Den Gulden Winckel. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Derde Jaargang No. 7 | |
Maria-legendenMiddelnederlandse Maria-legenden vanwege de Maatschappij der Nederl. Letterk., uitgegeven door Dr. C.G.N. de Vooys. 1e deel: Onser liever vrouwen miraculen.
| |
[pagina 106]
| |
Maria.Ga naar voetnoot1) Deze sagen waren daar in 't Oosten opgesteld minder als uitvloeisel van Maria-verering dan wel om de eer van Jezus' geboorte tegenover de Joden te verdedigen. Zo kwam 't o.a. dat Maria werd voorgesteld als van aanzienlik geslacht, opgeleid voor de tempeldienst. Deze legenden nu werden in 't Westen in 't eerst slechts schroomvallig aanvaard. Eerst langzamerhand werd 't geloof eraan levendig: 't duurde tot de 7de eew voor men er mee vertrouwd raakte, en pas in de 13de eew werden die legenden gemeengoed door de populariezering ervan in de Aurea legenda. Met de ontwikkeling van de Maria-verering ging gepaard de instelling van kerkelike feestdagen ter ere van haar, ter herdenking van de grote gebeurtenissen uit haar leven: geboorte, voorstelling in de tempel, (Vrouwendag; Lichtmis), boodschap, visitatie; ontvangenis, hemelvaart. Dit zijn de zeven grote Maria-feesten, die gedurende 't tijdperk van 500-1000 zijn ingesteld (zowel in de Oosterse als in de Westerse Kerk). Vooral 't feest ter herdenking van de hemelvaart van Maria was buitengewoon in ere. De legende die eraan ten grondslag ligt - 'k merk dit hier terloops even op - is oorspronkelik 'n volksverhaal, en is dus niet ontstaan in 't brein van de een of andere kerkleraar. Uit de instelling van die Maria-feesten blijkt 'n streven om Maria gelijke, zo niet meerder eer te bewijzen als haar zoon: voor hem bestonden die feestelike gedenkdagen van gebeurtenissen uit z'n leven al, voor haar werden ze nu ook ingevoerd. Noch uit de instelling van 'n paar andere zaken blijkt, dat men de dienst van Maria gelijk ging stellen met die van haar zoon. Zo voerde Gregorius XI in 1275 in, om elke week de Zaterdag te bestemmen als 'n vastendag te harer eer: op 't voorbeeld van de ‘dag des Heren’ kreeg men nu ook 'n Maria-Sabbath. In de 13de eew werd 't Ave Maria 'n vast gebed: evenals men had 'n ‘gebed des Heren’, werd nu ook Maria door 'n eigen gebedsformulier aangebeden. Dat langzamerhand de verering van Onze Lieve Vrouwe ('n naam die ze ook al ontvangen had op 't voorbeeld van de ‘naam des Heren’) al meer en meer inburgerde, dat de invloed van die verering zich al meer en meer verbreidde, bewijzen ook de talrijke kerken, vooral in Rome, die, door ze naar haar te noemen, aan haar werden toegewijd. Dan kreeg men verschillende bedevaartplaatsen met Maria-beelden. Maria-kapellen en -beelden langs verschillende wegen, maakten haar tot schutspatrones van reizigers, evenals ze 't ook was van zeelieden, die ook aan verscheidene schepen haar naam gaven. De reliquieën van Maria werden als dierbare antiquiteiten vereerd. Alle geloofs-oorlogen, zowel tegen de ongelovigen als tegen de ketters, werden gevoerd onder haar patronaat: ze was de expugnatrix haeresium, de uitroeister van ketterijen. Tal van kerkleraren, en daaronder de voornaamste, hebben door woord en geschrift tot de verbreiding van de Maria-dienst bijgedragen. 