Den Gulden Winckel. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoeken voor de jeugdER valt vooruitgang te bespeuren op het gebied van de kinderlectuur. Dat is een feit, waarover men zich te meer mag verheugen, omdat het niet maar toevallig is; deze vooruitgang kan beschouwd worden als het gevolg van de meer en meer gedeeld wordende meening, dat men, om goede kinderlectuur te kunnen geven, zeer bijzondere afzonderlijke talenten moet bezitten. Vroeger - sommige altijd-roet-ziende menschen zeggen, dat die tijd nog niet voorbij is, - vroeger waren degenen, die als auteur-voor-groote-menschen mislukt waren, altijd nog zeer geschikte kinderboekenschrijvers; thans is men 't er vrij wel over eens, dat beide soorten lectuur in hun aard niet zoozeer verschillen, doch dat de kinderschrijver nauwlettend heeft acht te geven op den invloed, die zijn werk hebben kan op de ontwikkeling van 't gevoel voor 't schoone, ware en heilige van den jongen mensch en dat hij meer dan elk ander auteur zijn publiek moet kennen. Hij dient te weten, wat het kind mooi vindt, wat hem treft, wat hem verheft, wat hem verveelt en ook wat hem doet lachen. Ja, dit laatste vooral! Dat doen onze kinderen te weinig bij hun lectuur en toch is dat eigenlijk meer overeenkomstig hun aard, dan het houden van allerlei ernstige overwegingen, welke zoovele boeken bij hen opwekken. Daarom een wensch! | |
[pagina 138]
| |
Wie geeft ons eens eenige vroolijke, vermakelijke kinderboeken; van dezulken, die nu niet handelen over droevig-verdwaalde kinderen, wreed-verdronken poesjes, humeurige meisjes of ondeugende jongens, maar waarin verhaald wordt van echte, onschuldige, ongebonden, toomelooze pret! In afwachting van de verwezenlijking, neem ik de vrijheid de aandacht van den lezer te vragen voor eenige kinderwerkjes welke in 't laatst van 1903 verschenen zijn.
Kinderen houden veel van dieren; en een verhaal, waarin beesten denkend, sprekend en handelend optreden, heeft dan ook veel kans, om door hen mooi gevonden te worden. De hond is door zijn trouw, zijn aanhankelijkheid als vanzelf aangewezen, om de held van vele dergelijke verhalen te zijn. Anna van Gogh-Kaulbach en Anna de Savornin Lohman hebben beide een hondengeschiedenis geschreven, de eerste in den vorm van een gewone vertelling, de tweede in dien van een sprookjeGa naar voetnoot1) Hektor is een prettig, geheel in den echten kindertoon geschreven boekje, het wekt liefde voor het dier op, belangstelling in zijn lot, doordat 't de schrijfster gelukt is tot het laatste toe de aandacht gespannen te houden. De kinderen leven het leven van Hektor, zijn bazen, zijn vriendjes en vijanden mee. Klein-Knoelie, door Wenckebach uitstekend geïllustreerd (wat zit die hond daar kranig tegenover het titelblad), is voor jongere kinderen geschreven, gelijk blijkt uit den druk en hier en daar uit de woordenkeus. In tegenstelling met het vorige werkje heeft dit boekje groote gebreken. De woordenkeus is geheel niet kinderlijk: winstbejag, ijdelheid, dientengevolge, welven, eindeloos, wederwaardigheden, aanhankelijk-verstandig-lief, van-alles-en-nog-wat-begrijpend, zijn geen termen, die onze zeven- of achtjarige kinderen kunnen verstaan. Ook verscheidene gedachten liggen buiten den kindersfeer; ‘omdat liefde eindeloos is, zoo ruim, en zoo breed en zoo wijd, daarom hebben ze óók lief, o, zoo lief, hun Klein-Knoelie’, - ziet, dat is al zoo onkinderlijk, als 't wezen kan. Die kinderen houden van hun nieuwe hondje, omdat ze er mee kunnen sollen en pret hebben en spelen, maar volstrekt niet omdat liefde is eindeloos, en zoo ruim, en zoo breed, en zoo wijd! Bovendien meent jonkvr. Lohman, dat 't kindersprookje een goede gelegenheid is, om leelijke dingen te zeggen van de menschen. Dat begint op blz. 1 al, waar gezegd wordt, ‘dat de menschen uit winstbejag en ijdelheid zoo weinig zorg hadden gedragen voor 't teere gestelletje van Klein-Knoelie's paatje’. Verder: op blz. 2: de menschen, die altijd meenen, dat ze nòg beter weten, wat mooi is dan de natuur zelve. op blz. 3: als 't mode is, dan doen de menschen soms héél wreede en héél dwaze dingen, omdat het ‘zoo hoort’. op blz. 4: De menschen pronkten met de eerste prijzen en gouden medailles, die hij, Klein-Knoelie's paatje, veroverde omdat hij zoo mooi was. op blz. 18: de kat, die als alle dieren 't wel grappig vond, dat de menschen, die denken, dat ze zoo wonderslim zijn, worden beetgenomen door de dieren, die ze zoo ver beneden zich achten. op blz. 23: dat de menschen heel sikkeneurig zijn op zulke punten. op blz. 40: De menschen vinden 't kinderachtig en overdreven te huilen om een beest. Zulke uitspraken behooren niet in een boek voor kinderen; 't zal zeker ook jonkvrouw Lohman's wensch zijn, dat het zwakke dier met liefde wordt behandeld; ze keurt tenminste alle wreedheid af, doch dit geschiedt te boos-critisch. Wil men 't kind liefde geven voor dieren, men prijze de goede behandeling, men waardeere en vooral men geve hem dieren te verzorgen, doch hij behoeft op acht-, negenjarigen leeftijd niet hautain neer te zien op menschen, die 't noodig achten hun hond de ooren af te knippen. Jammer mag hij 't vinden, er om huilen, er boos om worden, maar 't met een Schopenhauersgezicht veroordeelen, dat is anti-kinderlijk.
