Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdP.C. Molhuysen, geschiedenis der universiteits-bibliotheek te Leiden.‘DE geschiedenis der bibliotheken van Nederland, ofschoon een hoofdbestanddeel der algemeene geschiedenis onzer beschaving, wacht nog altijd op haren bewerker’ zegt Prof. Moll in zijn Geschiedenis der Christelijke Kerk in Nederland vóór de Hervorming. Eene volledige beschrijving dezer boekerijen, die hier te lande bestonden en nog bestaan, is in de veertig jaren die zijn verloopen sedert Prof. Moll dat schreef, nog niet verschenen. De bouwstoffen daarvoor zijn niet zoo gemakkelijk bijeen te brengen; de geschiedenis van boekver zamelingen biedt een ruim veld van studie, de samenstelling daarvan vereischt veel bekwaamheid en vakkennis. Toch is in al die jaren het terrein niet geheel onbewerkt gebleven; in zijn dissertatie over ‘Middeleeuwsche bibliotheken’ geeft Dr. K.O. Meinsma een belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van de inrichting dier bibliotheken alsmede de volledige geschiedenis van de ‘Librye’ te Zutphen en verschenen in het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen onder den titel Moderne Bibliotheken reeds artikelen over De Universiteits-bibliotheek te Luik; De Stadsbibliotheek te Mechelen; De Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, terwijl ook het aan het hoofd dezes genoemd werkje in beknopteren vorm in dat Tijdschrift oorspronkelijk plaatsing vond. Nu het in uitgebreider vorm, voorzien van eenige interessante bijlagen, afzonderlijk is verschenenGa naar voetnoot1), is het hier de plaats op dit belangrijk geschrift de aandacht te vestigen. Daartoe zullen we eenige der voornaamste gedeelten uit het werkje overnemen. In 1581 verhuisde de Leidsche Hoogeschool, den 8sten Februari 1575 plechtig ingewijd en gevestigd in het voormalig St. Barbaraklooster, naar de overzijde van het Rapenburg, naar de vroegere kerk der Witte Nonnen, waar zij tot op heden is gebleven. In het nieuwe gebouw werd den Curatoren een vertrek voor librarie aangewezen. Veel boeken waren toen nog niet voorhanden. Prins Willem I had in 't stichtingsjaar terstond aan de Universiteit den door Arias Montanus in 1569 bij Plantijn uitgegeven viertaligen Bijbel in 8 deelen ten geschenke gegeven. Plantijn had zelf een Corpus Iuris en Becani Opera, voortbrengselen zijner persen, ten geschenke aangeboden. In 1586 verkreeg men de geheele belangrijke boekverzameling, nagelaten door prof. Johannes Holmannus Secundus. Met deze collectie werd de grondslag gelegd voor de Leidsche Bibliotheek. De inrichting der boekkamer was zeer eenvoudig; voor het publiek waren er twee tafels met lessenaars er op en banken aan weerszijden; vijf boekenkasten met deuren stonden langs de muren. In den zomer van 1587 kwam de kamer in orde; de 31 October 1587 is de dies natalis der bibliotheek der Leidsche Hoogeschool. Van dezen datum af dateeren ook de geregelde aanwinsten der boekerij; van professor Vulcanius werden voor f 354 een aantal Grieksche en Latijnsche klassieken gekocht, vele boeken werden in dezen tijd geleverd door den professor-drukker-boekverkooper Raphelengius en door den pedel-boekbinder Louis Elsevier, die geregeld de Duitsche missen afreisde. De boekkamer bleek al spoedig ongeschikt, zij was te vochtig, zoodat op advies van den Senaat op 1 Maart 1591 de Faliede Bagijnkerk voor bibliotheek werd bestemd, waar deze tot op heden is gebleven. Die kerk werd nu tot het doel ingericht; door een zwaren binnenmuur werd zij in twee stukken verdeeld; over de geheele lengte van het gebouw werd een zoldering ingelegd. De boeken werden in lessenaars, plutei, opgesteld. Men kon er echter niet in zitten, maar moest de boeken staande raadplegen. De boeken waren bevestigd aan kettingen die aan het einde van een ring waren voorzien, waardoor een ijzeren stang liep, zoodat meerdere boeken naast elkaar op den pluteus gelegd konden worden. In 1595 verscheen de eerste catalogus der bibliotheek en reeds hetzelfde jaar een aanhangsel daarop. Den 24 Febr. 1597 werd Paullus Merula, professor historiarum tot bibliothecaris gekozen, waarvoor zijn salaris eerst met f 100, later met f 150, en ten slotte met f 200 werd verhoogd. In dien tijd heerschte | |
[pagina 41]
| |
groote wanorde in de boekerij. Elke professor had een sleutel van de buitendeur en van de kasten. Sommige van hen leenden die sleutels aan de studenten, die ze lieten namaken. Door Curatoren werden toen alle sleutels opgevorderd en de sloten vermaakt. Merula's beheer is voor de bibliotheek uiterst zegenrijk geweest. De 2e catalogus der boekerij, door hem bewerkt, verscheen in 1597, en legt een getuigenis af van de mildheid waarmede vorsten, steden en particulieren de jonge Universiteit begiftigden. Ook portretten ter versiering der kamers alsmede Aard- en Hemelgloben voor de studie werden ten geschenke ontvangen, terwijl uit de verstane panden in de bank van leening voor 73 gulden ‘2 spheras mundi van coper gemaect’ waren aangekocht. Merula, een der beste bibliothecarissen die de Leidsche Bibliotheek gehad heeft, stierf in 1607 en werd opgevolgd door Daniël Heinsius. Deze lag altijd met Curatoren over hoop omdat hij voortdurend boeken kocht buiten hun voorkennis en altijd de voor aankoop vastgestelde som overschreed. Den 21sten Januari 1609 overleed te Leiden Josephus Scaliger, die zijn geheele bibliotheek van 208 Grieksche, Latijnsche en Oostersche werkenDe Bibliotheek van 1593 tot 1820.
