Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKeurBilderdijk in zijn nationale beteekenis door Dr. A. Kuyper. Rede gehouden te Amsterdam op 1 Oct. 1906. Tweede druk. - Amsterdam - Pretoria, Höveker en Wormser.Thans nog veel over deze rede te zeggen ware mosterd na den maaltijd, tenzij men haar principieel-critisch mocht wenschen te ontleden, waartoe het hier niet de plaats is. De verzoeking is anders groot; - wat Dr. Kuyper schrijft is steeds belangrijk, al wekt het dan ook vaak een geest van verzet. Vooral de bladzijden 75 en 76, waar de oud-minister in een aanteekening eigen kunstbegrip tegenover dat der jongere dichterschool wijsgeerig uiteenzet, zouden stof leveren tot breedvoerige beschouwing. Wij voor ons aanvaarden niet de antithese welke Dr. K. aldaar stelt. Wij erkennen geen kunst die theïstisch zoude staan tegenover een kunst van pantheïstisch karakter, geen tegenstelling tusschen kunst vóór en kunst ná '80. Ieder waarachtig kunstenaar van alle tijden zal als kunstenaar zichzelven en het leven als een éénheid beseffen - en beweegt zich in zooverre in zijn scheppings-momenten naar zijn diepste wezen steeds in pantheïstische gevoelssfeer. Kunst die om iets anders dan om zichzelve zou gezocht worden achten wij onbestaanbaar, en Bilderdijk dan ook slechts juist voor zóóverre waarachtig kunstenaar als hij - zijn afhankelijkheid van den theïstisch gedachten God bezingend, of klagende onder den druk van zwarte schuld - zich die afhankelijkheid niet slechts, ethisch, als gescheidenheid, die schuld als beter-anders-heid bewust is gebleven, maar de eerste hierin gevoeld heeft dat hij de Gods-macht voelde en de tweede dáárin, dat hij Gods heiligheid zich bewust was, deze macht, deze heiligheid wel te verstaan niet als abstracties, maar als (in casu geobjectiveerde) werkelijkheden, dus als subjectieve realiteiten, niet-te-scheidenheden van het eigen wezen, inhoud van de eigene ziel. Elk gevoel in den kunstenaar is, noodwendig, zelf-gevoel, en het geluk van dit zelf-gevoel, het conflict in dit zelf-gevoel, is het, dat hij, van uit de éénheid, de ongebrokenheid zijner dichter-persoonlijkheid, onbewust als Schoonheid bezingt. Zoo kan een Christen evengoed, doch nimmer beter en evenmin ooit ‘op een andere wijze’ kunstenaar zijn dan hij, die het christendom niet gekend heeft, of het op verstandsgronden meent te moeten verwerpen. G.v.E. | |
Jacques Perk (Mathilde-Iris). Een studie door Dr. J. Aleida Nijland. - Amsterdam, L.J. Veen. MCMVI.Dr. Aleida Nijland heeft getracht aan de hand van den Mathilde-cyclus den ‘strakken draad’ welke de sonnetten uit dien cyclus onderling verbindt haren lezers bloot te leggen, daar zij bij ervaring weet, dat over 't algemeen de Mathilde niet begrepen wordt, wijl men de gedichten meest los en ieder op zich zelf pleegt te lezen. De schrijfster begint met aan te toonen hoe Perk niet oorspronkelijk is in de inkleeding van zijn gedachten-uiting, die wij als zijn levensbeschouwing aanvaarden; hoe hij hierin door Dante, Petrarca en Shelley is geïnspireerd, die allen dezelfde Plato-idee hebben gevolgd, volgens welke Eros de menscheziel naar het Goddelijke, d.i. het Goede, Wijze, Schoone, naar de Waarheid van het eeuwig | |
[pagina 187]
| |
Zijnde trekt, Eros, de band tusschen hemel en aarde. Na deze Eros-idee dan door de eeuwen gevolgd te hebben, bepaalt schrijfster ons bij den Mathilde-cyclus en poogt zij ons duidelijk te maken hoe Perk op eigene wijze die idee met nieuw en wonder-heerlijk leven heeft bezield. O. i. is Dr. N. daar uitstekend in geslaagd; wij althans hebben de Mathilde nooit zoo goed begrepen en genoten als na de lezing van dit boekje - vooral nu wij gebruik konden maken van de waardevolle aanwijzingen die de schrijfster hier en daar gegeven heeft voor de omzetting in de volgorde van sommige der sonnetten, welke door Kloos verkeerdelijk schijnen ingevoegd. G.v.E. | |
