Den Gulden Winckel. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Da's nou zôveul as Tonia d'n vrouw van me!’
Uit: n' Deil Rêmans | |
FragmentEnkele woorden over Jacques PerkGa naar voetnoot1)JACQUES PERK! Ja, laat ik hier nu eenige wel-overwogene en zeer-duidelijke woorden zeggen over deze zoo sympathieke, maar zoo jammerlijk-eenzijdig beschouwde dichter-figuur. - Sympathiek zeg ik, want inderdaad, ieder, die dit luttele aantal verzen met goeden wil, maar onbevooroordeeld heeft doorgelezen, zal, al heeft hij een vijftal bijna-volmaakt-schoone geheelen en meerdere door 't bundeltje verspreid-staande schoone regels gevonden, hij zal na zijne lezing niet de handen ineen slaan en roepen: ‘welk een dichter’, zonder meer, - maar hij zal het portret-vóórin eens willen bekijken en dan denken: wat toch een goede, gevoelige, ja - dichterlijke jonge man, 'n sympathiek mensch. Meen nu niet, dat ik niet waardeer de prachtsonnetten: Morgenrit, Ochtendbede, Hemelvaart, Dorpsdans en De scheper, - dat ik ongevoelig ben voor 't vele schoone in Iris en voorbij zie het klank-mooi in ‘Onder 't loover’. Maar ik beweer, dat ondanks dit alles, ondanks ook de verrassend-zuivere expressie in één of meer woorden, die zelfs de slechtste dezer verzen nog wel éénige waarde geeft, dat desondanks Jacques Perk niet geweest is de Groot-Dichter bij de gratie Gods, gelijk vooral Kloos ons met bewonderenswaardige volharding duidelijk heeft willen maken. Ik bedoel dat ieder vers gevoelig en in-zaken-van-poëzie belangstellend mensch met groote verwondering zal hebben waargenomen de onevenredigheid, welke er bestaat tusschen Jacques Perk en zijn wezenlijke verdienste als dichter aan den | |
[pagina 142]
| |
éénen - en de aard en het aantal der aan hem gewijde literaire besprekingen aan den ànderen kant. In de veel-bewonderde, en om de schitterende pracht der zegging van dit zoo klaar-betoogend proza, met-alle-recht bewonderde voorrede van Willem Kloos tot de vierde druk van Perk's bundeltje, leest de argelooze belangstellende: ‘Ieder gedicht van dezen echten zanger is als een éénheid van gevoel, een beek, als het ware, die rusteloos stroomt tot aan het rustige einde, een beek, waar de beelden dan op liggen als bloemen, die door dezelfde beweging gestuwd als het vloeiende geheel, er, zóódoende, letterlijk één mee worden, een zuivere, emotievolle schoonheid van verbeelding op een emotievolle schoonheid van zang. O, hoe voortreffelijk, volmaakt-schoon van zegging deze - ja geheele voorrede. Men leest haar en herleest haar om dan eindelijk ook kennis te willen maken met de verzen, voor welke zulk proza nog slechts ter inleiding dient - en dan vindt men - het eerste sonnet. Welk een koud-waterstraal. - Zoo juist het meest-voortreffelijke proza, klaar en krachtig van betooging, zuiver en emotie-vol door woord- en beeldkeus en nu dit armoedig sonnet, dat met moeite, soms zelfs strompelend, voortsukkelt veertien regels ver, zonder één verrassende beeldspraak, zonder zelfs ook maar één enkel woordje van verrassend-schoone dictie. Is dìt nu de ‘zuivere emotie-volle schoonheid van zang’, waar Kloos van spreekt? Neen, neen, dit is een drekkoets na een schitterende optocht, dit is een groezelig armeluis-buurtje achter een statige villa-alleen, een paardebloem naast een roos in hetzelfde knoopsgat. O, zeker, ik weet wel, dat er in de Mathilde veel betere zijn te vinden dan dit eerste sonnet, ik weet, en waardeer, dat er een klein aantal voortreffelijke verzen in Perk's nalatenschap zijn aan te wijzen, maar rechtvaardigt deze wel wat schrale oogst voor de versgevoelige poëzieproever de manier, waarop Kloos en Van Deyssel en Verwey en Van Eeden, ja wel ieder der tegenwoordig-toonaangevende kunstenaars niet ééns maar herhaaldelijk over dezen dichter het woord gevoerd hebben?, eene manier, waarvan ik u in het hierboven aangehaalde van Kloos een ook in ander dan aesthetisch opzicht úitmuntend staaltje heb voorgelegd. Werkelijk, voor ieder die het beste deel der poëzie van Kloos en Gorter, maar die vooral de dichterlijke arbeid van Boutens en Henriëtte Roland Holst als een wondere bloem van tropische schoonheid in zijn hoofd heeft voelen ontplooien, werkelijk, voor zóó iemand blijft niets meer in Perk te waardeeren, - maar dan ook waardeeren met uitbundige vreugde en extatische vereering als alles, wat pure kunst werd - dan de enkele door mij hierboven reeds genoemde vers-geheelen. Voor hèm is het ook duidelijk, dat het duistere Iris, hoe innig-mooi ook het slot moge zijn, hoe-zeer ook het geheel van een zekere versvaardigheid blijk geeft, toch bij lange-na niet tot het aller-, allerbeste deel onzer verskunst gerekend mag | |