aan de bibliotheek vermaakte. De boeken waren in dezen tijd enkel op de bibliotheek te raadplegen; uitgeleend werden ze niet, tenzij misschien in het geheim. In 1690 valt de aankoop der bibliotheek door Isaac Vossius nagelaten; dit is buiten eenigen twijfel de belangrijkste gebeurtenis in de geschiedenis der Leidsche bibliotheek. Door de Codices Vossiani heeft zij een Europeesche bekendheid verkregen, en is zij bij elk klassiek philoloog bekend om de rijke schatten die daar voor zijne studiën aanwezig zijn. Na deze belangrijke aanwinst werd het besluit genomen een nieuwen catalogus te drukken. Hij verscheen in 1716 en is de 7e en tevens de laatste volledige catalogus der Leidsche bibliotheek. Voor de gedrukte boeken wordt deze catalogus weinig meer gebruikt; voor de handschriften doet hij echter nog dagelijks dienst. Onder de legaten op verschillende tijdstippen aan de bibliotheek vermaakt, verdienen vermeld dat van Prof. Perizonius die f 20.000 schonk, uit de rente waarvan f 300 jaarlijks besteed moest worden voor de opleiding van een student in de letteren en het overige gebruikt kon worden tot aankoop van werken, die buiten het bereik van de meeste particuliere bibliotheken | |
[pagina 42]
| |
vielen; en dat van Janus Stolp die f 11.000 gaf onder voorwaarde dat van de rente jaarlijks f 250 werd beschikbaar gesteld voor prijsvragen. De Leidsche burgemeester J. van den Bergh schonk in 1741 het prachtige, kostbare Psautier waaruit eens de heilige Lodewijk had leeren lezen en dat tot de meest kostbare bezittingen der bibliotheek behoort. De bibliotheek was niet meer in staat de kolossale toename van boeken behoorlijk te bergen, zoodat er een paar huizen in de nabijheid gehuurd moesten worden. Toen ons land tot een onderdeel van het groote Fransche Keizerrijk was verklaard, moest de rector van de Leidsche Universiteit op last van den grootmeester der Parijsche Universiteit een rapport over de bibliotheek uitbrengen. De bibliothecaris Wijttenbach begreep dat dit een eerste stap was die tot overbrenging der handschriften naar Parijs kon leiden, gelijk met zooveel andere handschriftenVoorgevel der Bibliotheek.