Is. Quérido door L. Bückmann. - Haarlem, Erven F. Bohn. 1906.In dit geschriftje, een overdruk van een artikel uit ‘Op de Hoogte’, geeft de redacteur van het orgaan der ‘christelijke jongeren’ Ons Tijdschrift een zeer lezenswaarde, schoon meer biographisch-beschrijvende dan critisch-ontledende studie over Is. Quérido, zijne werken en hun ontstaan. Zeker is het belangrijk te vernemen, met hoevele moeilijkheden Quérido heeft te kampen gehad eer hij er ‘was’, en hoe hij nu nog maanden achtereen en in allerlei vermommingen het bestaan voert van een Jordaan-bewoner, wijl hij oordeelt dat alleen op deze wijze een schrijver zich volkomen in het leven zijner personen kan inleven. Jammer dat in dit boekje de plaatjes ontbreken, welke het artikel in ‘Op de Hoogte’ zoo aantrekkelijk maakten! G.v.E. | |
Ode aan Rembrandt door Jac. van Looy. - Amsterdam, L.J. Veen. MCMVI.Van Looy - de heftig-bewogene, rijk-levende geest, die het al omspant in de verrukking zijner kleurige visioenen, zelf dichter-schilder bij de gratie Gods, - wie in ons Nederland zou waardiger dan hij de Ode aan den grooten Rembrandt brengen? Ik wil gaarne bekennen, dat dit boekje bij eerste lezing mij teleurstelling bracht; een germanisme als ‘vergangenheid’ op pag. 7 deed mij rillen. En dan was er zoo iets... laat ons 't maar zeggen: zoo iets raars en onbeholpens in den vers-gang; neen - wij begrepen 't niet. Toen zijn wij met liefde gaan óver-lezen en nog eens óver ('t was immers van Lóóy) en ja - nu begrijpen wij. Nu lééft het voor onze oogen en branden de stille kleuren, zooals het leeft en brandt op de schilderijen van den meester zelf. Daarbij zwijgen alle bezwaren over prosodie en kleine taal-zonden, wijl wij voelen hoe de taal hier door een kunstenaar, een ziener is bezield. In deze ‘Ode’ herleeft Rembrandts Holland in volle glorie! G.v.E. | |
De Stille Getuige door Top Naeff. - Utrecht, A.W. Bruna & Zn. MCMVI.Er behoort niet weinig concentratie en strakke aandacht, daarom liefde toe, een boekje te schrijven als dit jongste van Top Naeff. Men moet daarbij afzien van alle roem en kans op bijval van de zijde van 't publiek, dus wel een zeer waarachtig en volbloed kunstenaar zijn. ‘De Stille Getuige’ is weemoedig als de klacht van een verre zang-stem, verwaaiend in een laan van natte herfstboomen. Er is een troosteloosheid in tot den dood. - Men vertelt van een dergelijk boekje niet het ‘verhaal’. Want wat zulk een boekje waardevol maakt is niet het gebeuren, maar de stilte waarvan dit gebeuren wordt omvloeid. Zeggen wij slechts nog dat het werk mooi is uitgegeven, met een fraaie potlood-teekening van Toorop tegenover den titel. G.v.E. | |
Mijn dagboek door Ida de Wilde. - Rotterdam, Meindert Boogaerdt Jun. 1906.Over dit journaal van een Rotterdamsch H.B.S.-meisje is in de dagbladpers zeer verschillend geoordeeld. Sommigen hebben het een schandelijk boek, anderen een litterair meesterstuk geacht. Mij dunkt, het is het een nòch het ander. Die het ‘schandelijk’ noemen, komen met een ethisch oordeel aan waar slechts, naar de bedoeling der schrijfster [schrijver? v. E.] een aesthetisch zou gepast hebben, zoodat hun critiek slaat als een tang op een varken, - die het, daartoe verleid door het onopgesmukte, ‘natuurlijke’ in den vorm, een litterair meesterstuk achten vergeten, dunkt mij, dat het eenvoudige, geenszins het gewone het kenmerk van het ware is. Zeker is de dagboek-toon hier goed getroffen; men voelt nergens de auteur, maar overal het meisje-zèlf.Ga naar eind*) En dat meisje-zelf leeft. Maar daarmeê is nog geen literatuur, laat staan een kunstwerk voortgebracht. Daarvoor wordt compositie, psychologische ontwikkeling vereischt, hier dus bestaande in een, door 't artistiek gevoel der | |
[pagina 188]
| |
