanzelf een groot deel van hun schoonheid, - hun vorm en hun klank - verloren hadden, twee elementen, welke het lied tot lied maken. Het zal ieder duidelijk zijn, dat deze gulle bekentenis hare werkwijze niet in een gunstig licht doet verschijnen. Daar zij van nagenoeg geen der opgenomen liedjes de bron vermeldt, is het niet altijd even gemakkelijk ze met het oorspronkelijke te vergelijken.
Maar laat ik u bijvoorbeeld eens enkele strophen van 't oorspronkelijke en 't vertaalde naast elkander leggen van ‘Des Knaben Wunderhorn’, het liedje, dat als inleiding dient voor den beroemden bundel van Achim von Arnim en Clemens Brentano, de beide begaafde Duitsche dichters, die de studie van het volkslied op nieuwe wegen hebben geleid.
Schildknaap op snuivend ros.
Wuift hoog zijn vederbos,
Voor 't slot der keizerin
't Paard buigt een knie ter aard,
Sierlijk de knaap zich neigt
Beeldschoon om aan te zien.
Houdt in de hand een hoorn
Keten van goud naar voorn,
Klink-klokjes veel daaraan.
Hoor, hoe de klokjes gaan.
Ein Knab auf Schnellem Ross.
Sprengt auf der Kaisrin Schloss;
Das Ross zur Erd sich neigt,
Der Knab sich zierlich beugt.
Wie lieblich, artig, schön
Ein Horn trug seine Hand,
Gelegt in 's Gold hinein,
Die Augen auf sich ziehn.
So gross man keinen fand,
Und hundert Glocken dran,
Vom feinsten Gold gemacht,
Aus tiefem Meer gebracht.
| |
| |
Ik behoef bijna niet nader aan te toonen, hoe droevig de vertaalster dit liedje verminkt heeft. Waartoe ten eerste diende het, de verdeeling in vierregelige strophen te doen vervallen; hoe allerzotst ongemotiveerd staan nu die drie eerste regels apart. Waarom, ten tweede, worden ons op de twintig verzen vier te kort gedaan? Hoe heeft zij, door het uitlaten van bizonderheden, door de verkeerde rangschikking van personen en zaken, die in dit kleine tooneeltje een rol spelen, de geheele voorstelling bedorven! Wat is er terecht gekomen van die fraaie, beeldende beschrijving van ‘Das Horn vom Elephant, so gross man keinen fand, so schön man keinen fing?’ De vertaalster heeft zoo maar dien geheelen Oliphant weggemoffeld in de dichterlijke mouw, waaruit zij haar verzen schudde, en tevens met een zwierige zwaai van dit kleedingstuk het feërieke miniatuurtje totaal uitgewischt... Dat een dergelijke oppervlakkige werkwijze tot geen belangrijke resultaten leiden kan behoeft geen nadere toelichting. Met dit alles wil ik niet zeggen, dat er niet hier en daar in dit bundeltje verspreid een aardig versje voorkomt, maar schraal is ook deze oogst... En niet waar, het was toch voor alles te doen om het volkslied... en in het gevoeld weergeven van de fijne, simpele liedjes die zij vertolkte ten einde anderen daarvan de schoonheid te doen mede gevoelen, heeft zij volkomen gefaald.
J.D.C. VAN DOKKUM.
| |
Romans en novellen
Als de schemering daalt, door Astrid Ehrencron-Müller. Uit het Deensch door Betsy Bakker-Nort. (Amersfoort, Valkhoff & Co.).
- In den eenigszins poëtischen titel en den naam der hier te lande niet onbekende Deensche schrijfster heb ik een belofte gezocht. De boekomslag draagt een aardig vignet van een groot, ouderwetsch huis aan een kade, waar onder wijd-gekruinde boomen een bootje ligt met wit zeil aan hoogen mast, - alles te zamen deed iets goeds verwachten, - en toen ik bij het doorbladeren zag, dat de inhoud uit losse verhalen bestond van fantastischen aard, vermoedde ik sprookjes voor groote menschen, of sprookjes voor kinderen, òf van die kleine, fijne verdichtsels, die voor jong en oud even boeiend zijn.