[pagina 143]
| |
worden, - en dat de veel-bewonderde, veel gecopiëerde en veel-gedeclameerde ‘Drie liedjes’ met àl hun teederheid en intimiteit als verskunst al zéér luttele waarde hebben. Maar vraagt ge mij, wat Perk, indien hij langer geleefd had, wel had kunnen worden, hoever hij het wel had kunnen brengen als dichter, dàn ben ik het met u eens, dat hij mogelijk, ja zeer-waarschijnlijk onze al zéér-hooge verwachtingen nog zou hebben overtroffen. Immers, wanneer gij deze verzen leest, vindt ge telkens en telkens tusschen de meest-anemische coupletjes en de meest-onbeholpene regels, plotseling een heerlijke tot kunst-gestolde expressie in één of meer woorden, wel dikwijls in één of meer regels. Ge leest b.v. het één-en-tachtigste vers der Mathilde, deze als geheel zéér te waardeeren en te genieten uiting van Perk-op-zijn-best: Hemelvaart
De rondende afgrond blauwt in zonnegloed,
En wijkt ver in de verte en hoog naar boven, -
Mijn ziel wiekt als een leeuwriks-lied naar boven,
Tot, boven 't licht, haar lichter licht gemoet:
Zij baadt zich in den lauwen aether-vloed,
En hoort met hosiannaas 't leven loven, -
Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven,
De Godheid troont.... diep in mijn trotsch gemoed;
De hemel is mijn hart, en met den voet
Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard',
En, nederblikkend, is mijn glimlach zoet:
Ik zie daar onverstand en ziele-voosheid....
Genoegen lacht.... ik lach.... en, met een vaart,
Stoot ik de waereld weg in de eindeloosheid.
Indien ge nu heen-leest over de zeer-zwakke derde regel, dan kunt ge het geheele eerste couplet wel niet als on-overtroffen, maar toch als zéér-goede verskunst accepteeren. Maar zie dan het tweede couplet in de twee eerste regels tot een zéér mager soepje verwateren, tot ge u, na de reeds véél betere derde regel, plotseling geplaatst ziet voor het goddelijke: De Godheid troont.... diep in mijn trotsch gemoed;
De nu-komende drie regels zijn, hoewel ge toch gevoelt, dat zij bij dien éénen voorgaanden verbleeken als toch-schitterende sterren bij zonlicht, een inderdaad niet te versmaden buit voor opvers-mooi azende ooren. Maar zie dan weer de leelijkheid bruiloft vieren in het foei-foeie: Ik zie daar onverstand en ziele-voosheid....
tot aan het slot u met verrukking slaat de pure pracht-expressie: met een vaart,
Stoot ik de waereld weg in de eindeloosheid.
Inderdaad, juist door enkele van die zoo volmaakte versregels, als welke ik er nu een tweetal met zéér groote vreugde aanwees, juist door deze regels bewerkt Perk-zelf dat wij de grootste helft zijner productie als niet-voldragen poëzie moeten ter-zijde leggen, maar tevens bewijst hij daarmee zijn onmiskenbaar-groote aanleg, die stellig elke hooge verwachting volkomen rechtvaardigde, - maar nogmaals, enkel op grond van de waarde dezer verzen-zijner-jeugd, de eenige toch, die hij, helaas, ooit schreef, kan Perk niet voorgesteld worden als het machtige genie, dat met de krachtige en klaar-luidende uitingen zijner kunst de baan brak voor de aesthetische leerstellingen der Nieuwe Gids. Intusschen, dat hij invloed heeft gehad op de dichterlijke arbeid der voormannen in de Nieuwe-Gids-beweging is weer onbetwistbaar, - ja, indien ge genoegzaam bekend zijt met de dichterlijke productie der drie meest-naam-gemaakt-hebbende dichters der Nieuwe Gids, Kloos, Verwey en Van Eeden, en ge doorproeft dan langzaam en goed Perk's verzen, dan zal Perk u verschijnen als de embryonale Kloos, de embryonale Verwey, de embryonale Van Eeden; - ik bedoel dat ge bij hem in oer-vorm aanwezig zult vinden, wat de drie genoemde dichters elk afzonderlijk als zóódanig typeert, zoowel het geweldige der hartstochts-explosies van Kloos als het verstandelijk-gedragene van Verwey, als het wijsgeerig-godsdienstige van Van Eeden; - en dìt bedenkende, begrijpt ge en vergeeft ge tevens dat dit drietal met wel wat tè groote ijver en tè groote waardeering geschreven heeft over den man, dien zij beschouwden als, en die voor een deel ook was, hun Meester en Voorganger. HERMAN POORT. |
|