schr. bepaalde, schifting uit een ongeordende veelheid van dagboek-bladen. Van dat alles is hier geen spoor te bekennen; 't blijft alles vlak. Dit boek leeft, zooals een brief leeft van 't eerste het beste schoolmeisje, dat zich gaan laat zonder in mooi-schrijverij te vervallen. Als ‘meisjes-boek’, waarvoor sommige recensenten het hebben aangezien en aanbevolen, achten wij voor ons het werk beslist verwerpelijk. G.v.E. | |
Zelfopenbaring door Dr. Louis A. Bähler. 2e druk. - Uitgave Drukkerij ‘Vrede’, den Haag 1906.Voor eenigen tijd mochten wij te dezer plaatse een preekenbundel van den predikant Dr. L.A. Bähler aankondigen - thans is het ons een voorrecht hetzelfde te mogen doen ten opzichte van den 2en druk eener dergelijke reeds vóór vele jaren verschenen verzameling van religieuse toespraken - indertijd voor rekening van den schr. uitgegeven en thans door ‘Vrede’ opnieuw geëxploiteerd. Zelfopenbaring - de geschiedenis van een ontwikkelingsgang, de getuigenis eener ziel, die in de veelheid der omringende verschijnselen ten slotte de éénheid in God vinden mocht. Christen-zijn (aldus getuigt, zij 't met andere woorden, dit boekje) is eeuwigheids-mensch zijn; voor wien zich kind van God bewust wordt vallen smart en ellende, immers tijd en ruimte, weg. - Het mysterie van het komen tot den Zoon is het mysterie van het komen tot het eeuwig Zelf, zooals dit in God gegrondvest ligt. Alle historische ‘heilsfeiten’ behouden hier slechts relatieve beteekenis. Losgemaakt van hun eeuwigen achtergrond verliezen zij hun zin. Een geloof dat van geschiedkundige gebeurtenissen, dus van feitelijkheden zonder meer wordt afhankelijk gesteld, is een armzalig geloof. Waarachtigen inhoud aan Kerstfeest en Paaschfeest schenkt slechts een vreugdevolle verzekerdheid van de geboorte des Zoons, de opstanding des Zoons, het goddelijk beginsel in den mensch-zelf - waardoor deze feesten feesten van het heden zijn en blijven kunnen, niet die van een dood en ver verleden alleen.Ga naar voetnoot1) Mochten de stofgeloovige kinderen onzes tijds luisteren naar de stem van dit boekje. G.v.E. | |
Fritz Reuter-Kalender auf das Jahr 1907. 1 Mark.Prof. Karl Theodor Goedertz is in Duitschland de Reuter-kenner bij uitnemendheid. Men kent van hem minstens zes boeken over Reuter en zijne werken, zijn invloed, zijne vrienden en bekenden, behalve nog de standaard-uitgaaf van Fritz Reuter's volledige werken in 12 banden (bij Philipp Reclam Jun.) waarbij Prof. Goedertz een biographische inleiding schreef en die hij met critische toelichtingen voorzag. Prof. K.Th. Goedertz
Een paar jaar geleden was hij het, die een herdenkingsfeest bij den dertigsten sterfdag van Reuter in de aula van de Koninklijke Universiteit te Greifswald voorbereidde en daaraan een Reuter-tentoonstelling verbond. | |
[pagina 189]
| |
Het geschrift dat hij over een en ander deed verschijnen (Im Reiche Reuters. Neues von und über Fritz Reuter in Wort und Bild von Karl Theodor Goedertz. Leipzig Georg Wigand 1905) prijkt met een opdracht aan den Rijkskanselier Graaf von Bülow en als toenaam heet de latere Prins von Bülow daar ‘Verehrer unseres Fritz Reuter’. Wanneer zoo iemand nu een Reuter-Kalender samenstelt, kan men zeker zijn, dat de zaak in goede handen is, en de Leipzigsche uitgever Theodor Weicher heeft dan ook evenredig aan de samenstelling, voor een uitmuntend kleed zorg gedragen. Het beste heeft Fritz Reuter zelf gegeven: spreuken en spreekwoorden, brieven en dagboekbladen, potlood- en penteekeningen, fragmenten uit zijne kostelijke werken, eerlijke, trouwe, natuurlijke, kunstlooze, maar karaktervolle bijdragen van een zich in 't heerlijke leven verblijdend menschenkind, dat alles liever mist dan ‘die Lust zum Fabuliren in 's Lebens ernstes Führen’. Wij bevelen de kennismaking met dezen kalender - ook bruikbaar als notitieboek - zeer aan.
