Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Vijfde Jaargang No. 4 | |
Jonkvrouw Bella van Zuylen (Madame de Charrière)Philippe Godet. Madame de Charrière et ses amis d'après de nombreux documents inédits (1740-1805) avec portraits, vues, autographes etc.
NIET slechts ten onzent, ook in de overige Europeesche landen, zijn de telgen van aristocraten reeds van der jeugd gescheiden van het overig menschdom dat om hen heen krioelt. Méér gescheiden
| |
[pagina 50]
| |
I.Zij werd geboren tijdens het verval van het stadhoudersambt, in 1740, in den bloei van onze XVIII eeuwsche ridderschap, in de naglorie van regenten, magistraten, bewindhebbers, toen Staats-
bella van zuylen
en gewestelijke privilegiën ongerept stonden; in het tijdperk der machtige heeren en heerlijkheden, toen regeer- en gezagstaak niet door ingeboren of verworven talenten, maar door geboorterecht werd verkregen. Zij was een kind uit het ancien régime met vele karaktertrekken uit het nouveau. Zij was tevens eene Hollandsche adellijke jonkvrouw, die door hare brieven in de historie der Fransche Letteren een eereplaats vond en zij was, eindelijk, eene kunstrijk ontwikkelde denkster, die met beroemde kunstenaars en denkers in geestelijk en persoonlijk verkeer stond. Zij groeit als jongmeisje op tusschen telgen eener Utrechtsche aristocratie; zij deelt de ontspanningen der Haagsche groote wereld; zij slaat de genoegens van den landadel in de omstreken van de Vecht gade; zij mijmert in het vertrek harer vroegere leerkamer in het eenzame Zuilen, waar een uitmuntende leerares haar willigen geest heeft gevoedsterd; zij smacht naar verstands-oefeningen als een jonge arend naar de vlucht en zij vervult allengs de plichten eener dochter van oud-adellijken huize als hare ouders binnen- en buitenlandsche gasten van hoogen, ja, van den allerhoogsten rang ontvangen. En te midden van voortdurende geestesafwisseling - zij neemt zelfs lessen in mathesis en arithmetiek bij een Utrechtschen schoolmeester - en geesteskweek door lectuur der beste binnen- en buitenlandsche schrijversGa naar voetnoot1), rijpt in haar een talent van gesprekvoeren en briefschrijven, dat eenmaal haar zal rangschikken tot de aantrekkelijkste causeuses en de beroemdste épistolières. Maar tezelfder tijd - alsof de keurlijkheid van den geest en de hoogste verfijning van den levenswandel geen wellevenskunst op zichzelf meêbrengen - kiemt in haar ontvankelijke ziel de korrel der eeuwige onvoldaanheid, waaruit de wilde heester der critiek wast - de brandnetel der twijfelzucht - met zijn wèl schoone, doch haast altijd scherpe stekels. Telkens en telkens als wij in dit standaardwerk van den heer Philippe Godet, dat eene bekroning van de Académie française wacht, de verschillende levenstijdperken van Bella van Zuylen - gelijk Jonkvrouwe Isabella, Agneta, Elisabeth van Tuyll van Serooskerken, de latere mevrouw de Charrière zich in hare jeugdbrieven onderteekende - bestudeeren, zien wij het woord van haren echtgenoot, den beminlijken, kalmen, geenszins bij haren schuimenden strijdgeest passenden monsieur de Charrière bewaarheid: Madame de Charrière,
philippe godet in zijn werkkamer te Colombier.