'k Noem hier o.a. mannen als Fulbert, abt te Ferrara (+ 1028), Petrus de Honestis of Damiani (laatste helft van de 11de e.), Anselmus, aartsbischop van Canterbury (+ 1149), Albertus Magnus, Thomas Aquinas, Bernard van Clairvaux, Alanus ab Insulis, Bonaventura, Thomas à Kempis. En dan ten slotte noch de instelling van verschillende orden, zowel geestelike als wereldlike (ridderlike), waarvan de leden zich geheel of ten dele aan de dienst van Maria wijdden! 'k Noem hier maar de drie voornaamste: de orde van de Karmelieten (Fratres Eremitae B.M.V. de monte Carmelo), oorspronkelik 'n oosterse orde, en opzettelik aan de dienst van Maria gewijd; en in 't Westen de orde van de Dominikanen, gesticht in 1206; en eindelik dè Maria-orde van de kruistochten: de Duitse orde of ridderorde van St. Maria, gesticht in 1191. Trouwens niet alleen deze ridders, maar eigenlik de hele ridderstand, deed aan Maria-verheerliking en aan verdediging van haar naam en dienst; immers, de leus van alle riddergeloften werd: aan God en ‘sa douze vierge mère’. Velen van die ridders deden zelfs, evenals de geesteliken, afstand van alle aardse liefde, ter ere van hun hemelse bruid. Geen wonder, dat die Maria-verering zich ook uitte in de lieteratuur, zowel in 't proza als de poëzie. In de hierboven aangekondigde uitgaaf is bijeengebracht wat 't nederlandse proza van de middelewen heeft geleverd op 't gebied van Maria-lektuur. 't Doel van deze uitgaaf geeft Dr. de Vooys aan in de InleidingGa naar voetnoot1): ‘Bij deze uitgave heb ik mij een tweeledig doel gesteld. In de eerste plaats zijn deze teksten kultuur-historiese dokumenten van grote waarde, als 't ware oorkonden voor het zieleleven van de Middeleewse mens.... In de twede plaats zijn deze teksten van belang voor de kennis van de Middeleewse taal’. Wat de wijze van uitgeven betreft is 't Dr. de V. minder te doen geweest om de tekst binnen 't bereik van velen te brengen, dan wel om ‘de lezer zo nauwkeurig mogelik op de hoogte te brengen van de tekst in het handschrift, met de oorspronkelike spelling en interpunctie en uitvoerige varianten’. Omdat echter | |
[pagina 107]
| |
alle overdrijving schaadt, heeft de uitgever, vooral met 't oog op de niet-filologiese lezer, enkele tegemoetkomingen gedaan, ‘maar alleen zó, dat men met geringe moeite de spelling en interpunctie van het handschrift in de oorspronkelike gedaante herstellen kan’. Men moet de grote nauwgezetheid bewonderen, waarmee Dr. de V. zich van deze taak heeft gekweten. Onder de verspreide Maria-legenden, die in 't twede deel zijn verzameld, zijn er verschillende, die slechts 'n andere redaksie bevatten van legenden, die ook in 't eerste deel voorkomen, of die geschreven zijn in 'n ander dialekt. Verder bevat dat twede deel aantekeningen, die ‘hoofdzakelik bestaan uit verwijzingen naar de bronnen, naar overeenkomstige verhalen, en naar de bladzijden van (de) Middelnederlandse legenden en exempelen (akad. proefschr. (1900) van dezelfde schr.), waar men de legende in verband besproken kan vinden’. Uit ‘Oud-Holland’, Jaarg. 1896, blz. 86
