| |
Letterkundig leven uit de juli-tijdschriften.
De Gids.
Wij hebben uit deze aflevering te vermelden Lente-verzen van Hélène Lapidoth-Swarth.
De Goethe-Gesellschaft te Weimar houdt jaarlijksche bijeenkomsten, door vertooningen van Goethe's dramatische scheppingen plegen te worden opgeluisterd. De vertooningen dit jaar in het Hoftheater te Weimar en in het zomerschouwburgje te Lauchstedt - dat ook reeds in Goethe's dagen van uit Weimar bespeeld werd - gehouden, hebben Mr. J.N. van Hall een opstel in de pen gegeven, dat hij ‘Uren met Goethe’ noemt.
K. Vos schrijft over ‘Rembrandt's geloof’. Ds. Vos veronderstelt dat de schilder tot den kring der Doopsgezinden heeft behoord.
Naar aanleiding van den kortelings verschenen bundel Herdrukken uit de Kroniek, welke herdrukken naar men weet den arbeid van wijlen P.L. Tak betreffen, schrijft Johan de Meester het een en ander.
De goedige en moedige, de intelligente en tot sentimentaliteit gaande, gevoelige Tak - de beste Tak der nachten, waar zijn vriend Wibaut van spreekt; ook de Zeeuwsch-hoogmoedige, vierkante Tak, zooals hij in den radikalen tijd van omstreeks '85 was, is geheel terug te vinden in den ‘Pa Tak’ der sociaal-democraten, die een weekblad, door vrijheid behoevende artiesten gesticht, maakte tot zijn persoonlijk orgaan, maar nu, hóeveel hij om handen kreeg, ook hierin zich man van karakter toonde, dat het fraaie, breed zich ontplooiende, tegelijk rustig-, immers moedig-stemmende en spoorslag-gevende proza van zijn hoofdartikelen nooit ongeschreven bleef.
Louis Carbin geeft een Reisherinnering ‘De Beklemde Doortocht’ welke hij aldus inzet:
Het was de laatste nanoen van een smorend windstillen tropendag. Met bedaard-snelle trildreunen der machines gleed ons goede schip ruischend voort over een rimpellooze zee, die, onder lagen, blank-grijzen wolkenhemel ver en wijd uitlag als een onafzienbare glansvloer van oudzilver voor de dof-donker groene opplooiingen van Mangoli's bergland.
En achter ons glimmerde de zoglijn als een eindeloos lange kras, trillerig getrokken in 't oude metaal.
Onmiddellijk hierop volgt een sprookje van enkele bladzijden getiteld ‘Fee’, door Marie le Roux. Onze medewerker voor ‘Fransche Letteren’, William Davids, deelt den Gids-lezers iets mede over het oud-Fransche gedicht van la Chatelaine de Vergi, zulks in verband met een juist verschenen boek van Dr. Emil Lorenz: Die Kastellanin von Vergi in der Literatur Frankreichs, Italiens, der Niederlande, Englands und Deutschlands mit einer deutschen übersetzung der altfranzösischen Versnovelle und einem Anhange: Die ‘Kastellan von Co usi’-Sage als ‘Gabrielle de Vergi’-Legende - Halle a/S. 1909.
In zijn artikel ‘Een nieuwe vertaling van Dante’ bespreekt Prof. Salverda de Grave het IIIe (laatste) deel van J.K. Rensburg's Dante-vertaling. Toonde Prof. Salverda zich nog al ingenomen met de beide vorige deelen L'Inferno en Il Pulgatorio - de bezwaren die hij toen reeds deed gelden schijnen hem veel zwaarder te wegen bij Il Paradiso. Heeft, vraagt de Professor, de heer Rensburg wel genoeg rekening gehouden met het feit, dat de vertaler begint met te weten wat er staan moet, terwijl zijn lezer de beteekenis nog moet halen uit wat hij vóór zich heeft?
In een ‘Naschrift’ bij ‘De stand onzer hedendaagsche Dichtkunst’ behandelt Carel Scharten nog eenige dichtbundels, waarvan hij alleen Frans Bastiaanse's Gedichten (verschenen in de Nederl. Bibliotheek) en P.N. van Eyck's Getooide Doolhof te prijzen vindt.
| |
Onze Eeuw.