‘Zes Maanden Vrijaf’Ga naar voetnoot1) is meer een boek voor ouders dan voor kinderen. Het verhaalt, ‘hoe tweeërlei inzicht van doktoren, tweeërlei inzicht van ouders in de leiding van een knaap, den zoon dier ouders, en dan daarbij nog tweeërlei richting voor zijn onderwijs’, niet zeer heilzaam is voor het bewuste individu. De Schrijver heeft partij gekozen; hij is niet te vinden onder hen, die meenen, dat opvoeden ongeveer hetzelfde is als kasplantjes kweeken en onderwijs hetzelfde als geleerdheid inpompen, hij stelt een vrije, vroolijke, werkzame jeugd verre boven dat onderdruk-leven van 't kind. Van zijn meening getuigt hij in dit boek, dat door ouders, zoowel voor- als tegenstanders eener ‘al te gekunstelde leiding’, zooals de Schrijver zegt, dient gelezen te worden. De avonturen, die Johan, de held van 't verhaal beleeft, zijn aardig verteld; doch de | |
[pagina 139]
| |
paedagogische tendenz, die er erg dik op ligt, kan de kinderen toch niet aangenaam zijn. Leerzame debatten tusschen H.B. Sers en hun ouders omtrent de voor- en nadeelen eener ‘gekunstelde leiding’ behooren tot de mogelijke gevolgen van de lectuur van dit boek. Wie niet vaststaat op 't gebied zijner paedagogische overtuigingen, geve dit boek aan zijn zoon niet. Uit: ‘Een Samenzwering op School’.
Sedert de Engelsche onderwijzer-geestelijke F.W. Farrar in zijn Eric or little by little de kostschool-gebeurtenissen tot het onderwerp van een boek heeft gemaakt, is 't aantal kostschoolvertellingen buitengewoon sterk toegenomen. Dat het op die scholen, vooral in Engeland, soms Spaansch toegaat, weet ieder uit het boven aangehaalde boek van Farrar, doch dat het er zoo erg was als Andrew Home ons meedeelt in Een samenzwering op school,Ga naar voetnoot1) dat wisten wij niet. Jongens, die 's nachts de waakzaamheid van hun surveillant en den portier verschalkende, naar buiten komen, naar 't naaste dorp loopen en daar de touwen doorsnijden van een luchtballon, welke den volgenden dag zou opgelaten worden, is wel het stoutste stukje van dien aard, dat we ooit gehoord hebben. De titel: Een samenzwering op school, is wel pakkend, doch niet geheel juist; ‘een schooljongensamenzweerder’ ware beter; want er is wel sprake van een samenzwering, ten doel hebbende verborgen schatten te vermeesteren, doch die wordt niet gehouden op de school. Het geheele verhaal is erg op effect geschreven, vol spannende tooneelen, en vaak-onnatuurlijke toestanden. Uiterlijk en druk laten niets te wenschen over. Het volgende werkGa naar voetnoot2) vervalt in de tegenovergestelde fout. Het is een vrij kleurloos verhaal; allemaal gewone menschen en gewone kinderen, wier leven kalmpjes voortgaat zonder lotgevallen of avonturen. Daarom kon het boek echter wel goed zijn, doch het is noch goed, noch slecht, het is kleurloos. Ruim 260 bladzijden heeft de schrijfster voor gebabbeld en evenveel bladzijden keuvelt de bewerkster van den Hollandschen tekst: Cath. A. Visser, haar na. Nergens treft den lezer een mooie gedachte, nergens wordt hij eens opgetild, om te midden van de kleine al-dags-bezigheden eens iets hoogers te zien of te hooren. En, niet waar, de Genestet heeft 't ons al gezegd, dat ook in het kleine poëzie schuilt, - en was het Douwes Dekker niet, die op tekstmatige wijze heeft geleeraard, dat er veel wijsheid was in het zitten bij het spinnewiel?