't Lijkt me, met 't oog op 't karakter van dit tijdschrift, 't best al deze zaken, hoe belangrijk overigens ook, verder niet meer aan te roeren, en met de lezers 't eerste deel door te gaan, dat de tekst bevat van de grootste en belangrijkste verzameling Maria-legenden.Ga naar voetnoot1) 't Spreekt wel vanzelf dat, als men die verhalen naar waarde wil schatten en er soms van zal kunnen genieten zelfs, men in de eerste en voornaamste plaats simpatie moet hebben voor de Middelewen en bovenal voor 't geloof, hoe naïef 't zich ook soms aan ons moge voordoen. En dan is 't wel merkwaardig, hoe velen van die ouwe verhalen, ‘stichtelik’ van inhoud, met moraliezerende strekking, voor 't grootste deel zonder enige oorspronkelike opvatting vertaald, ons noch kunnen treffen; dat we sommigen ervan noch ‘mooi’ kunnen vinden. Bewijzen, dat velen, die min of meer uit nuttigheids-oogpunt Maria vereerden en ook haar dienst aanprezen, toch innerlik zoveel geestdrift gevoelden voor de ‘maghet ende moeder Gods’, dat als ze van haar schreven de dichter in hun ontwaakte. De inhoud van die Maria-legenden is zeer bont.Ga naar voetnoot1) Herhaalde malen komt erin voor hoe de duivel, zowel in eigenlike als in figuurlike zin, overwonnen wordt door Maria. Haar verschijning, ja alleen 't uitspreken van haar naam, maakte de gevreesde ‘viant’ krachteloos. Ze verleent haar biezondere bescherming aan wie haar getrouw eer bewijzen. Zelfs zij, op wier leven overigens heel veel valt aan te merken, worden van de ewige pijnen verlost door haar voorspraak. Tal van malen komt 't in de legenden voor, hoe gestorvenen hun loon voor hun toewijding aan haar dienst na de dood ontvangen. De altijd gestrenge zoon wordt dan door de smeekbeden van z'n moeder vertederd: ‘ic gheven (geef 'm) u om uwer beden wille’, heet 't dan uit de mond van Jezus. Ook wordt 'n groot aantal malen verteld van zieken, stervenden of gestorvenen, die 'n vizioen hebben, waarin Maria met haar kind hun verschijnt. Eveneens vertoont ze zich, vaak in al haar hemelse heerlikheid, aan wie haar aanroepen, of geeft ze 'n geschenk aan haar dienaars. Vele malen spreekt Maria ook door 'n beeld van haar, dat dan voor 'n tijd leven wordt ingeblazen. Verder komt Maria enige keren voor, Joden tot 't Christendom bekerende. Ten slotte zijn ook verscheidene legenden blijkbaar geschreven enkel met de bedoeling, om verschillende gebeden en lofzangen ter ere van Maria bij de leken aan te bevelen: de gebeden tot haar opgezonden, worden kransen om haar hoofd of 'n mantel voor haar lichaam. Ik zal nu onzer liever vrouwen miraculen doorgaan, en bij wat me voorkomt 't meest vermeldenswaard te zijn, even stilstaan, hopende, zodoende de belangstelling voor die ouwe verhalen op te wekken. 'n Paar ervan zal 'k in hun geheel hier opnemen. In de proloog is de Mater divinae gratiae aan 't woord: | |
[pagina 108]
| |
Ic en versmade nyement hoe sondich dat hi is, die tot mi comet om hulpe ende troest ic ontfanghe u gaerne Daer om coemt alle tot mi Ende en hebdi niet ghehoort hoe datmen van mi leest menich scoen mirakel van veel menschen Die wonderlike seer teghens minen lieven sone ghesondicht hadden ende hem vertoornt Daer ic voor badt ende ganselic altemael versoende voer minen soen ende ghenade vercreech om dat si tot mi quamen Waer om en coemt ghi dan niet vliteliken tot mi want ic aldus guedertieren bin De eerste legende, die van Theophilus, acht 'k genoeg bekend dan dat 'k er hier lang bij zal stilstaan. Alleen 'n paar korte aanhalingen eruit, moet 'k hier geven. Als Th. de hulp van de duivel heeft ingeroepen, belooft deze 'm te zeggen, wat hij moet