Jacques Perk
1 Nov. 1881† - 1 Nov. 1906.
HET is vreemd - maar de menschen, hóezeer jachtend en druk, hoe ook veward in den waan der verschijnselen - worden stil en eerbiedig zoodra hen de glimlach der eeuwigheid bestraalt.
Is het niet, wijl de mensch, het eeuwige aanschouwend, wordt vastgezet in de sfeer waaruit hij tot heden onbewust zijn levenssappen trok?
Dichters en kinderen - zij lachen dien eeuwigheids-glimlach uit de donkre diepte van het Onbewuste over de wereld der feitelijkheden, als bloesemende twijgen uitgebroken uit den donkeren grond, - en de menschen, in die feitelijkheden gevangen, heffen de gebogen hoofden, en ziende de Schoonheid in 't gelaat, ontwaren iets van de goddelijke Idee, welke is de drager van hun aller bestaan...
Zoo is Jacques Perk, de levens-dronkene, voor velen geweest de zelf-ontdekker, doordat hij niets dan zijn eigen menschelijkheid gegeven heeft met de onbevangenheid der kinderen: de erfgenamen van het ‘Koninkrijk der Hemelen’.
Want al moge Perk tot het allerheiligste van dat Koninkrijk ook niet zijn dóorgedrongen, wijl zijn liefde voor het aesthetische tot de heiligheid van het ethische niet is verdiept - zoo is de weg tot deze heiliging slechts door die liefde héén, en moet men, Perks Gedichten lezende, als reiziger zich voelen op het pad, dat uit de zelfverlorenheid van het vergankelijke voert naar de rustige vastheid van het zijn in God.
G.v.E.