‘toujours mécontente d'elle-même et partout étrangère’. Doch tezelfder tijd gevoelen wij, reeds in hare glorie-jaren, toen haar naam als schrijfster en geestige vrouw in de hoogste binnen- en | |
[pagina 51]
| |
buitenlandsche maatschapskringen was doorgedrongen, hoe wrang, bij al het zoete van den roem, daardoor de nasmaak der ontgoocheling bij Bella was. Poor creature, zijn wij geneigd haar toe te fluisteren of liever voor ons zelven te zeggen, want zij zou het ons nooit vergeven, indien wij het wagen durfden haar te beklagen. Was zij het niet, die Gresset's woorden, reeds als jongmeisje in de gangen van het vaderlijk kasteel herhaalde? Un coeur mâle et vraiment sage, Was zij het niet - wat méér zegt - die in al hare levenschakeeringen, het gepantserd hart van een edelvrouw, van ‘une fille de race’ vertoonde? Vooral tijdens hare jaar-en-dag volgehouden correspondentie met den betooverenden Constant d'Hermenches. Was zij het niet, allerméést, die op de beroemde Fransche raisoneuses en épistolières uit het laatst der XVIIIe eeuw - en zij zijn kwistig in getal, - van Mad. Du Deffand, Mad. de Staal Delaunay, Mad. de Caylus, Mad. d'Epinay, tot Mlle de Lespinasse, Mlle Necker, en Mlle Phlipon toe - één karakter-eigenschap vóór had, die der onafhankelijkste èn der onpartijdigste oordeelvelling? Wanneer men deze karakter-deugd van Bella van Zuylen wil bewonderen, heeft men slechts hare intiemste brieven te lezen, aan bloedverwanten en vrienden, aan beroemde mannen of vrouwen of aan hen - gelijk Benjamin Constant, de auteur van Adolphe - die het nog moesten worden; heeft men slechts te zien hoe deze dochter van het ancien régime over de Fransche revolutie van 1789 oordeelt, over hare slachtoffers, hare helden en hare beulen. Doch als men dit doet, heeft men tevens te bedenken, dat - terwijl Philippe Godet de littéraire kieschheid heeft gehad (een in deze dagen vrijwel zoek geraakte deugd) Mad. de Charrière op negen van de tien bladzijden of hare briefwisselaars aan het woord te laten - van al de tot ons gekomen particuliere brieven er niet één voor de openbaarheid door haar zelve was bestemd. Dit verhoogt ongemeen de karakterwaarde der documenten. | |
II.
constant d'hermenches
In een voor het werk geplaatste Dédicace, een sonnet, spreekt de heer Philippe Godet den dank uit aan zijne echtgenoote voor hare toegeeflijkheid als femme d'auteur betoond. Twintig jaar achtereen, te midden van beroeps-bezigheden met één denkbeeld vervuld zijn; met ééne taak verkeeren - laat ons er geen doekjes om winden, het is voor een vrouw, die geen huisslavin is, maar kameraad van haren man, om van te beven en menigmaal de verzuchting te slaken: ‘Wanneer zal het af zijn?’ Juist zulk een ridderlijk man, als de heer Philippe Godet door zijn opdracht blijkt te wezen, moest in staat zijn Sainte-Beuve's wensch te vervullen: ‘Il est à regretter qu'il n'y ait pas une Madame de Charrière complète, faite en Suisse à Neuchâtel’, | |
[pagina 52]
| |
indien naast de toewijding tot de persoon, een volharding bestond, die niet ondermijnd werd door eene ongeduldige echtvriendin. En nu toog de heer Godet aan het werk, reisde en trok naar en door Nederland, Engeland, Duitschland, Frankrijk, en Zwitserland, bezocht archieven en familles, doorzocht briefwisselingen, copieerde brieven, spoorde personen op, die handschriften konden bezitten, verkreeg allerlei verbindingen, die hem op nieuwe paden tot nieuwe personen brachten en kon eindelijk in 1905, het jaar van den 100sten doodsdag van Mevrouw de Charrière, zijn arbeid voltooid zien. Wat mij betreft, die het voorrecht had hem persoonlijk in 1885 te Maarssen, gaande naar het Kasteel Zuilen te ontmoeten, en die door mijn Sainte-Beuve, Mevrouw de Charrière reeds lang een hart met veel bewondering toedroeg, - ik breng den heer Godet hier openlijk mijn grooten dank voor zijn prachtwerk en zijn uitgever, den heer Jullien, voor de welwillendheid ons clichés af te staan. Te Colombier - in de nabuurschap van Neuchâtel - is Mevrouw de Charrière in Oct. 1805 gestorven en Benjamin Constant, wien zij zeer lief had, - hijzelf verstond slechts l'art de plaire - schreef 5 jaar later aan eene zijner in Zwitserland reizende verwanten: ‘Avez-vous passé par Colombier? Cet endroit est bien gravé dans mon souvenir. Si, comme je pense, on se retrouve dans l'autre monde, Mme de Charrière est une des personnes que j'y chercherai avec le plus d'empressement’. - Dat is voor een geblaseerden scepticus als Benjamin Constant, een aroom van poëzy, die hij, voor 't overige, met zelfbewustheid haatte.
F. SMIT KLEINE. |