Een Engelsche dichter heeft zich door prinses Juliana's geboorte geïnspireerd gevoeld tot een vers The Star of Holland, waarmede de Onze Eeuw-redactie ons in deze aflevering doet kennis maken.
Ziehier het begin:
Land of the opal skies, and sea-lashed dunes
That hedge thy verdant pastures from the wave,
Whereon thy sturdy sons in peace and war
Have wrought their mighty miracles of toil,
How steadfastly, these many weary moons,
Have waited on the sovereign boon they crave
The eager watchers for the rising star, -
The seal of Heaven on happy Holland's soil
March piped the Northwind's blatant tempest-horn
With that stern music of the troubled main
Which roared when Tromp once swept the narrow seas
And sounded oft through Ruyter's flowing sails;
| |
| |
En dan een paar coupletten verder:
So, not from blustering wind and darkening cloud,
Nor from afar, as from some distant sphere,
But from the soil, a tribute of the deep,
Blooms the fair flower of dear Holland's fate.
While April's blossoms all the fields enshroud,
And beauty's vernal wreath is woven here,
Wakes smiling, as from some mysterious sleep,
An Orange Blossom, - fairest flower's mate!
Gerard van Eckeren is hier met het eerste gedeelte van een nieuwen roman Guillepon frères, de geschiedenis van een winkeljuffrouw in een modemagazijn.
Prof. Jhr. Dr. van der Wijck besluit zijn artikel over ‘Darwins Eeuwfeest’; Prof. Dr. G. Wildeboer deelt iets mede over Opgravingen in Palaestina.
Ons land is rijk gezegend met maandschriften. Zonder mij de moeite te willen geven om eens na te gaan, in hoeverre wij wel in dit opzicht het buitenland vooruit zijn, durf ik toch het vermoeden opperen, dat onze voorlichting op geestelijk terrein meer dan in eenig ander land een voorwerp is van voortdurende zorg, om niet te zeggen van bezorgdheid.
Voor alle verschijnselen op letterkundig gebied is men aanhoudend bezig onze aandacht te vragen, ja, er zijn er reeds, die mompelen, dat er van overvragen sprake is. Aan onze letterkundige opvoeding wordt steeds duchtig de hand gehouden. Belletristische werken van onzen tijd leest men niet meer zacht voor zichzelf evenals vroeger, maar zingt een enkele soms reeds gedragen hardop, gelukkig veelal nog niet voor anderen.
Met alle gepaste dankbaarheid echter voor de verzorging van dit deel onzer geestelijke opvoeding, komen wij aan onze periodieken in al hun veelheid en al hun veelsoortigheid toch nog te kort. Of dit nu de klacht is van een ondankbaar hart, dan wel van een wispelturigen geest, of misschien van een overladen maag, wie zal het uitmaken? Wie een tekort voelt, is meestal onaandoenlijk voor de omstandigheden, die het tekort veroorzaken en vraagt alleen om bevredigd te worden.
Wat het tekort is, dat gevoeld wordt? Wel: dat het op het oogenblik mogelijk is in Nederland voor groote, omvangrijke publicaties van anderen dan letterkundigen aard er te verschijnen zonder dat daarvoor althans in eenige tijdschriften van tegenovergestelde richting een bespreking plaats vindt. Verre er van nu juist de letterkunde -zelve dit te willen verwijten, valt het niet te ontkennen, dat deze dit deel van onze tijdschriften bezig is te monopoliseeren, dat gewijd is aan bibliografie.
Met deze klacht, een aanklacht tegen onze maandschrift-redacties, vangt Dr. W.W. van der Meulen zijn waar, deerende bespreking aan van Blok's ‘Geschiedenis van het Nederlandsche Volk’.
Voorts vermelden wij nog een artikel van Dr. A.H. Garrer: ‘Een schuldvordering omstreeks 640’.
| |
De Nieuwe Gids.
