| |
| |
| |
Letterkundig leven uit de september-tijdschriften.
Onze Eeuw.
Zooals bekend is, heeft het werk van Daniël Defoe: ‘The Life and strange surprising adventures of Robinson Crusoe of York, mariner, (Ac.)’ den meesten opgang gemaakt, die ooit een werk van bellettristischen aard in de wereld-litteratuur van alle eeuwen, is ten deel gevallen. Niet alleen volgde in Engeland de eene druk op den anderen en werd het in alle Europeesche talen, en zelfs tot in het Indisch, Arabisch en Perzisch toe vertaald, maar ook verschenen er vroeger en later in de verschillende landen talrijke navolgingen, - ook in ons Vaderland.
Aldus begint G.J. Hoogewerff zijn interessant artikel over ‘Een Nederlandsche Bron van den Robinson Crusoe’. Deze bron zou geweest zijn een tien jaar vóór de Robinson verschenen boekje: ‘Beschrijvinge van het magtig Koningrijk Krinke Kesmes’.
De schrijver, H. Smeeks, noemt zich onder de ‘Voorreeden’: chirurgijn te Zwolle. ‘Krinke Kesmes’ is blijkbaar een omzetting van zijn eigen naam: Hendrik Smeeks, met verandering van de eerste letter. Het ‘onbekende Zuidland’, waarvan op den titel sprake is, is het bijna mythisch geworden werelddeel, dat men meende, dat den Grooten en Indischen Oceaan in het Zuiden moest afsluiten. Aan het bestaan daarvan werd tot in de 18e eeuw toe door velen geloofd. In verscheidene der fantastische reisbeschrijvingen speelt het een rol en de fabelachtigste wonderverhalen waren er over in omloop.
Waarop dan de inhoud van ‘Krinke Kesmes’ volgt, benevens een karakteriseerend fragment.
Een tweede belangrijke bijdrage in deze aflevering is een beschouwing van Dr. P. Smit over Alexander Vinet en zijn letterkundige kritiek.
De vruchten van Vinet's letterkundigen arbeid liggen, behalve in zijn Chrestomathie, voor ons in negen lijvige deelen, waarin de gansche Fransche literatuur van de 16e eeuw af in haar hoofdvertegenwoordigers wordt behandeld.
Dr. Molines heeft velen aan zich verplicht door in zijn proefschrift over Alexandre Vinet, critique littéraire uitvoerige overzichten van Vinet's letterkundige studiën op te nemen. Wie zich in de kritiek van Vinet wil oriënteeren, doet goed met Molines' werk rekening te houden.
Er is in Vinet's leven heel weinig theorie. Bijna alles is praktijk. De Chrestomathie, die zijn roem zou vestigen, wordt geboren uit de behoeften van zijn onderwijs aan 't Bazelsche gymnasium. Zijn eerste preeken - die over de Onverdraagzaamheid van 't Evangelie - hebben haar publiceering te danken aan den strijd tusschen de separatisten en de onverschilligen. De vervolgingen, waaraan de Mômiers - de dissidenten uit Vinet's dagen - van de zijde der Waadtlandsche regeering en der nationalisten blootstaan, maken van den in zichzelf-gekeerden kamergeleerde den strijdvaardigen polemist en den theoreticus van de scheiding tusschen kerk en staat.
Nergens staat de theorie op den voorgrond. Deze wordt in en door de praktijk geboren.
Wanneer we Vinet's letterkundige kritiek bestudeeren komen we voor 't zelfde verschijnsel te staan. Toen Vinet in 1831 zijn werkzaamheid als letterkundig kriticus aan le Semeur aanving, trad hij niet op met een bepaalde kunsttheorie. Trouwens hij zou nooit tot een welafgeronde theorie komen. Wie mocht willen beproeven Vinet's theorie over de kunst in 't algemeen en de letterkunde in 't bijzonder te reconstueeren, zou spoedig bemerken, dat de lacunen vele zijn.
Vinet is letterkundig kriticus geworden - als apologeet van het Christendom.
C.M. Vissering geeft een reisbeschrijving ‘Naar het Zuiderstrand van Bezoeki’; U.E.V. (Jacqueline van der Waals), die ook aan ‘De Nieuwe Gids’ van deze maand medewerkt, publiceert een paar vers-vertalingen, waarvan een naar Dante.
Gerard van Eckeren vervolgt zijn winkeljuffrouwen-roman ‘Guillepon frères’.
| |
De Gids.