doen, maar Ghi moet eerst lochenen in kersten wet (geloof). ghi moet lochenen in kerstendom ghi moet lochenen al kerstenheit Ghi moet lochenen den vader den soen ende den heilighen gheest Ghi moet lochenen maria die moeder gods. ghi moet lochenen die heilighe kerke Ghi moet lochenen alle sancten ende sanctinnen ghi moet lochenen alle sacramenten der heiligher kerken Ghi moet lochenen den hemel, ghi moet lochenen die sonne ende die mane die sterren ende alle planeten die an dat firmament staen Ende ghi selt mi opgheven in lijf ende in ziel ende ewelic mi te bliven Wat gaat daar 'n kracht van uit, van dat herhaalde ghi moet lochenen, en hoe voelt men al 't verschrikkelike dat er voor de schrijver in zulk 'n verloochening moest zijn. Met 't zelfde middel gelukt 't de schrijver ook, ons de wanhoop te doen voelen van Th., als hij later tot inkeer is gekomen. Och armen dat ic ye (ooit) mensche wert Och vermaledide herte wat hebstu ghedocht vermaledide tonghe wat hebstu ghesproken vermaledide mont wat hebstu voort ghebrocht vermaledide handen wat hebstu ghescreven ende bezeghelt. vermaledide lichaem wat hebstu ghedaen. het is yammer dat ic langher leve En als hij dan ‘grote penitenciën’ doet door veertig dagen en veertig nachten in 'n Maria-kapel te vertoeven zonder te eten nocht te drinken, dan zegt de schrijver van hem Mer somtijt sliep hi ende somtijt screyde hi somtijt bat hi. somtijt troestede hi hem selven. somtijt versuchtede hi ende hopede altoes ghenade De XIIde legende is die van Beatrijs, die'k ook te bekend veronderstel, om er hier meer van te zeggen. Hoe innig de Maria-dienst kon wezen bewijst 't bestaan van 'n legende als de XLIde; Van een clerc die begheerde maria te sien. Het was een clerc die diende maria die maghet ende moeder gods seer ynnichlic Ende in dat slot van sinen ghetiden so badt hi ende begeerde seer maria te sien Op een tijt lach hi in sinen ghebede Ende maria sijn vriendinne quam tot hem ende sprac hem toe hi wort vervaert Want hi en sach daer nyement Doe vraechde hi wie daer waer Doe antwoorde maria ende seide ‘Ic bin hier maria die moeder gods die ghi seer begheert te sien Mer ic segghe in saghet ghi mi ghi sout blint worden vander claerheit’ Doe seide die clerk ‘O waerde maria maghet ende moeder gods Ic sel mijn een oghe toe binden ende mitten anderen oge wil ic gaerne blint werden op dat ic in eens mach sien’ Ende doe hi maria in haer claerheit ghesien hadde doe was hi mit dien oghe blint Ende rechte voort (terstond) badt hi devotelic an maria dat hise mitten anderen oghe noch eens sien mochte hi woude daer altemael om blint wesen Ende maria die waerde maghet die liet haer noch eens sien Ende doe was hi mit beyden oghen blint Doe maria sijn grote begheerten sach die hi tot haer hadde Doe gaf si hem sijn ghesichte al te malen weder Doe dancte hi ende lovede maria ende diende haer mit groter devociën Vaak gebeurt 't in de legenden, dat op 't graf van wie Maria altijd innig toegebeden had, 'n roos of lelie ontbloeide: ‘Ende op elcke blat vander lelyen stont ghescreven mit gulden letteren Ave maria’. (Vgl. LIII. LVI. LXI. CLXXII. CLXXIII. CLXXXIV). Die rozen en leliën, evenals die kransen om 't hoofd van Maria, en die mantel saamgeweven uit gebeden, ze spreken mij allen vol lieflike poëzie van de ‘groeter devociën