Maar nu ik het boek ten einde heb gelezen, is 't mij nog niet recht duidelijk geworden, tot wie de auteur feitelijk heeft willen spreken, want voor ouderen is de zin van haar arbeid te oppervlakkig, en zij weet geen sfeer te scheppen, waarin kinderen zich behagelijk gevoelen. Het is een gevaarlijk pad van de werkelijkheid naar droomenland, en er zijn heel wat dwaalwegen, die richting en doel kunnen doen missen. 't Komt mij voor, dat Mevrouw Ehrencron lang niet altijd zeker is van haar koers, en haar landing in 't rijk der fantasie daardoor wel eens mislukt.
Zij is 't gelukkigst in haar vindingen, wanneer zij het dichtst bij de realiteit blijft, en haar schetsen ‘De Kerseboomen bloeien’ en ‘Kleine Ingen’ zijn werkelijk verrassend lief, en voldoen veel beter, ook wat den vorm betreft, dan alle overige, waarvan de toon iets gedwongen-naïefs heeft, en de bekoring, indien deze van het verhaal zelf mocht uitgaan, slechts gering is.
Mevrouw Bakker-Nort zorgde voor een goede vertaling.
I.H.
Onder voorbehoud op een en ander nader terug te komen, laat de redactie hieronder vluchtig de revue passeeren hetgeen zich zoetjes aan op haar schrijftafel is gaan opstapelen.
| |
Catharina. Roman uit den Patriottentijd door Elise Soer (Leiden, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij).
- In dit boek waagt de schrijfster ‘een bescheiden poging’ om enkele romantische gebeurtenissen in het laatst der 18e eeuw te Leiden voorgevallen, in het kader van hun tijd geplaatst, te schetsen. In dezen roman blijkt heel wat geschiedkundig materiaal verwerkt. Zij, die vroegere werken van Elise Soer met belangstelling lazen, zullen het ongetwijfeld ook dit nieuwe boek doen.
| |
'k Herinner mij, door Cyriël Buysse. (Bussum, C.A.J. van Dishoeck).
- Het talent van Buysse toont zich niet het minst in zijn kleiner werk: die korte verhalen waartoe hem vaak herinneringen aan personen en gebeurtenissen uit zijn naaste omgeving de stof verleenen. Er is een klare eenvoud in dit werk, nergens vertroebeld door die valsche romantiek waarvan zijn romans niet altijd vrij zijn. De tragiek is overal zacht-innig, nergens sentimenteel of wrang, en de humor - ja, dat is de echte humor van een ronden Vlaming, die niet tegen zijn menschen áánkijkt en er nu grappen over maakt, maar die het leven zijner menschjes zelf leeft en zich als een kind met hen verheugt.
| |
Op de Grens. Blijspel in 5 bedrijven, door J.B. Meerkerk. (Sappemeer, Borgesius & Zn. 1909).
- Lezer, hebt ge wel eens in de situatie verkeerd van u in een gezelschap te bevinden waar iemand zich afslooft geestig te zijn... en niemand lacht? Slechts een pijnlijke stilte. Een dergelijke gewaarwording kunt ge ondergaan wanneer ge dit ‘blijspel’ van den heer Meerkerk leest. Het ‘blije’ heb ik niet kunnen ontdekken. Wel het flauw-grappige en uiterst gezochte, dat dus eigenlijk het droevige is. Droevig acht ik het, dat een overigens ongetwijfeld respectabel man als de heer Meerkerk zóó weinig zelfkennis toont, dat hij voor zulk een prul de aandacht van een serieus publiek durft vragen. Ik zag een nieuwen roman van dezen schrijver aangekondigd. Als dat ook maar geen treurspel blijkt te zijn!
| |
Lichte Lijnen, door Johan de Meester. (Bussum, C.A.J. van Dishoeck).