Van die wijsheid en van die poëzie is in dit boek zeer weinig te bespeuren; wat wel onder de lezing treft is de barre strengheid, waarmee sommige ouders tegenover hun kinderen optreden. Dat is soms om er koud van te worden! Als een jongen, die dweept met de zee en liever reisverhalen leest dan zijn lessen leert, ‘in’ zijn klas moet blijven zitten, dan is dat werkelijk heel erg; doch onze sympathie voor de ouders die deze neiging bij hun kind weten te leiden en te brengen in 't goede spoor is grooter dan voor den vader, die alles laat loopen tot het eind van den cursus en dan zijn jongen met een bullebakkig: ‘Kom de heele vacantie niet meer onder mijn oogen’ wegzendt. Een nieuwe uitgave, Lennie's Schoolleven, vertelling uit het leven van een Australisch meisje, behoort ook tot deze rubriek. Het is door Mevr. Beelaerts van Blokland uit het Engelsch van Louise Mack vertaald, door Louis Raemakers zeer goed geïllustreerd en in een keurigen band door de Hollandia-Drukkerij te Baarn uitgegeven. Het geeft ons een prettig geschreven verhaal van | |
[pagina 140]
| |
het schoolleven van een paar vroolijke, guitige meisjes; waarom het juist Australische meisjes moeten zijn, is niet recht duidelijk. Alles wat er op die school en in dien kring gebeurt, kon ook overal elders hebben plaats gehad; behalve misschien de strafsom op blz. 122, die behoort, naar we hopen, thuis in minder beschaafde streken. Ze luidt aldus: ‘Vermenigvuldig 83721 pond 16 shilling en 5¾ stuiver met 798632519 en deel het produkt door 9876’. De schrijfster meldt niet of deze opgave ‘historisch’ is. Mocht dit zoo zijn, dan blijkt het antieke schoolmeestergenus een taai ras; laten wij hopen voor onze kinderen, dat daarginds in Australië het eenig overgebleven specimen, als de laatste der Mohikanen, met de correctie der uitgewerkte opgaven zijn doodsuur veraangenaamt. Lennie's schoolleven is door de vroolijke tooneeltjes, den aangenamen verteltrant en keurige uitvoering een zeer mooi geschenk voor onze 14- of 15-jarige meisjes.
Een aardig boekje voor kinderen van pl. m. 10 jaar is Hannie 's verhaaltjesGa naar voetnoot1) van Johanna Bakker. Daar zit stemming in, terwijl stijl en woordenkeus onberispelijk en van dien aard zijn, dat het werkje door deze kleinen gemakkelijk kan begrepen worden. Misschien is 't laatste verhaal: Van het prinsesje, dat ontevreden geworden was, iets te moeilijk, wat verholpen kan worden doordat men 't niet de kinderen in handen geeft, vóór 't goed is voorgelezen. Uit: ‘Hannie's verhaaltjes’.
De lotgevallen te volgen van personen, wier levensloop rijk is aan gevaren, aan afwisseling, aan groote daden, is voor oud en jong een leerrijk genot. Boeken, die ons verhalen van mannen en vrouwen uit de officiëele of uit de fictieve geschiedenis, mits zij natuurlijk zijn en waar, mogen gerust tot het beste werk, ook voor kinderen, gerekend worden. Zeer leerzaam, meer dan die van menig oorlogsheld, is de levensgeschiedenis van Thomas Alva Edison, reeds door meer dan een auteur bewerkt, ook in 't Hollandsch. En toch komt de lezer telkens weer onder de bekoring van deze buitengewone persoonlijkheid. De Hollandia-Drukkerij te BaarnGa naar voetnoot1) heeft een nieuwe levensgeschiedenis van dezen merkwaardigen man het licht doen zien; het boekje draagt tot motto het fiere woord van Edison: ‘Ik reken mijn leven niet naar jaren, maar naar technische campagnes’. De eerste veertig bladzijden zijn gewijd aan de geschiedenis van Edison's jeugd en jongelingschap, terwijl de overige zeventig populaire beschrijvingen geven van Edison's uitvindingen. Hoewel dit laatste deel niet altijd even gemakkelijk te begrijpen valt, uit den aard der zaak, gelooven we toch, dat onze jongelui dit boekje met genoegen en tot hun leering zullen lezen. Van Edison's laboratorium in 1903 naar het paleis van den hertog der Sorben in 778.... il n'y a qu'un pas. De Sorben, een volksstam wonende aan den oever der Saale, beleefden woelige dagen, in den tijd toen Wittekind zijn Saksers telkens tegen Karel den Grooten aanvoerde. Van dien veelbewogen tijd uit Duitschland's historie verhaalt ons een boek, dat tot titel heeft: ‘Om de Hertogskroon’.Ga naar voetnoot2) 't Is een boek, dat zonder in lange historische uitweidingen te vervallen, een mooi beeld weet te geven van dien tijd; de dialoog is levendig, de beschrijving aanschouwelijk, | |