en kunstschatten was geschied. Zijn oordeel over de waarde der bibliotheek uitgedrukt in het rapport moet van dit standpunt beschouwd worden. ‘De gedrukte boeken’ zegt hij, ‘zijn de voorname werken op elk gebied, die niet in het bereik van elken particulier vallen; maar de handschriften zijn niet veel meer waard; vroeger wel, toen andere Europeesche bibliotheken nog weinig beteekenden, waren de Leidsche hss. gezocht, maar thans is dit anders. Bovendien zijn het meestal jongere codices’. Gelukkig heeft de bibliotheek niets van hare schatten behoeven af te staan en braken met de eerste jaren van het nieuwe Koninkrijk voor haar betere tijden aan. Aan de dringende behoefte naar een ruimer gebouw werd eindelijk voldaan. In 1819 werd de verbouwing der Faliede Bagijnkerk aanbesteed, die in Maart 1822 gereed was. De toren werd afgebroken, de scheidingsmuur geheel weggeruimd en het benedengedeelte met boekenkasten be- | |
[pagina 43]
| |
timmerd. Sedert October 1822 werd de bibliotheek gedurende 5 dagen in de week van 12 tot 2 uren opengesteld; bovendien in April, Mei, Juni en September nog van 4-7. In dezen tijd werd begonnen met de aanstelling van wetenschappelijke beambten onder den bibliothecaris. De eerste onderbibliothecaris was Jacob Geel, die in 1828 tot professor honorarius werd benoemd en in 1833 bibliothecaris werd. Geel's bibliothecariaat is voor den naam van de Leidsche bibliotheek van groote beteekenis geweest. Hij heeft twee catalogi der bibliotheek uitgegeven, waarvan die der handschriften meermalen tot model heeft gestrekt voor vele latere handschriften-catalogi. In 1858 legde hij zijn bibliothecariaat neer, en werd opgevolgd door Dr. W.G. Pluygers. Kort na diens optreden, in 1862, werd met de verbouwing der bibliotheek begonnen. Van het oude kerkgebouw dat als boekenmagazijn ingericht werd, liet men alleen de muren staan; daarin werd een ijzeren kastwerk, met roostervloeren gebouwd; het werd gedekt met een dak van ijzer en glas. Het plaatsingssysteem is zeer eenvoudig; zonder zich iets om inhoud
Bovenste verdieping, geheele lengte van het boekenmagazijn.
of formaat te bekommeren worden de boeken van eenzelfde hoogte bijeen geplaatst, wat een enorme ruimtebesparing geeft. Onder Pluygers waren een paar uitstekende beambten aan de bibliotheek verbonden, Dr. W.N. du Rieu, sedert 1866 conservator der handschriften en P.A. Tiele die in dat jaar tot conservator der gedrukte werken was aangesteld. Tiele heeft zoowel den alphabetischen als den systematischen catalogus der bibliotheek op voortreffelijke wijze geheel nieuw bewerkt. Tot nog toe was het gebruikelijk den titel van elk boek op een folio blad te schrijven, welke bladen in kartonnen doozen werden bewaard. Thans worden de titels geschreven op strooken van kleiner formaat en in boekjes tezamen gebonden. Dit systeem voldoet zoo goed dat het reeds in verschillende bibliotheken in het binnen- en buitenland is ingevoerd. Tiele ging in Mei 1879 als bibliothecaris naar Utrecht, zijn plaats werd 19 September van dat jaar ingenomen door den tegenwoordigen conservator Louis D. Petit. Dr. W.N. du Rieu volgde | |
[pagina 44]
| |
in 1879 Pluygers op. Zijn naam zal steeds onafscheidelijk zijn van die der Leidsche bibliotheek. De grootste uitbreiding die de bibliotheek ooit ondergaan had, kreeg ze in 1876, toen de geheele boekerij van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde bij haar gedeponeerd werd. Bijbouw van een nieuwen vleugel was daartoe noodig. Verder werd de bibliotheek nog uitgebreid door de bibliotheek van het Seminarium der Remonstrantsche Broederschap, die in 1878 in deposito werd gegeven; door schenking van de prachtige verzameling atlassen en kaarten van Mr. J.T. Bodel Nyenhuis, de juridica van prof. de Wal, de gynaecologische bibliotheek van prof. Simon Thomas e.m.a., om de bibliotheek van wijlen prof. C.P. Tiele niet te vergeten. De Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem stond in 1902 een aanzienlijk deel van haar schitterende collectie tijdschriften en genootschapswerken - circa 350 verschillende - in bruikleen af. De lijst van Periodieken, te raadplegen op de Universiteits-bibliotheek te Leiden (bewerkt door den conservator L.D. Petit) wijst bijna 23000 nummers aan. Hoogstbelangrijk voor de studie van het Boeddhisme en Sanskrit was het aanschaffen van de Chineesche Tripitaka. Van dit uit 2100 deelen bestaande werk, dat 1662 Boeddhistische geschriften bevat, worden de houten blokken die voor den druk moeten dienen, bewaard in een klooster bij Kyoto; een enkele maal was vroeger hiermede een compleet exemplaar gedrukt, o.a. in 1875 voor The Indian Office te Londen. Thans werd een copie voor de Leidsche bibliotheek gemaakt. Nadat op 21 December 1896 Dr. du Rieu overleden was, volgde Dr. S.G. de Vries, toen conservator der handschriften, hem als directeur der Leidsche Universiteits-bibliotheek op. Dit kort uittreksel uit het werkje van Dr. Molhuysen moge doen zien welk een belangrijken arbeid hij met de samenstelling er van heeft verricht. Hem komt een woord van dank toe van alle boekenliefhebbers en van alle geschiedvorschers voor de vele door hem verrichte nasporingen, waarvan hij de resultaten ons op zoo duidelijke, aangename wijze heeft weergegeven. Vele mooie afbeeldingen van de bibliotheek in- en uitwendig versieren deze monografie. D. SMIT. |
|