A.E.W. Timmerman vervolgt zijn ‘Leo en Gerda’, Dr. H. Rethy zijn opstel over Ostwald's Natuurphilosophie. Cornelis Veth bespreekt de uitgave ‘Dr. Kuyper in de Karikatuur’, Willem Kloos - na eerst, als gewoonlijk, weer wat over de dominees-poëzie te hebben uitgeweid - den bundel verzen van P.N. van Eyck: De Getooide Doolhof. Hein Boeken geeft Aanteekeningen over Kunst en Philosophie, L. Simons dito over Volkskracht.
| |
Groot-Nederland.
Mevrouw C. Doorman-van Nouhuys publiceert haar tooneelspel ‘Schijn’. Wij lazen het met genoegen; alleen drong de vraag zich op: als Mauds echtgenoot nu eens geen goedige, joviale, schoon dan wat ruwe en oppervlakkige man, maar een schurk geweest ware... hoe zou alles dàn geloopen zijn? Het probleem ware dan dieper gesteld en moeilijker op te lossen geweest.
De dissertatie onzer medewerkster Dr. Joha. Snellen, handelend over de ‘Liederen van Hadewyck’, welke dichteres naar alle waarschijnlijkheid abdis van Aywières is geweest en leefde in de 14de eeuw, is Dr. Jan Walch aanleiding geweest tot het schrijven van een artikel: ‘Van Gheestelijke Minne’. Van Hadewyck's levensomstandigheden is weinig bekend. In haar werk hebben wij echter een prachtige beelding van haar waarachtig leven
Haar leven is: Minne, dat is: het lieven èn het geliefde beide. ‘Side dat ic X jaer out was, soe hebbic alsoe na van herteliker Minnen bedwonghen gheweest, dat ic binnen den eersten twee jaren, dat ics begaen, hadde doet gheweset, en haddi mi god niet sonderlinge cracht ghegheven dan den ghemeinen lieden. Ende mine nature weder ghemaect met sinen wesene’. In éen van hare visioenen spreekt ze van zichzelve aldus: ‘... doe was ic XIX jaer out,.... doe haddic willen, te onsen here te gene’..... Een engel brengt haar tot God, tot Wien hij spreekt: ‘O ombekinde moghentheit ende al vermoghende grote here hier mede side ere ende werdicheit van derre vrouwen, die di besoect in dine verhoelne stat, die ombekint es alden ghenen die di dus onstekene offerande niet ne senden met alsoe scerpen scichten, alse si di sent met nuwer berrender ioghet die onder dat volc hare XIX jaer heet hebbende’.
‘Berrende ioghet’ - brandende jeugd, ziedaar de maghet Hadewijch. Een minnegloed, oneindig laaiende, en die ze voelt dat het hoogste in haar is, is haar leven. Een gloed dien ze verheerlijkt in schoonheids-bewustzijn - dat soms in zelfverheffing zich opheft.
Behalve eenig proza van Cyriël Buysse, getiteld ‘Stemmingen’, en No. 1 der ‘Pijnlijke Geschiedenissen’ van J. Steynen (wel pijnlijk, deze lectuur) memoreeren wij een bespreking van Frederik van Eeden's Dante en Beatrijs door van Nouhuys.
‘Als ik’, aldus eindigt de heer van N.:
Als ik na herhaalde lezing van dit fraai uitgegeven boekje, -telkens hier of daar verwijlend bij iets ongemeens, iets bizonder welluidends of een getuigenis van geestes-superioriteit, getroffen door uitingen van zielsinnigheid, ontroerd door het onomschrijfbaar schoone van melodieuze taal, - den ganschen inhoud aan mijn herinneren voorbij laat gaan, dan moet ik me wel verbazen over de koelheid waarmee dit alles ontvangen is. 't Maakt den indruk of men meer van terzijde wat schuw naar deze kleine bladzijden geschuinoogd heeft, dan zich gegéven aan de lezing ervan. Was een opzettelijke blindheid of een onwillekeurige verblinding de belemmering voor onbevangen aanschouwing?
Wat mij betreft, ik verheug mij van harte over de verschijning van deze verzen, ziele-uitingen - waaronder zeer schoone! -van een der meest markante persoonlijkheden onzer dagen.
