Snufjes
Goudsmit (S.). Dievenschool.
Moos, zoon van joodsche ouders, die door een handel in alles en nog wat ternauwernood aan den kost kunnen komen, slijt zijn jeugd en jongelingsjaren in zijn geboorteplaatsje. Hij is zoo geheel anders dan zijn vader en zijn broers, in hem is niet de echte handelsgeest gevaren, hij heeft gevoel voor de natuur en voor het blauw des hemels en voor veel wat zijn ouders, afgetobd door dagelijksche zorgen en zijn broers, voor wie sjacheren het hoogste is, ontgaat en koud laat.
Na den dood van zijne ouders komt hij, jongen van negentien jaar, als knecht bij een slager te Amsterdam, waar hij een zwaar en moeilijk leven heeft en nauwelijks genoeg verdient om zich eenigszins behoorlijk te kleeden. Door armoe gedwongen komt hij er toe van het geld dat hij voor zijn baas ontvangen heeft, iets achter te houden en daarvoor kleeren te koopen. Wanneer de eerste keer de diefstal niet gemerkt wordt, gaat hij door met van tijd tot tijd wat achter te houden; eerst om zich te kunnen kleeden, later om met collega's uit te gaan, tot hij ten slotte door zijn baas gesnapt wordt. Toch wordt hij door dezen niet ontslagen, omdat hij aan Moos nu eenmaal een goede knecht heeft en het bekend is dat andere knechts, als zij hun kans schoon zien, evenzeer stelen.
De omgeving waarin Moos verkeert brengt mee dat allerlei ruwe toestanden worden beschreven en ruwe gesprekken worden weergegeven, die nu eenmaal bij het verhaal schijnen te behooren, ofschoon wij ze gaarne gemist hadden.
Voor het werk van een beginnend auteur een knap geschreven boek. Wij hopen Goudsmit nog eens weer te ontmoeten.