F.S.K. | |
Goethe-Kalender. Zu Weihnachten 1906 herausgegeben von Otto Julius Bierbaum, mit Schmuck von D.R. Weiss, u.s.w. bei Theodor Weicher in Leipzig.Lieb' und Leidenschaft können verfliegen, Wohlwollen aber wird ewig siegen. In onzen vorigen jaargang is met enkele regelen in het December no. gewaagd van dezen kalender. De 2de Jaargang ziet zooeven het licht en voor zooveel men niet tot het geslacht der letterkundige nihilisten behoort, is een warm woord van lof voor samenstelling en uitvoering noodzakelijk. Als ouverture geeft Bierbaum een opstel over een Engelsche toenadering tot Duitschland onder Goethe's naam. Er wordt gedoeld op een verjaarbrief, den 28 Augustus 1831 uit Groot-Brittanje aan Goethe door 19 Engelsche Goethe-vrienden verzonden, tot wie Walter Scott, Lockart en Thomas Carlyle behoorden. In Maart 1831 had Thackeray in Frasers Magazine een portretteekening van Goethe gegeven, waarbij Carlyle waarschijnlijk het bijschrift heeft bezorgd. Het is niet onaardig een episode uit dat bijschrift hier weêr te geven. Men kan er, voorzooveel noodig, uit zien dat jeremiaden over de slechtheid der tijden van alle tijden zijn en dat de fabel van Os en Kikker eeuwig waar is. ‘In onzen verdwaasden tijd, waarin de menschen hunne oude leidstarren hebben verloren en glimwormen en dwaallichten naloopen en alles in een naargeestig chaos als bij een wereld-ondergang samenstort, de hoogheid nederig en de nederigen hoog worden en nu hier een Koning dan daar weer een Hertog opduikt, een oogenblik zich zwevend staande houdt en zich inbeeldt dat hij beheerscher van alles zij en toch slechts de bovenste zeepbel is, die snel uiteenspat en zich oplost in den woesten vloed - in dezen jammerlijken tijd werden ons toch, de Hemel zij gedankt, twee groote mannen geschonken. De een slaapt thans op Sint Helena eenzaam bij het eeuwig wiegenlied van den Oceaan; de ander verblijdt zich nog in het zonnelicht aan de oevers van de Ilm. Groot was de rol aan ieder toebedeeld; groot de gaven door ieder ontvangen, maar let op het onderscheid: Bonaparte schreed door de stormende wereld voort als een verslindend aardbeven, bij donder- en bliksemlicht, het eene Rijk na het andere neêrpletterend; Goethe daarentegen was als een zacht, stil licht bij de schemering waarbij gindsche woestaard als een wereldbol oprijst. Doch ook Napoleon is met zijn Austerlitz, zijn Borodino en Waterloo heengegaan en verdwenen, het gerucht zijner daden is verstomd, als het gerucht van een druk gelag in een taveerne, maar de andere straalt nog steeds met rechtstreeksch licht, zijn godgeheiligde woorden zullen eeuwig in frissche harten wonen en bezielen levende en toekomstige denkers. Binnen een halve eeuw zal, wat hij gedacht heeft, tot in de dagelijksche taal der nieuwsbladen zijn doorgedrongen en naar zijne werken zullen wetten worden gegeven; ja, deze man moet de wereld beheerschen’. - Ontneemt men eenige stralen aan dezen profetischen gloed, dan is het waar wat deze Engelschman voorspelde, en ook de ongehoorde opgang van dezen 1 Mark-kalender met 12 spreukbladen uit Goethe's werken, met brieven en gesprekken, in het geheel 80 tekstpagina's uit en over Goethe, bewijst het opnieuw. ‘De Weimarsche Olympier’ lééft als voor drie kwart eeuw en beheerscht de wereld der denkers.
F.S.K. |
|