Dr. J. Vürtheim opent de aflevering met ‘Herinneringen aan Hellas’; Dorothee Buys legt ons een schets voor: ‘De Zoon’ - een van die routine-stukjes, waarvan men niets kwaads, maar ook niets goeds kan zeggen. Wij maken kennis met een zoon, die zijn moeder vergiftigt, om een einde te maken aan haar ondragelijk lijden. Dr. N. van Wijk vervolgt zijn artikel over ‘Het Russiese volksepos’; Frans Erens geeft eenige bladzijden uit zijn reisdagboek.
Ik heb nu Parijs teruggezien. Sinds drie jaren was ik er niet geweest. Ik heb veel veranderd gevonden. De automobiel heeft het aanzien van het stadsverkeer jammerlijk verstoord. Ik ben nu eenmaal gewend aan het draven der witte paarden voor de omnibussen, de paarden, die mij waarschuwen, mij waarschuwen met hun rhytmischen slag, wanneer ik de straat moet oversteken, de witte paarden, die ik zoo graag in de verte zie aankomen als een glorie van stadsleven. Het meest mis ik de drie schimmels van de lijn Clichy-Odeon. Zij zijn nu vervangen door de hijgende machine. Zij waren een zeer essentieel Parijsch verschijnsel. Wie kende ze niet? Zij sloegen een zoo vollen rhytmischen takt op het asphalt van de rue Richelieu. De koetsier zat vorstelijk hoog op den bok en zijn paarden draafden kranig door de poort van het Louvre. Er was wel geen dak tegen den regen op de impériale. Maar zonder dak zag ik de lucht mooi blauw en Parijs, dat beneden mij krioelde, scheen te behooren aan mij. Door het dak dat nu op de nieuwe autobussen is aangebracht, is mijn enthousiasme gedempt en uitgedoofd.
Ik heb hooren beweren, dat de mooie jongens, die vroeger in de populaire bals van Parijs de betaalde dansers waren, nu meestal allen chauffeurs zijn geworden.
Johan de Meester wijdt in zijn opstel over ‘Journalistenwerk in blijvenden vorm’ o.a. eenige woorden aan Alb. Plasschaert's ‘XIXde Eeuwsche Hollandsche Schilderkunst’ verschenen in de Wereldbibliotheek. Hij vraagt:
Waaraan moet toegeschreven, dat de directeur der Wereldbibliotheek zich met het opnemen van dit werk beslist heeft vergist? De platen, als proeven van der schilders arbeid, zijn meerendeels goede reproducties; de portretten gelijken... Doch de criticus... mist zelfkritiek. Hij laakt meermalen gemis van tucht en orde, maar de vaste grondslag ontbreekt ook hem. Houdt men rekening met de bedoeling der uitgaaf, dan blijken aard en wezen van deze hooghartige en grillige, nooit objectieve oordeelvellingen, welke elkander meermalen tegenspreken, volslagen ongeschikt. Want het waarlijk-belangwekkende in deze kritische kenschetsen hoort thuis in een tijdschrift voor kunstenaars, niet in een bundel karakteristieken van tijdgenooten, voor het groote publiek bestemd. De onmiskenbare begaafdheid van den heer Plasschaert, tuchteloos en wispelturig gelijk zijn gebruik van de taal, stelt hem in staat, het inzicht van kunstenaars en gevormde kunstbeminnaars prikkelend te verlevendigen; voor de abonnees der Wereldbibliotheek is hij een vaak onbegrijpelijk en een gevaarlijk leider.
Behalve een gedicht van Jacob Israèl de Haan, een artikel van Dr. H.T. Colenbrander, over ‘Nederland en het Hudson-feest’ en het Muzikaal overzicht van Henri Viotta (over D.F. Scheurleer's ‘Het Muziekleven in Nederland in de tweede helft der 18de eeuw’) noemen wij nog een opstel van Mr. J.N. van Hall, die een Duitschen dichter Rainer Maria Rilke en diens bundel ‘Neue Gedichte’ bij ons introduceert. Door Hans Benzmann, in de inleiding tot een bloemlezing van moderne Duitsche lyriek, is Rilke een ‘Unfertiger’, een ‘Suchender’ genoemd.
| |
Europa.
In het September-nr. vinden wij: eenige goede verzen van Jan Greshoff. Pieter van der Meer houdt, evenals zijn vriend Steynen, naar bekend is van verhalen over ‘Zonderlingen’ - wie er van genieten kan, geniete vrij. Ons bevalt Carry van Bruggen beter, van wie wij hier een Indisch schetsje vinden. Op al die litteraire schetsen in onze
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
tijdschriften valt overigens geen oog te houden: Nannie van Wehl prijkt hier naast Miens de Vries en Pauline le Roux, Willem Kalma naast ‘Ellen’. Stellen de tijdschriften onze jonge auteurs niet aan groote verzoekingen bloot? immers waar vraag is, daar komt het aanbod van zelf. Hoevelen dezer schrijvers en schrijfsters zouden de pen doen rusten als... er maar geen tijdschriften waren waarin men zich de routine zoo gemakkelijk eigen maakt! Wout Louwaars, L.N. en Hanna Eibers geven verzen. Misschien heb ik er nog wel een overgeslagen.
| |
Groot-Nederland.