ende ynnicheit’ waarmee die gebeden tot Maria werden opgezonden. Treffend is ook nr. LVI, waarin verhaald wordt van 'n ridder ‘Ende die en woude gheen trouwet wijf hebben om dattet hem dochte een onghenoechte te wesen altoes bi enen wive te slapen, mer hi begheerde veel vrouwen’. Toen hij nu weer eens 'n maagd bij zich had, die hevig schreide, en zei: ‘ic hadde liever te sterven dan mijn reynicheit te verliesen’, vroeg hij haar hoe ze heette. Si seide ‘ic hiete maria’ Doe quam die heilige gheest in des ridders herte so dat in hem vercoelde alle vleyschelike begheerte Tot de mooiste legenden behoren wel, om hun poëtiese naieveteit, de nummers LXXV en LXXVI. De eerste verhaalt ‘van een ionc onnosel monickijn’, die niet wist wie ‘die scone vrouwe’ was, die op 't altaar stond, en die 'n deel van z'n eigen eten bewaarde en dat iedere dag voor haar neerzette. En toen er eens onverwachts gasten waren gekomen, en 't ‘monickijn’ slechts droog brood aan die ‘lieve vrouwe’ kon brengen, en haar daarover z'n verontschuldiging maakte, Doe sprac maria onse lieve vrouwe door den beelde ende seide ‘Morghen so node ic in te gast dan sel ic hof houden’ Doe seide dat kint ‘waer selt ghi in hof houden? wi hebben u langhe tijt te eten ghegheven Ende ghi sijt arm want ghi hebt een naect kindekijn ende ghi en moecht (kunt) hem niet een nuwen roe copen waer is in guet (goed) dat ghi hof houden selt?’ Doe seide maria door dat beelde ‘soen bidt oerlof van uwen prior wi sellen genoech hebben’ De prior wil 't ‘monickijn’ geen verlof daartoe geven, tenzij dat hij ook genodigd wordt. Doe ghinc dat monicken al bedroeft weder inden choer (koor) ende seide ‘lieve vrouwe Mijn vader die prior en wil mi gheen oerlof gheven ten si dat ghi hem mede nodet Mer niet en nodet hem (maar nodig hem niet) want ghi sijt een arme vrouwe ende onse prior is groet ende hi mach veel eten’ Maria nodigde echter de prior ook uit, en toen deze dit vernomen had, deelde hij aan de broeders mee ‘hoedat hi mit dat ionghe monickijn totter hogher feesten varen soude’. | |
[pagina 109]
| |
Doe die moniken dat hoorden doe waren si bedroeft om dat hoor (hun) vader sterven soude Mer si waren verblijt om dat hi totter ewigher vroechden (vreugde) varen soude Ende si bereyden hem ende doe doemen tercietijt (de derde dienst) began ende men die ymmen sanc Doe gaven si den geest ende voeren mit bliscappen totter ewigher feesten in dat ewighe leven Daer hem onse lieve vrouwe maria een eerlike werscap (eervolle maaltijd) bereyt hadde De andere legende handelt ‘noch van een ionc monickijn’, en die laat 'k hier in z'n geheel volgen. Het ghesciede op een tijt dat daer een ionc kint in een doester ghebrocht wert eert die werlt bekende (kende) om dattet (opdat 't) god daer devotelic in dienen soude Ende op dat outaer inden choer daer stont een heelde van maria ende hadde ihesus op haren scoet Dit ionghe monickijn ghinc al dat doester door ende ten ('t en) vant nyement sijns ghelijc daert mede spelen mochte Ende het ghinc inder kerken voor dat beelde van maria Ende maecte sijn gheselscap mit ihesus die op sijnre moeder scoet sat Nu hoort die guedertierenheit van maria ende van ihesus Maria onse lieve vrouwe nam haer kint ihesus en sette dat van haren scoet opten outaer Ende dat monickijn speelde mit ihesus Ende maria