[pagina 141]
| |
- terwijl de ontknooping vooral een helder-sprekend bewijs is voor de woeste wreedheid, waarmee in die dagen veeten werden gewroken en twisten beslecht. 't Is waar, er stroomt wel veel bloed in dit verhaal, - doch dit is, wil men een strijd schetsen om een hertogskroon in de middeleeuwen, niet te ontkomen. Zeer belangwekkend zijn de Wonderlijke Avonturen van twee Deensche jongens, een verhaal van Walter Christmas, uit het Deensch vertaald door Mevrouw Logeman-v.d. Willigen en uitstekend door Louis Raemaekers geïllustreerd, uitgegeven door de Hollandia-Drukkerij te Baarn. Belangwekkend door de avonturen, die de beide knapen, een scheepsjongen en een kind van rijke ouders, die voor plezier een reisje meemaakt, waarop hun boot schipbreuk lijdt, beleven. Het stierengevecht is met meer geestdrift beschreven dan deze ‘vermakelijkheid’ verdient, doch overigens is het een uitstekend jongensboek. Peder Most, de held van het verhaal, is een persoonlijkheid, die onmiddellijk de sympathie van elken jongen vraagt en die behoudt tot het einde van het verhaal toe. Met belangstelling zullen de lezers van dit verhaal uitzien naar het vervolg, Stuurman Most, welk werk door den uitgever wordt aangekondigd. Eindelijk nog een boek met lotgevallen, niet van moderne uitvinders, noch van oorlogsmannen, doch van echte, hollandsche zeelui. 't Is een genot om Weruméus Buning te hooren vertellen van verre zeeën en vreemde landen; in dezen bundelGa naar voetnoot1) treffen wij wederom zeer mooie schetsen aan, vooral de eerste, naar welken het boek genoemd is. Uit: ‘Om de Hertogskroon’.
Stuurman Roelof was een zeeman van den ouden stempel; hij had een hekel aan alle passagiers en vooral vrouwen en kinderen; zulke wezens behoorden niet aan boord van een schip. Neen, met dames omgaan, dat was zijn fort niet en toen de reeders, in wier dienst Roelof was, hem te dineeren uitnoodigden, om eens te zien, of hij hoffelijk en galant genoeg was, om als kapitein van een passagiersboot naar Indië te varen, toen liep dat dan toch danig in de war. Neen, stuurman Roelof kon geen kapitein worden en hij moest 't aanzien, dat ‘een dansmeester met verlakte laarzen, een, die altijd naar een kapperswinkel rook en niet in staat was, om een modderpraam van Haarlem naar Leiden te sturen’, zijn chef werd. Dat was wel erg voor Stuurman Roelof. En hij was toch zoo'n echte zeeman; dat heeft hij bewezen op de terugreis; toen kwam er zwaar weer dicht op de Hollandsche kust ‘de dansmeester met de verlakte laarzen’ dronk en schonk borrels en Roelof, beseffende zijn groote verantwoordelijkheid ten opzichte van zijn mede-schepelingen pakte zijn kapitein in de borst, bond hem vast op een stoel en dwong met een korvijnagel in de hand de beschonken bemanning tot gehoorzaamheid. Veilig en met alles wel aan boord bracht hij 't schip over de Robbeplaat naar goede haven. De reederij inziende, dat het toch de eerste verdienste van een kapitein is, dat hij ‘zijn schip over zee kan brengen’, benoemde Stuurman Roelof tot kapitein van de boot, waarop hij zooveel beleefd had. Stuurman Roelof is een van de mooiste stukken van den bekenden schrijver en ik zou, al was 't alleen om deze schets, het boek gaarne in de handen zien van onze jongelieden. Als onze Hoogere-Burgerscholieren deze schetsen liever lezen dan Detective-romans, verhalen of Paul d'Ivoy-werken, dan valt er niet alleen vooruit- | |
[pagina 142]
| |
gang te bemerken in de kinderlectuur, zooals aan 't begin werd gezegd, maar ook in de jeugd zelf. En dat zou een feit zijn van zeer groote beteekenis. L.C.T. BIGOT. |
|