‘Het Beloofde Land’ van Frederik van Eeden, dat velen reeds op de planken gezien hebben, krijgt men thans gedrukt. J. Everts Jr. draagt een goede schets bij over de laatste levensdagen van een ouden sukkelaar. Annie Salomons schenkt ons een reeks gedichten waarin zij de moderne vrouw doet spreken van haar trots zoowel als haar verlangen. De ketenen liggen gebroken, de handen zijn sterk tot den strijd en toch - er komt een tijd dat sterke armen hangen en men weiflend staart in leêg verschiet.
Want de een'ge troost van 't afgetobde leven,
Dat zich tot 't graf voelt buigen, zorg-belaên:
Dat we onze kracht aan jongren overgeven,
Dat van het liefste lief de beelden bleven,
Die, steeds opnieuw zich beeldend, nooit vergaan -
Is òns onthouden, die in trotsche stoeten,
Ons zelve zoekend, schrede' in 't nieuwe licht; -
Wij weten niet hoe nu den dood te ontmoeten,
En bergen hem beschaamd ons kil gezicht.
L. Simons houdt ‘Tooneelbespiegelingen’; W.G. van Nouhuys omschrijft zijne bedenkingen ten opzichte van Boutens' ‘Beatrijs’. Gelijk meer recensenten acht van N. het een bezwaar (door mij niet als zoodanig gevoeld) dat er in Boutens gedicht zoo weinig van den geest des middeleeuwschen dichters is overgebleven. Het zonde-begrip is geheel geëlimineerd.
| |
De Beweging.
Mooie verzen van Nico van Suchtelen, een proza-stuk van Albert Verwey ‘Het Verborgen Licht’, het slot van J. Koopman's studie over Daniël Heinsius. Verder een; ‘Avondzang’ van Is. P. de Vooys, ‘De Legende van Eludoor’ (in zes zangen) door Aart v.d. Leeuw en een bespreking van v. Eyck's ‘Getooide Doolhof’.
Een (ondanks de geleerde tabellen) naar zijn wijsgeerigen grondslag toch kinderachtig-naïef artikeltje van J.W. Gerhard over ‘Het Klerikale Gevaar’. De Heer Gerhard meent nog altijd dat volks verlichting ook volksverbetering is. En dat in de XXe eeuw!
De inhoud wordt verder gevormd door: De Filosophie van Henri Bergson, door Prof. Dr. T.J. de Boer. - Daniël Heinsius, door J. Koopmans. - Aanteekening na een Bezoek aan de Tentoonstelling van Kunstnijverheid te Stockholm, door Albert Verwey. - Politieke Gesprekken, door G. & N. Burger, - Boekbeoordeelingen, door Albert Verwey.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD: Het Feest, door J. de Koo. - Adolphe Retté, door F. Erens. - Zomernacht, door P.C. Boutens. - Verzen, door Jacqueline v.d. Waals. - Vervolg van de Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, door Jac. van Looy. - Tot Edmund Gosse, door Hein Boeken. - Het kindeken Zeus, door Hein Boeken. - Buitenlandsch Staatkundig Overzicht, door Chr. Nuijs. - Staatkundige Kroniek, door M. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Bibliographie, door F. Erens.
| |
Elseviers Geïllustr. Maandschrift.
INHOUD: Buiten-tekstplaat: ‘Les Cygnes’, oorspronkelijke ets van Gaston la Touche. - Gaston la Touche, een inleiding, door P.C. Hamburg, met portret en 9 illustr. naar werken van den Meester. - Nederlandsche Kerken, door A.W. Weisman, VII, De St. Janskerk te Gouda, met 9 illustr. - Dorpje 's Avonds, door Josef Cohen. - Het Jacht ‘De halve Maen’, 1609, door C.G. 't Hooft, met 9 illgstr. - Nederiandsche Historieprenten, uitgegeven en toegelicht door Dr. H. Brugmans en Dr. W.W. van der Meulen, IV (vervolg), met 6 illustr. - Vijf ‘Vergeten Liedjes’, door P.C. Boutens. - Hoe 't aankwam en verloopen zal, 1ste fragment uit een dagboek, door F.V. Toussaint van Boelaere. - Maskerade, door Jan Friesenburg. - Boekbespreking, door H.R. - Kunst en reclame, door R.W.P. Jr.
|
|