Ook aan Jan Walch's verzenbundel ‘Een jaar van Liefde’ worden waardeerende woorden gewijd.
| |
Vlaamsche Arbeid
De aan onze lezers welbekende schrijver André de Ridder loopt rond met het plan tot een Vlaamsch letterkundig ‘Enkwest’.
Dit plan omschrijft hij in deze aflevering van het tijdschrift der Vlaamsche Jongeren eenigszins nader.
Ik wou eigenlijk dit doen uitschijnen: dat sedert 't einde van den strijd der ‘Nieuwe Gidsers’ tegen het romantisme hunner voorgangers, sedert hunnen triomf vooral, de bond der jongeren is ontbonden... en dat sindsdien de strenge ‘culture du moi’ meer en meer in eenigheid wordt bedreven en elke auteur met fierheid zijne zelfstandigheid en zijne onafhankelijkheid van alle scholen heeft bevestigd.
Op eerste zicht wordt achter die uithangborden ‘De Nieuwe Gids’, ‘De XXe Eeuw’, ‘De Beweging’, ‘Vlaanderen’, ‘Dietsche Warande’, ‘Vlaamsche Arbeid’, enz., geene bizondere - enkel aan dat tijdschrift-huis toebehoorende - waar verkocht, noch dienen die namen tot leus aan onderscheiden, samenhangende groepen.
Indien nu echter een enkwest erin gelukte daar het bestaan van eenige autonome groepen te enregistreeren en de specifieke princiepen ervan in vaste en duidelijke bewoordingen vast te stellen,
| |
| |
dan ware rijkelijk reeds het nut van dit pogen bewezen,.... indien het dient bewezen.
Zoo'n onderzoek, vooral indien we daarnaast eens eene reeks voortreffelijke reportage-studies (wiens nut van ongelijk denzelfden aard is als dat van eene letterkundige rondvraag) konden bezitten, zou al de noodige bouwstof leveren tot een kritisch werk, dat nog niet gemaakt werd, tot eene synthetische studie onzer literaire beweging. Wie weet wordt onze tijd nog geen tijdvak van geestelijken samenhang, en zedelijke affiniteit zooals waren: voor Frankrijk, het Romantisme, het Naturalisme en het Symbolisme, voor Engeland, het Preraphaelisme, enz.?
Zooals Jules Huret, Georges Cassella, Charles Vellay, Georges Le Cardonnel het gedaan hebben bij de fransche schrijvers, zoo zou iemand dus bij de voornaamste auteurs van ons land hunne meening aangaande de tegenwoordige literatuur moeten inwinnen. Met dat inzicht zou die literaire reporter ze moeten uitnoodigen eenige vragen te beantwoorden, deze die hij het doelmatigst zou achten tot het bereiken van zijn doel, zooals hooger omschreven. Hij zou, bijvoorbeeld, aan de schrijvers volgende vragen stellen: Welke, volgens hen, de overheerschende tendenzen, de karakteristieke eigenschappen onzer hedendaagsche Nederlandsche dichtkunst, van onzen roman, ons tooneel en onze kritiek zijn? Welke de evolutie is die zich pas in de literatuur aflijnde en welke dus - hoe? - volgens hen, de poëzie, de roman, het tooneel en de kritische methode der volgende jaren (deze dus van de generatie die nu weer het geslacht van 1880 begint te vervangen) zijn zal? In andere woorden: Welke kunstvorm hun best geschikt lijkt de betrachtingen, de noodzakelijkheden, het genie van onzen tijd (en in ons land) te beantwoorden? Zijn hier soms die eenige literaire genren in eene veranderings- of evolutiebeweging begrepen?
De schrijvers zouden dus moeten doen uitschijnen, eerstens de eigenaardigheid van de hedendaagsche literatuur, haar veelzijdig betrachten, en ten tweede hunne literaire vooruitzichten voor de toekomst te kennen moeten geven. Voorzichtigheidshalve, zouden de schrijvers verzocht worden meer in 't bezonder over hun eigen bedrijvigheidsvak te statueeren: aldus de dichters breedvoeriger moeten uitweiden over het wezen en den vorm der poëzie, de vertellers over het doel en het wezen van den roman, de dramatische auteurs over den toestand van 't tooneel, de critici over de methoden der literaire beoordeeling.
| |
Elseviers Geïllustr. Maandschrift.