- De voortreffelijke psycholoog die ons ‘Geertje’ schonk, kwam in zijn boek ‘Aristocraten’ tot zwieriger lijn - echter, hoe cierlijk, hoe gratievol, hoe geestig bijwijlen! De lijnen waarmede in dit nieuwe (door van Dishoeck uiterst smaak- | |
| |
lijk uitgegeven) bundeltje geschetst wordt, schijnen mij intusschen wel wat al te licht en vluchtig neêrgezet: de beelden hebben niet veel reliëf, niet veel leven gekregen. Ik kan in dit werk niet anders zien dan een verzameling vrij onbeduidende stukjes, waarvan de herinnering na lezing dra vervluchtigt. Geeft de Meester het kostbaar zilver van zijn talent op deze wijze niet in kopergeld uit?
| |
Van het Wondere Ambt, door Georg Grünenwald Kzn. (Amsterdam, L.J. Veen).
- Het ‘wondere’ ambt is dat van predikant in een vrijzinnige Friesche gemeente. Dat ‘wondere’ heeft men hier niet te verstaan in den zin van wonderheerlijk, wonderrijk, vol goddelijken zegen, als zoo vaak orthodoxe predikers roemen in hun ambt. Ach, dit ‘wonder’ klinkt vol wrange ironie - het is dat van een man, die wanhoopt aan den ernst der menschen en de kracht van zijn prediking; die zich klein en zwak voelt temidden van veel sleur en onverschilligheid en koud cynisme.
Dit boek is geen kunst; daarvoor zit er te weinig kleur, te weinig typeering in; het praat over de menschen, maar geeft de menschen zelf niet. Toch - één mensch stelt het ons voor oogen, en dat is den schrijver zelf. Een moedelooze, die de oude verzekerdheden verloren heeft zonder dat een nieuw geloof tot nieuwe kracht kon bezielen.
| |
Godsdienst, wijsbegeerte
Portretten en Kritieken, door Dr. P.D. Chantepie de la Saussaye. (Haarlem, De Erven F. Bohn).
In nr. 11 van den vorigen jaargang duidde ik met een enkel woord aan waarin voor mij 't aantrekkelijke van Prof. Saussaye's arbeid gelegen is. In dezen nieuwen bundel overdrukken vindt men studies over W.G. Brill, O.W. Star Numan, C.P. Tiele, Nicolaas Beets, Allard Pierson, Potgieter's Brieven, J.T. Beek, Don Ouichotte, Max Müller, een roman van Humphry Ward, Björnson's ‘Boven de Kracht’, Fogazzaro, en Buddha.
Als laatste stuk vindt men een door den schrijver op het eerste godsdienstwetenschappelijk congres te Stockholm gehouden redevoering over ‘Die vergleichende Religionsforschung und der Religiöse Glaube’ afgedrukt, dit laatste stuk in de Duitsche taal.
| |
Het Licht der Wereld. Bijbelsche Platen naar oude en nieuwe meesters. Met bijschriften. (Nijkerk, G.F. Callenbach).
- De uitgever Callenbach geeft ons hier waarlijk een prachtuitgave. In dit kloeke boekdeel van 296 bladzijden, groot kwarto formaat, vinden wij negen en twintig voor 't meerendeel zeer welgeslaagde reproducties naar schilderijen en platen van H. Lerolle, Edw. Burne Jones, P.A.J. Dagnan Bouveret, Eugène Girardet, L.L. Kleyn van Brandes, Rembrandt, Ottilie Roederstein, P. de Josselin de Jong, Rafaël, P.H. Flandrin, H. Hofmann, M. de Munkacsy en vele anderen - allen tafereelen uit het Nieuwe Testament voorstellende met Christus als middenpunt. Een enkele tekst, de sobere woorden van het bijbel verhaal zelf ware ons ter verklaring der illustraties, die feitelijk voor zich zelf voldoende spreken, liever geweest dan de min of meer dogmatisch riekende bijschriften der rechtzinnige theologen, die de schoone en diepe menschelijkheid uit vele der platen weg preeken.
BIJ den uitgever L. Hansma te Assen is verschenen een vertaling van het geschrift van Prof. W. Wrede over ‘Het Ontstaan van het Nieuwe Testament’, benevens een derde herziene druk van het gemoedelijk boekje ‘Van God, Geloof en Geluk’ door A.H. van der Hoeve. De uitgever J.H. Kok in Kampen gaf een tweeden herzienen druk in 't licht van ‘Theosophie en Christendom’ door Dr. J.C. de Moor, die de Theosophie van gereformeerd standpunt beoordeelt.
v. E.
|
|