gaf hem ende ihesus elc een appel om dat si te samen souden spelen. Dit gheviel daghelics langhe tijt Op een tijt so miste die overste van den doester dit monickijn. ende al bi wilen (gedurende enige tijd) ende meende oft wtten doester mochte wesen ende sochtet al omme Ten lesten quam hi inder kerken. ende sach dattet stont voor dat beelde van maria ende speelde mit ihesus appelkijn Ende die overste dede een gheluut mit hoesten onversienlic Doe dat monickijn die stemme sijns oversten hoorde doe wast vervaert ende scoet van den outaer ende hielt ihesus in sijn hant Doe quam die oversteappelkijnen de sach dat ihesus sijn appelkijn quijt was ende meende dat dat monickijn hem sijn appelkijn ghenomen hadde Ende hi versprac dat monickijn ende berijspedet (berispte 't) Ende hi beval hem dat hi ihesus sijn appelkijn weder brenghen soude Doe ghinc dat kint mit enen drovighen moede (treurig gestemd) totten outaer Ende seide ‘ihesus hout daer is in appelkijn ghi sijt een quaet clapperkijn!’ Ende maria onse lieve vrouwe ontsculdigde ihesus ende si makede een soen (verzoening) tusschen hem (hun) beiden Ende ihesus ende dat moniken speelden voort mit malcander Also langhe dat maria die hemelsche coninghinne dat monicken haelde in die ewighe vruechde. Onder die Maria-legenden zijn er ook 'n paar ‘romantiese’, n.l. nr. LXXXII Van een keyser ende een keyserynne van roem (Rome); nr. CXXIV Een exempel van onser liever vrouwen ende van Sinte katharijn en vooral, in novellistiese trant, nr. CLXXXII Van enen ionghelinc die een ioncfrouwe minde dat een iodinne was ende kersten wert, die werkelik heel onderhoudend geschreven is. Dat de verbeelding van de monniken, die zich zo vaak bezig hield met de hemelse jonkvrouw, wel eens afdwaalde, en, ook tengevolge van 't verstoken zijn van alle aardse liefde, de peinzende monnik voor die jonkvrouw van z'n verbeelding niet enkel bovenaardse liefde voelde, bewijst o.a. 'n legende als nr. XCII Van enen ionghen ridder. Deze jonge ridder was ‘bloyende in sijnre ioghet’. Ook beminde hij ‘die doecht der reynicheit’. Maar ‘overmits haet ende nijt des duvels die hem becoerde so wert hi verwonnen Ende creech liefte op sijns heren vrouwe’. En hoe hij ook tegen dat gevoel streed, 't baatte niet. Eindelik raadpleegde hij er 'n ‘heremijt’ over, die 'm de raad gaf 'n jaar lang elke dag honderd Ave Maria's te lezen voor 't beeld van de heilige maagd. Hij volgde die raad op, en toen hij nu 's weer uit de kerk kwam, en naar huis wilde rijden Doe quam hem een die scoenste ioncfrouwe te moet die hi ye (ooit) mit oghen sach Ende hilt sijn paert biden toem staende Ende die ionghelinc verwonderde van hare scoenheit ende wie si wesen mochte Doe vraechde die ioncfrouwe den ionghelinc ende seide ‘hoe behaghet in mijn aensicht?’ Die ionghelinc seide dat hi nye scoenre ioncvrouwe gesien en hadde Doe seide die ioncfrouwe ‘soude in yet ghenoghen of gi mi mocht hebben tot eenre bruut?’ Die ionghelinc seide ‘ia want in scoenheit gaet boven alle scoenheit der werlt Ende hi waer salich die van in gheselscap mochte wesen’ Doe seide die ioncfrouwe ‘coemt tot mi ende ghevet mi een cussen’ Ende si dwanc hem daer toe dat hi vanden paerde ghinc ende cussede haer Doe seide si ‘nu sijn onse bruloften begonnen’ Uit: ‘de Vlaamse School’, Jaarg. 1898, blz. 229.