INHOUD: Buiten-tekstplaat: Hondaapjes, verkleinde reproductie naar een litho van Th. van Hoytema. - Theo van Hoytema, door R.W.P. de Vries Jr., met portret en 11 andere illustratiën. - Keramiek, door Herman Hana, met 12 illustr. - Fransche Prentkunst in de negentiende eeuw, door Cornelis Veth, I, met 12 illustr. - Menschheid, Sonnet, door Hein Boeken. - De Huisjes, Sonnet, door Richard de Cneudt. - Vruchtbare moeder der eeuwige schoonheid, Sonnet, door Richard de Cneudt. - De drie Gratiën, Kluchtspel in één bedrijf, door Herman Teirlinck. - Dood, door Gustaaf Vermeersch. - Boekbespreking, door H.R. - Huisvlijt, door R.W.P. Jr.
| |
Ons Tijdschrift.
INHOUD: Bede, door Ter Wille. - Elin Krampa, door Dr. J.H. Gunning J. Hz. - De Lichte Last, door G. Schrijver. - Selma Lagerlöf, door J. Petri. - Terugblik, door *** - Ontvangen boeken, enz.
| |
De Beweging.
INHOUD: Leonard en Juliaan, door Albert Verwey. - Wereldtaal, door Prof. Dr. T.J. de Boer. - De Oden van Klopstok, door Alex. Gutteling. - Nieuwe Liederen, door Giza Ritschl. - Shelley's Alastor, door Albert Verwey. - Sociale Hygiëne, door Is. P. de Vooys. - Boeken, Menschen en Stroomingen, door Albert Verwey.
| |
Van Onzen Tijd.
INHOUD: Uitverkoorne, door B.H. Molkenboer O.P. - De Bekeering van Retté, door Th. Kwakman Pr. - Sero te Amavi, door Marie Koenen. - Lenteliedje, door Marie Koenen. - Zal dan eindeloos, door Marie Koenen. - Dantes Purgatorio, door Fr. Christianus Kops O.F.M. -Toekomstig Amsterdam, door Jan Kalf. - Bruiloftsvers, door C.R. de Klerk. - Litteraire Kroniek, door J.A. van Lieshout Pr. en Maria Viola.
| |
Tijdschrift voor Wijsbegeerte.
INHOUD: Van substantie tot begrip, door Julius de Boer. Bespiegelingen over menschelijke individualiteit, door Dr. J.D. Bierens de Haan. - Wijsbegeerte en Wijsheid, door K.J. Pen. - Filosofeerende Theosofie, door S.A. van Lunteren. - Boekbespreking, (K. Jungmann, René Deskartes). - Inhoud van Tijdschriften. - Ontvangen Boeken.
| |
Nederland.
INHOUD: Het Bouquet, door Ajal. - David en zijn vrouwvolk, door Johanna Nieuwerf-Feenstra. - De mooie paraplu, door G.J. Visser. - Het leven en de kunst van den dichter Joost van den Vondel, door Hendr. C. Diferee. -Huwelijk, door M.H. Du Croo. - Boekbespreking, door H...s. - Ik ben een God, door E.G. v. Bolhuis. - Herfstsonnetten, door J.A.V.H. - Groei, door Fraçois Pauwels. - Gouden Licht, door E.G. v. Bolhuis. - Uit: ‘Gangen tot een nieuw licht,’ door Jan Greshoff.
| |
De Ploeg
INHOUD: Robinson Crusoë, door Dr. W.H. Staverman. Prikkellectuur II (over den invloed van Rob Crusoë door N. van Hichtum. - Van onder 't Kouter (Schrijvers, Uitgevers en Leesbibliotheken in Engeland. Tijdverschijnselen. Hoe de heer en mevrouw Midderigh-Bokhorst samenwerken). Algemeene inhoud van den 1en jaargang.
|
|