Chappuis en Schimmel
IN de vorige maand zijn beiden ten grave gebracht: twee ideaal-zoekers, die binnen hunnen gezichtskring, met groote graadverschillen en slechts één aanrakingspunt in Napoleon Buonaparte, veel werk hebben verricht en veel boeken hebben gevuld, overeenkomstig hun aandrift.
Herman Théodore Chappuis, die zich tot weinig jaren vóór zijn dood gouden bergen beloofde en bij zeldzame uitzondering niet anders rondwandelde dan in den Tuin der Hesperiden; Hendrik Jan Schimmel, die precies wist wat hij aan het leven en de levenden had en zich sinds zijn 40ste jaar - hij bereikte er meer dan 80! - geen enkel oogenblik in de menschen vergiste. Bij dat verschil, toch beiden ideaal-zoekers, mooi-zieners, het leelijke rondom hen niet willende bemerken, schuw het ontwijkend; Schimmel in de wereld der geesten; Chappuis in die der romantiek, waarin wij allen, op wie de druk der Kunst-aandoening viel, korter of langer, zoo niet altijd, in ons illusie-leven verkeeren.
Beiden - de sterke Meester en de bescheiden leerling (want voor niet anders heeft de schrijver Chappuis zich gehouden en voor niet anders dan een sterk Meester kán men, billijkerwijs, Schimmel nemen) romantici, maar diverselijk geschakeerd, zooals in beider stijl, voorstelling en afbeelding te herkennen valt.
Niet slechts naar uiterlijk toonde Schimmel, in de kracht zijner middelbare jaren, een Voltaire-kop; ook naar innerlijk herinnerde hij aan het bijtend vernuft, het slagvaardige in het antwoord en het scherp omlijnde van een Voltairiaanschen geest. Velen vonden het een genot met Schimmel een gesprek van langen duur te mogen voeren. Om zijne lippen een ondeugende glimp, in zijn oogen een gelijksoortige tinteling, gleed het ‘rake’ woord niet langs u heen, maar in u, tot het zich, al naar het u zelven of anderen trof, vastplantte als een doorn of een roos, dikwijls uitspatte als een vuurwerk van schranderheid, met een poëtisch straaltje.
Want poëet is Schimmel gebleven, geheel zijn leven, en de dichterlijke ziening heeft hem tot