Uit 't vervolg van de legende blijkt, dat die jonkvrouw niemand anders dan Maria zelf was. Me dunkt, wie zoo'n passage schreef, kon ook in zichzelf niet enkel gevoeld hebben 'n platoniese liefde tot die schoonste jonkvrouw. In de nummers XCV en XCVI voelen we iets van de haat tegen de Joden, en zijn we ook getuige | |
[pagina 110]
| |
van Jodenvervolging. Daartegenover vinden we ook 'n paar legenden, die ons spreken van 'n zachtheid van zeden tegenover de Joden, die stellig in die tijd niet zo alledaags was (CLXI en CLXIV). In nr. XCIX Van een prochypape is 't zelfde tema uitgewerkt als in 't bijbelse verhaal van de rijke man en de arme Lazarus. Mooi is de voorstelling van de kracht van 't gebed in nr. CXVI Van een goet man. Dan vermeld 'k noch nr. CLIV Vanden coninc van egipten ende van sinen drossaten soen die overmits maria verlost wert, welke legende de middelnederlandse bewerking bevat van de stof van Schiller's Gang nach dem Eisenhammer. 'n Interessante bijdrage voor de zeden van die tijd is nr. CLXX Van een hartoechinnen die bi horen soen een kint wan dat si selve versmoerde, waarin de schrijver, blijkbaar zonder enig gewetensbezwaar, Maria vrijwel de rol van 'n bedriegster laat spelen, enkel om de duivel 'n poets te bakken. De legende nr. CCVI die deze verzameling besluit is meer 'n soort van traktaat. De engel Gabriël spreekt hier tot de ziel van ‘eenre ioncfrouwen’ over wat omtrent Maria geleerd werd. * * * 'k Wil deze bespreking eindigen met noch enkele korte aanhalingen uit deze verzameling Marialegenden. Doe versaecte hi sinen god mer alte node quam hi daer an dat hi maria die moeder gods versaecte (uit III) 't Ging, zoals hieruit blijkt, makkeliker om God te verloochenen dan Maria. Als Maria de barmhartigheid van haar zoon inroept over 'n zondaar, antwoordt Jezus ‘lieve moeder die doer (deur) des hemels is hem ontseit’ Doe seide maria ‘lieve kint is hem die doer ontseit so laet mi dat veynster wesen Op dat hi door mi mach comen in dat ewighe leven Want ic bin dat veynster des hemels’ (uit III)Ga naar voetnoot1) Hier volgen 'n paar aanhalingen, die ook bewijzen zijn voor wat 'k boven opmerkte bij nr. XCII. Ende si (Maria) ommehelsede den broeder mit haren armen om sinen hals ende si custe hem vriendelic (uit XXI) Doe quam maria die moeder gods voor hem staen mit enen minliken aensicht Ende mit enen bliden ghelaet Ende hi sachse vriendeliken aen Ende si nam haer maechdelike borst ende stacse hem inden mont. om dat hi openbaerlic bekennen mochte, dat sy ymmer een moeder was dat hi te voren inden ghelove bekende (uit LXXXVIII) 'k Zou noch meer zulke sietaten kunnen geven, maar zal 't hierbij laten. Nummer CLXXIII behandelt in 't kort 'n dergelik tema als nr. LVI, waarover 'k boven al sprak. In eerstgenoemde legende komen echter 'n paar kleine trekjes voor die in de andere ontbreken. Vooreerst doet de ridder de gelofte, dat hij ter ere van Maria ‘nymmermeer maecht noch vrouwe persoen en soude besmitten die maria hiete’. Uit ‘de Vlaamsche School’, Jaarg. 1898, blz. 226
't Twede is de vermelding (zij 't met enkele woorden) van de inwendige strijd die de ridder heeft uit te vechten, als hij vernomen heeft dat 'n maagd met wie hij al te samen is, Maria heet, en hij z'n gelofte getrouw wil blijven. Doe wert hi alte seer verslaghen want node liet hi die maecht ende node brac hi sijn belofte Aldus was hi in menighen ghedachten wat hi soude doen 'n Naieve interrupsie is de volgende. Van 'n non sprekende zegt de duivel o.a. tot 'n kollega: ‘doe si hier ghinc legghen om te rusten Doe beval si haer dat wijf mit haren ghebede’. En dan zegt de schrijver Hoort hier hoe vermetel dat die duvel seit, ‘dat wijf’ tot die waerde moeder haers sceppers Ende en noemtse niet biden naem der eren want wijf is een naem der ghebreckelicheit ende der natueren Mer ioncfrouwe of maria of moeder gods dit sijn namen der eren ende der gloriën (uit CLXXIX) En hiermee eindig ik dit artiekel. 'k Hoop dat | |
[pagina 111]
| |
't me gelukt is aan te tonen, dat de belangstelling voor die ouwe Maria-legenden, blijkend uit de uitgaaf ervan door Dr. de Vooys, niet onverdiend is, en zelfs ook door niet-filologen kan worden gedeeld.
Den Haag, Des. 1903.
P.L. VAN ECK Jr. |
|